Menu

Premium

1. Een methode van preekvoorbereiding

1. Inleiding

De preek is nog steeds een veelbesproken onderdeel van de kerkdienst. Kerkgangers steken hun mening over de preek meestal niet onder stoelen of banken en predikanten vinden de preek zo belangrijk, dat ze wekelijks enkele dagdelen aan de voorbereiding ervan besteden. In het kerkelijk leven neemt de preek nog steeds een belangrijke plaats in. In de beeldvorming komt de preek er echter niet zo goed af. Het imago van een saaie monoloog blijft rondwaren.

Het preekproces blijft ondertussen een boeiend fenomeen. Zo nu en dan is de kritiek op de preek niet mals en worden kerkgangers teleurgesteld. Wellicht heeft dat te maken met een vrij hoog verwachtingspatroon. Aan een preek moet je immers wat hebben, je moet er iets mee kunnen. Te midden van de beslommeringen van het leven hebben we behoefte aan inspiratie en motivatie, aan troost en bemoediging.

Het hele preekproces is een samenspel van spreker en hoorders. Dat betreft niet alleen het retorische niveau, maar geldt zeker ook voor het godsdienstige niveau. Kerkgangers komen met hun geloofs- en levenservaringen naar de kerk en raken zo betrokken bij de liturgie en de preek. Die betrokkenheid is niet alleen een kwestie van geboeid raken, maar gaat dieper. Kerkgangers zijn coperformers, zij voltrekken een eigen deelnemersact, niet alleen bij de liturgie, maar ook bij de preek.

Weliswaar heeft de preek alle kenmerken van een toespraak, maar er zijn toch wel enkele karakteristieke punten te noemen. Bijvoorbeeld de koppeling met Woord en Geest. In de kerkdienst wordt voorafgaande aan de preek uit de Bijbel gelezen en er wordt gebeden om de verlichting met de Heilige Geest. Daarmee veronderstellen we dat de Schrift een rol speelt in de preek en verwachten we dat er sprake zal zijn van een zekere ontvankelijkheid en openheid waarin God zijn werk kan doen. Ook dat zegt iets over de preek en over de rol van de voorganger en de gemeente. De voorganger heeft wel een specif ieke taak, maar is voor het welslagen afhankelijk van de hoorders en van de Geest. Daarmee wordt het gezag van de spreker gerelativeerd en de geestelijke vrijheid van de hoorder voor het voetlicht gehaald.

Boeiend is de preek ook vanuit het gezichtspunt van de voorganger. Een preek maken is een hele kunst en een intensieve arbeid. Je kunt er nauwelijks een blauwdruk voor geven. Wel zijn er vaste onderdelen die steeds terugkeren, maar het geheel is ook ingebed in een creatief proces van analyse, interpretatie, intuïtie, verbeelding, meditatie, gebed, vormgeving, stilering, et cetera. Waar precies de beslissingen vallen in het voorbereidingsproces, waarom iets zich aandient als rode draad, hoe het komt dat juist deze gevoelens boven komen drijven… dat is moeilijk te achterhalen. Ondertussen voltrekt het zich gelukkig wel, en worden er iedere week weer preken voorbereid. Predikanten ontwikkelen een min of meer vast patroon van voorbereiding waarin hun professionaliteit tot uitdrukking komt. Kan een student het ook leren? Gedurende de studie leer je het nodige over de uitleg van de Bijbel, over theologische vraagstukken, over godsdienstsociologische en -psychologische processen, over religie en samenleving, over pastorale gespreksvoering, maar… hoe leer je preken?

2. Het stappenplan

Voor studenten is het belangrijk dat ze de verschillende aspecten die te maken hebben met de preekvoorbereiding geordend doorlopen. Daarom heb ik een stappenplan ontworpen. Dit werkcollege komt in de laatste fase van de opleiding, wanneer de studenten al opgeleid zijn in het exegetische handwerk en voldoende kennis hebben van de verschillende theologische disciplines. In dit stappenplan ligt de nadruk niet op de methoden van schriftuitleg. Het gaat voornamelijk om de bewustwording van en reflectie op het homiletisch proces: wat gebeurt er in de feitelijke communicatie en hoe kan die zich verantwoord voltrekken? In de loop der jaren is gebleken dat juist in deze cursus heel veel zaken geïntegreerd aan de orde komen: de kennis van de verschillende theologische vakgebieden, de communicatieve vaardigheden, de persoonlijke attitude, de eigen spiritualiteit.

