Menu

Premium

2 Timoteüs

INLEIDING

Zie Inleiding voor 1 Tim. Paulus schrijft als gevangene vanuit Rome. Hij verlangt nu zijn einde nabij is, Timoteüs te zien. Die is nog steeds in Efeze. Daar blijft verzet tegen dwaalleer geboden. Timoteüs wordt moed ingesproken om zich nooit voor het evangelie te schamen.

Inhoud van de brief

Schrijver – lezer – groet 1:1,2

Dankbaarheid en bemoediging 1:3-18

Lijden voor het evangelie 2:1-13

De houding tegenover de dwaalleraars