In het stappenplan neemt het groepswerk een belangrijke plaats in. We werken in groepjes van maximaal zes personen en het hele traject van voorbereiding, preken en nabespreken vindt plaats in die groep, waaraan een docent praktische theologie leiding geeft. Het werken in kleine groepen is essentieel. Niet alleen wegens de feedback die je krijgt en de verantwoording die je voortdurend moet afleggen, maar ook omdat je zo gedwongen wordt tot een vrije verwoording en vertolking. Dat is een essentieel onderdeel bij alle stappen die we doorlopen. Kan ik tot uitdrukking brengen wat me bezighoudt? Kan ik het zodanig verwoorden dat anderen het begrijpen? Heb ik zelf wel een helder beeld?

Dat de voorbereiding van een preek meer om het lijf heeft dan de uitleg van een Schriftgedeelte, wordt in dit stappenplan uitvergroot. Sommige onderdelen worden expliciet tot voorwerp van reflectie gemaakt. Het is goed voorstelbaar dat ervaren predikanten in de wekelijkse routine van de preekvoorbereiding bepaalde onderdelen niet als een zelfstandige stap zullen ervaren. Dat neemt niet weg dat het in de opleiding cruciaal is om de complexiteit van het preekproces voor het voetlicht te halen en uit oogpunt van bewustwording impliciete processen expliciet te maken. Waar begint de voorbereiding en waar eindigt de preek? De deelname aan een kerkdienst kan gezien worden als een gebeurtenis in een cumulatief proces van geloofsexpressie en geloofsvorming. Met andere woorden, de preek eindigt niet bij het amen aan het einde van de voordracht. Waar begint de voorbereiding? Niet bij de dominee die de Bijbel openslaat en een schriftgedeelte exegetiseert. Dat is vaak wel de eerste intuïtie bij studenten: laten we beginnen bij de exegese.

Ik betwist niet dat grondige exegese cruciaal is in de preekvoorbereiding. Maar… er zit zo ontzettend veel omheen en doorheen, en het is zaak die achtergrond en invloeden zo goed mogelijk in beeld te krijgen. Om maar één aspect te noemen: een predikant gaat bezig met de Schrift namens de gemeente en met het oog op de samenkomst van de gemeente in een specifieke kerkelijke en maatschappelijke context. Met andere woorden, een predikant zit niet in z’n eentje achter een bureau om onderzoek te doen naar een (heilige) tekst, maar heeft een opdracht namens een gemeenschap en is een representant van die gemeenschap.

Welnu, bij de voorbereiding dienen we van meet af aan te verdisconteren dat het preekproces een interactieproces is, waaraan voorganger en gemeente gezamenlijk deelnemen. De predikant vervult daarin wel een centrale rol en zal ook in hoge mate de toonzetting van het discours bepalen, maar opereert tegelijkertijd binnen een al langer bestaand lokaal netwerk (de liturgie, de gemeentelijke cultuur, de sociaal-culturele context).

Als een predikant achter het bureau gaat zitten om een preek voor te bereiden, speelt een hele wereld van geloofssymbolen en levensbeschouwing mee. Globaal zijn in het concrete discours van de prediking drie aspecten voortdurend aan de orde: (1) De geloofscultuur, waar allerlei geloofs- en levensovertuigingen, attitudes en handelingstendenties deel van uitmaken, (2) De functie van de canonieke bijbeltekst: de geloofsgemeenschap ver wacht inspiratie, motivatie, oriëntatie, et cetera, (3) De alledaagse werkelijkheid, aanwezig in de vorm van levenservaringen, gedachten, overpeinzingen die bovenkomen.

3. Reflectief intermezzo

De waardering en de perceptie van de preek is aan voortdurende verandering onderhevig. Voor een deel zien we daarin een weerspiegeling van de culturele context waarin we leven. In de democratiseringsgolf in de jaren zeventig van de twintigste eeuw was het gedaan met het vanzelfsprekende gezag van de predikant. Hij spreekt As One Without Authority (Fred Craddock).1 Na een periode waarin vooral de nadruk lag op de wederkerigheid tussen voorganger en gemeente (het beeld van de Round Table Pulpit), op de vrijheid van de hoorder, op de receptie van de Schrift in plaats van de oorspronkelijke betekenis,2 zien we nu dat de hoorder vooral belicht wordt vanuit het gezichtspunt van de menselijke ervaring in het communicatieproces.

Een hoorder komt niet alleen. Bij een kerkdienst is er sprake van een gemeenschap en van een gemeentelijke cultuur. Maar dat ligt tegenwoordig allemaal niet zo eenduidig. Er zijn tal van (binnen)gemeentelijke culturen, en kerkgangers participeren doordeweeks in tal van verschillende contexten.

De diversiteit en de complexiteit van wat wij een gemeente plegen te noemen, zijn enorm toegenomen. Geloofsgemeenschappen zijn netwerken geworden met een grote diversiteit aan schakeringen, vaak zonder middelpunt. Is er eigenlijk nog wel sprake van een gemeentelijke cultuur? Wel als we het zien als een conglomeraat van voorstellingen, waarden, levensvisies en normen, die oplichten in het interactieproces tussen gemeenteleden. Een gemeentelijke cultuur is namelijk nogal dynamisch en beweeglijk: het komt en gaat, het vormt en ontwikkelt zich in de communicatie over en weer, in het discours. Welnu, deze lokale culturen vormen de context waarin de kerkdienst plaatsvindt en waarin de preek gehouden wordt.

Hoeveel nadruk we ook leggen op de wederkerigheid in de kerkdienst, er blijft niettemin sprake van ongelijkheid. Het is maar zelden dat kerkgangers het woord nemen tijdens de dienst. Wie, zoals een predikant, in de gelegenheid wordt gesteld om voor langere tijd het woord te nemen, krijgt daarmee ook een uitzonderingspositie. Bovendien wordt de predikant, als theologisch deskundige, geacht zich grondig voor te bereiden aan de hand van een Schrifttekst. Met andere woorden, naast wederkerigheid is er sprake van ongelijkheid. Die ongelijkheid heeft te maken met (1) de retorische rol van een spreker, en (2) de bijzondere functie die aan de (uitleg van de) Schrift wordt toegekend. Beide aspecten brengen, naast de ongelijkheid, ook nog eens een zekere machtspositie van de voorganger met zich mee.

Het is duidelijk dat we in het preekproces verschillende fasen kunnen onderscheiden. De voltrekking van de prediking in de kerkdienst vormt het midden. Daar gaat een grondige voorbereiding aan vooraf, en het grootste deel daarvan vertrouwt de gemeente toe aan haar voorganger. De voltrekking gebeurt in de dienst, maar daarmee is het niet ten einde. Wat de kerkgangers betreft, maakt de kerkdienst deel uit van een cumulatief proces van geloofsexpressie en geloofsvorming.

4. De stappen

De concrete leefwereld

Wie preekt, spreekt mensen aan in hun concrete leefwereld. In de preek wordt die leefwereld op de ene of andere manier verbeeld en onder woorden gebracht. Direct of indirect worden er opmerkingen gemaakt over datgene wat mensen bezighoudt, waar ze zich zorgen over maken of plezier aan beleven.

In de homiletische literatuur is er een voortdurende discussie gaande over de vraag hoe de huidige levenservaring en de bijbelse boodschap zich tot elkaar verhouden. Rond 1900 stelde Friedrich Niebergall dat een moderne preek antwoord moet vinden op eigentijdse noden en vragen van mensen.3 In de jaren zeventig van de twintigste eeuw hield Craddock een pleidooi voor een inductieve manier van preken. De achterliggende discussie heeft betrekking op de vraag wie of wat de eerste viool speelt. Bepaalt de leefwereld de preek, of krijgt de tekst ook nog zeggingskracht? Als we het evangelie op de hoorder en zijn situatie proberen af te stemmen, zo zegt Rudolf Bohren, dan lopen we het gevaar al te gemakkelijk een ‘aanpasser’ te worden. Krijgt het vreemde Godswoord dan nog wel een kans om te klinken? Jawel, beweert Ernst Lange, maar als we niet op de concrete problemen en vragen ingaan, wordt het geen nieuw Godswoord. Daarom hebben de hoorder en zijn situatie een zelfstandige plaats naast en voor de overlevering.4

Hoe we de verbinding ook leggen, in de preek gaat het wel om de concrete leefwereld van mensen. Het luistert zelfs nauw, omdat we in de verwoording levenservaringen van mensen aanroeren en ze daarmee ook tevoorschijn roepen, present stellen. Juist omdat godsdienstige taal een sterke affectieve lading heeft, laat het mensen niet onberoerd. Wie verdriet verwoordt, boort het ook aan. Wie vreugde vertolkt, prikkelt de vreugde. Of dat nu gebeurt vanuit een bijbelverhaal, of vanuit de hedendaagse leefwereld, voorgangers dienen zich daarvan bewust te zijn en zij hebben een bijzondere verantwoordelijkheid als zij dit ter sprake brengen.

We beginnen met de bezinning op de leefwereld van kerkgangers en op de sociaal-maatschappelijke context.

  • Wie zitten er onder je gehoor?

  • Met welke vragen/uitdagingen/zorgen/verwachtingen leven deze mensen?

Bij deze bezinning bedenken we drie aspecten:

  • De sociaal-maatschappelijke context van de gemeente. Opleidingsniveau, werkgelegenheid en werksituaties, sociale status, sociale en politieke spanningen, gesprekken bij de koffie, borrelpraat, buurt- en woonomstandigheden, (…).

  • Kerkelijke situatie: Wat houdt de mensen bezig? Welke waarde kennen ze toe aan geloof en kerk? Hoe staan ze in de kerkelijke gemeente? Met welke verwachtingen komen ze naar de kerkdienst?

  • Maak een beschrijving van een persoon die naar verwachting in de kerk zal zitten, zodat je in je verbeelding een portret (foto) op je bureau kunt zetten en met deze persoon in gesprek kunt gaan.

Tijdens de eerste groepsbijeenkomst wordt deze opdracht uitgevoerd en wordt in een driegesprek verwoord wat dit opgeleverd heeft. Studenten bevragen elkaar op de beschrijving en stellen elkaar de vraag hoe zij zich verhouden tot de situatie en de persoon. Deze oefening is ook hierom van belang, dat in de feitelijke preek (direct of indirect) de waarneming van de wereld om ons heen, en de manier waarop wij die beschrijven en analyseren, een rol spelen. Soms gebeurt dat in terloopse losse opmerkingen, in illustraties of voorbeelden.

Omgang met de Schrift

In de voorbereiding is dit punt een behoorlijke tijdsinvestering. Ik onderscheid daarin drie fasen, die elk een eigensoortig aspect laten zien. De eerste fase heeft te maken met de lezing van de Schrift in de kerkdienst. De gemeente kent aan de Schrift gezag toe en wanneer hardop uit de Schrift wordt voorgelezen, krijgt de Schrift ook scheppende betekenis. Bij de kerkgangers kunnen zich allerlei associaties en reacties voordoen, variërend van instemming tot vervreemding, van vertrouwdheid tot irritatie, van troost tot vertwijfeling. Op de ene of andere manier gaan die associaties en reacties mee in het verloop van het interactieproces. De predikant moet daar effectief mee omgaan en er zijn voordeel mee doen. Hier zit een eerste knooppunt tussen situatie en bijbeltekst. Vandaar dat de bijbellezing in het stappenplan ook als voorlezing fungeert. De studenten krijgen de opdracht zich zo veel mogelijk in te leven in de persoon van het portret dat ze zelf ontworpen hebben, en zo te luisteren naar de schriftlezing. Na de lezing is er een korte stilte en dan worden de eerste associaties en reacties opgeschreven.

  • Welke gevoelens/associaties/beelden komen boven?

  • Welke wereld roept de tekst op?

  • Merk je herkenning, afstand/weerstand, verdriet, boosheid, bemoediging, vreugde?

Dus de eerste fase in de omgang met de Schrift heeft te maken met de hoorderreceptie. Hoe reageren hoorders? Welke werking heeft de bijbeltekst? Welk betekenissysteem wordt gehanteerd? In de voorbereiding is het belangrijk om vertrouwd te raken met de bijbeltekst.

  • Waar krijg je wel/geen vat op?

  • Wat intrigeert?

  • Wat doet het beeldmateriaal?

De tweede fase is het literaire en historische exegetische handwerk. De predikant is een academisch geschoolde exegeet en onderzoekt de tekst als literaire tekst en vergewist zich van de historische context. Teksten spreken soms over concrete gebeurtenissen, maar teksten hebben zelf ook een overleveringsgeschiedenis doorgemaakt en zijn soms ook in die overleveringstraditie veranderd. Voor de betekenis van de tekst is dat van belang. Op de werktafel komt de complexiteit van teksten aan de orde en krijgt de exegeet te maken met het fragmentarische karakter. In deze fase gaat de aandacht meer uit naar wat de auteur beoogde met de tekst. Tegenover de hedendaagse hoorder krijgt de tekst een eigen autonomie: je kunt er niet alles in lezen.

  • Wat is de vorm (genre) van deze passage? Is het een brief, een gedicht, een profetie, een wetstekst, een gelijkenis, een gezegde?

  • Wat is de functie van deze passage in het geheel van het boek?

  • Wat weten we van de auteur? In welke situatie schreef de auteur?

  • Voor wie is het geschreven? Wat beoogde de auteur?

  • Welke theologische tradities spelen in dit gedeelte een rol? Hoe zijn ze ontstaan?

Dit is weer een nieuwe manier van vertrouwd raken met een bijbeltekst. Dat brengt nieuwe kennis en nieuwe inzichten met zich mee die van belang worden voor de preek.

De derde fase is meer hermeneutisch en theologisch van aard. Fase 1 en 2 fungeren als een zoektocht. Onderweg moet je een rode draad te pakken krijgen, een soort concentratie op iets wat ertoe doet. Dat is een creatief proces dat je niet kunt forceren, maar waarin je vaak wel moet doorpakken en keuzes moet maken. In de derde fase komt het aan op interpretatie: hoe versta ik dit gedeelte? Wat zegt het over het leven, over het geloof, over God? Daarmee betreed je ook het terrein van de geloofsleer: hoe construeer je bepaalde inzichten? Hoe spreek je straks over een wonderverhaal of over een opstandingsmotief? Het is van belang om jezelf af te vragen of je in deze derde fase verder bent gekomen dan in de eerste fase.

Studenten maken van deze verschillende fasen een verslag en dat wordt besproken in de groep. Meestal gaan daar twee sessies overheen. Vervolgens krijgen ze de opdracht om met een gemeentelid over het bijbelgedeelte een gesprek te voeren.

Focus en function

De omgang met de Schrift leidt nog niet direct tot een preek. Hoe krijg je te midden van een grote hoeveelheid gegevens een verantwoorde toespitsing? Veel predikanten ervaren het gat tussen de exegese en de vormgeving van de preek als een diepe kloof. De Amerikaanse homileet Thomas Long probeert in The Witness of Preaching5 een brug te bouwen aan de hand van twee opdrachten:

  • Wat wil je zeggen in de preek?

  • Wat wil je met de preek bewerkstelligen?

Het eerste, de focus statement, is een uiterst korte beschrijving van de centrale thematiek die in de preek aan de orde komt. Het tweede, de function statement, geeft aan wat je met de preek wilt bereiken. Deze twee zaken vormen, in samenhang, het raamwerk van de preek en bepalen in grote mate ook de retorische vormgeving. Toch is het nog niet zo eenvoudig om in een enkele zin aan te geven wat je wilt zeggen en wat je wilt bewerkstelligen. Het worden vaak abstracte zinnen, en als je niet uitkijkt, komen er gemeenplaatsen boven of algemene waarheden. Het is werkelijk een kunst om kort en bondig iets karakteristieks te formuleren.

Deze oefening is ook van belang om het evenwicht te vinden tussen het gezag van de Schrift en het gezag van de predikant in de preek. Kritiek op de preek blijft mogelijk, ook kritiek op de uitleg van en de omgang met een bijbelgedeelte. Als het goed is, heeft de predikant zich een getrouw beeld gevormd van een bijbelgedeelte, maar de theologische betekenis die een tekst in de preek krijgt, blijft discutabel. Een predikant neemt een bepaalde verantwoordelijkheid op zich en moet ook het lef hebben om ‘ik’ te zeggen. Hij moet namelijk zichzelf niet bekleden met het gezag van de Schrift, maar ruimte maken voor de verantwoorde keuze in deze situatie, die openlaat dat een andere persoon in een andere situatie andere keuzes maakt. Niet om daarmee de eigen positie te relativeren, maar wel om verabsoluteringen te voorkomen en een ontspannen situatie te creëren. Het is nu eenmaal zo dat de preek de intentie van de spreker uitdrukt. De predikant is ook als persoon en als gelovige in het geding.

Bezinning, meditatie, gebed

Alvorens de preek verder uit te werken, breekt er nu eerst een moment van bezinning en reflectie aan. Uit een grootschalig empirisch onderzoek in de VS komt naar voren dat kerkgangers op verschillende manieren participeren in de dienst: de één hecht aan een heldere denktrant (logos), de ander legt meer nadruk op het gevoelsleven en de emotie (pathos), een derde oriënteert zich sterk op de betrouwbaarheid van de prediker (ethos). Al deze aspecten worden in de vormgeving van de preek in hoge mate door de predikant bepaald. De predikant creëert een bepaalde voorstelling van zaken, spreekt het gevoelsleven aan, maakt een al dan niet betrouwbare indruk. Juist in deze fase van de voorbereiding zijn meditatie en reflectie nodig. Hiertoe behoort ook het gebed als een oefening in eerlijkheid en ontvankelijkheid. Wat ik met de gemeente wil delen en wat ik zou willen bereiken, sta ik daarvoor zelf ook open? Heb ik oprecht geluisterd naar de Schrift en sta ik open voor de nood en de uitdagingen waarin de medemens zich bevindt? Durf ik mijn eigen vragen en overtuigingen eerlijk onder ogen te zien en kan ik die ook even loslaten ter wille van andere vragen?

– Hoe sta je zelf in relatie tot focus en function statement? Waar voel je weerstand, waar merk je instemming?

Meditatie en gebed kunnen eraan bijdragen om diepte en eenvoud te bereiken. Onnodige ballast valt dan weg en in de gelovige overgave ontstaan er ook een zekere rust en vrijheid: zo kan en mag het.

Structuur en ontwerp

In het begin is er een blanco vel papier dat je aanstaart. Hoe kom ik in vredesnaam tot een preek? Aan de hand van focus en function ontwerpen we eerst een structuur voor de preek. Hoe komt het geheel eruit te zien? Wat wordt de ontwikkelingsgang? Een preek heeft in ieder geval een begin en een slot, en daartussenin zit het middengedeelte met ook weer een eigen opbouw.

Volgens David Buttrick6 bestaat dat middenstuk uit een aantal moves, afgeronde retorische eenheden die samen de structuur van de preek vormen. Ze worden zo gecomponeerd dat er een voortgaande beweging ontstaat waardoor duidelijk wordt wat je wilt zeggen en bereiken. Die moves vormen samen een scenario, waardoor een preek iets weg heeft van een film die vertoond wordt. De moves vormen een doorgaande beweging, het zijn geen gefixeerde aandachtspunten. En zij hebben zelf weer een bepaalde retorische spanningsboog, een begin en een einde, met een vloeiende overgang naar een volgende eenheid. Die overgangen bieden de hoorders ook weer een nieuwe mogelijkheid om in te haken.

De preek als zodanig heeft een begin en een slot, maar dat geldt ook voor de kleinere retorische eenheden in het middenstuk. Inleidingen zijn kort en richten de aandacht. Spreker en hoorder spreken samen iets af en het is belangrijk om je daaraan dan ook te houden. De vormgeving van het slot van een retorische eenheid of van de preek als geheel bepaalt in hoge mate hoe de preek werkt. Of we troost ondervinden, houvast krijgen, aangespoord worden, of een appèl ter harte nemen, hangt mede af van de retorische vormgeving.

Vertolking

Een structuur is op zichzelf nog niet voldoende. De preek moet een levend en boeiend geheel worden. Verhalen, illustraties en voorbeelden kunnen daarbij helpen. Maar als het slechts blikvangers zijn die met allerlei kunst en vliegwerk verbonden zijn met focus en function, dan slaan we de plank mis. Soms kun je dicht bij de beeldspraak en de metaforische en symbolische kracht van de Schrift blijven en die opnieuw laten klinken. Bijbelverhalen brengen vaak een rijke beeldspraak met zich mee, die nog steeds de verbeelding prikkelt. Het gaat erom dat we een wereld ontwerpen waarin Gods spreken en handelen tot leven komen. Dat doen we bijvoorbeeld door in de tijdslijn terug te grijpen op datgene wat geschied is en als getuigenis is overgeleverd en door de toekomstverwachting te verwoorden met beelden van het rijk Gods. Die schilderingen geven dan opnieuw kleur aan ons bewustzijn nu en bieden een perspectief. Maar het gebeurt ook in meer synchrone bewegingen, zoals bijvoorbeeld Paulus spreekt over de presentie van de verhoogde Christus. Ook dan gaat het erom dat we taal vinden die ruimte geeft aan de verbeelding. Juist in deze fase van de voorbereiding komt het erop aan in gesprek te blijven met de persoon die in de eerste stap van de voorbereiding eruit gelicht is.

Schrijven

Door te schrijven krijgt de preek uiteindelijk vorm. Die vormgeving verdient aandacht, want vaak is het zo dat de gedachten en wendingen pas echt helder worden als ze stilistisch vorm krijgen. Er is veel discussie over de vraag of je een preek helemaal moet uitschrijven of niet. Voor de één biedt de geschreven tekst houvast, door een ander wordt het als een keurslijf ervaren. Ik ga ervan uit dat het schrijven bij het voorwerk hoort, het is een creatieve fase in de voorbereiding, weliswaar een fase die veel tijd vergt. Bij het schrijven ordenen de gedachten zich en komen allerlei ervaringen, inzichten en overwegingen bovendrijven. Al schrijvende komt er een zodanige graad van concentratie dat het geheugen op het juiste moment iets dat nu relevant is tevoorschijn brengt. Het hoeft helemaal niet zo te zijn dat het schrijven afstand genereert, integendeel, het associatieve en affectieve domein wordt actief als we ons concentreren op het preekproces als interactieproces. Bij het formuleren is het reflexieve bewustzijn eveneens actief, waardoor er ook sprake is van een verantwoorde bezonnenheid en aandacht voor stijl en smaak. Al formulerend worden onze gedachten helder. Herformulering en herordening horen bij het schrijfproces. De taal is het vehikel in de overdracht. De kerkgangers horen het gesproken woord en nemen het geluid en de mimiek waar.

De preek houden en bespreken

Hoe maak je de stap van het geschreven woord naar het gesproken woord? Als de predikant de preekstoel betreedt, hebben we in ieder geval te maken met drie belangrijke componenten die samen het preekproces maken: de kerkgangers, de predikant en de boodschap/het verhaal. Welke rol speelt de geschreven preek? Neem je die mee de preekstoel op? Of neem je alleen een schets mee? Of preek je uit het hoofd?

Als je het manuscript een belangrijke rol toekent, hecht je waarde aan de zorgvuldig gecomponeerde inhoud. Een uitgewerkt manuscript betekent nog niet dat het een leesdienst wordt. De predikant ziet in een oogopslag bepaalde formuleringen en vindt in die formuleringen steun. De lay-out van het manuscript kan daaraan bijdragen: onderstrepingen, kleur, witregels et cetera. De woordkeuze en de gedachtegang zijn al eigen gemaakt en worden nu uitgevoerd. Een goed geprepareerde en eigen gemaakte preek hoeft de betrokkenheid van de hoorder niet in de weg te staan. Aan de andere kant, hoe minder tekst meegenomen wordt de kansel op, des te meer draait het om de persoon van de predikant. Directheid en authenticiteit worden belangrijke pijlers in de communicatie. Tegelijkertijd wordt het dan moeilijker om de inhoud goed voor het voetlicht te krijgen. Ervaren predikers kunnen wellicht toe met minder tekst, maar slechts een schets of helemaal geen tekst leiden op termijn tot vervlakking en voorspelbare loopjes.

Studenten houden hun preek (van maximaal 15 minuten) in de kleine groep. De groep krijgt de volgende luisteropdracht mee:

  • Hoe is de voordracht?

  • Waar gaat het over in de preek?

  • Hoe beleef je de preek? Welke gevoelens kwamen boven tijdens de preek?

  • Wat is je theologische commentaar?

De groepsbespreking is meestal erg leerzaam. De voorganger krijgt een spiegel voorgehouden. In het gesprek wordt duidelijk waar knelpunten en verbeterpunten zitten. Soms hapert het in de presentatie, of in de compositie, of in de scherpte. Preken kunnen altijd beter.

1 F. Craddock, As One Without Authority, Nashville 1971, 19792.

2 Zie G.D.J. Dingemans, Als hoorder onder de hoorders. Een hermeneutische homiletiek, Kampen

1991.

3 F. Niebergall, ‘Die moderne Predigt’ (1905), in: G. Hummel (Hg.), Aufgabe der Predigt, Darmstadt 1971, 9-74.

4 E. Lange, Predigen als Beruf. Aufsätze zu Homiletik, Liturgie und Pfarramt, München

1982.

5 Th.G. Long, The Witness of Preaching. Second Edition, Louisville, Kentucky 2005.

6 Zie D. Buttrick, Homiletic: Moves and Structures, Philadelphia 1987.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Blijf in mijn liefde’

De zesde zondag na Pasen, de laatste voor Hemelvaartsdag: in de ‘oude bedeling’ (waar zijn al die mooie, veelzeggende Latijnse zondagsnamen toch gebleven?) heet deze zondag Rogate, bidt! Willem Barnard schreef ooit: ‘Na Pasen gaat het van jubelen, Jubilate, via zingen, Cantate, naar bidden, Rogate.’ Zo is het en niet andersom: van expressie naar impressie, van de uitbundige jubel om zijn daden naar het ingekeerde gebed om Gods nabijheid… juist wanneer afscheid nadert.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

De Levende belichaamt onze verwondingen

Wie niet in de gelegenheid was om op de avond van de eerste dag van de week, nu acht dagen geleden, in de vesper het evangelie van die avond te horen (Johannes 20:19-23), zal het op de achtste dag, vandaag, nog wel willen betrekken bij de lezing van het evangelie. We weten niet of het hetzelfde moment was als een week eerder, dat Jezus in het midden van zijn leerlingen, inclusief Tomas, verscheen. Wel waren de deuren opnieuw gesloten. Misschien niet meer uit vrees voor de joden, maar omdat het hart van een van hen, Tomas, nog geopend moest worden.

Nieuwe boeken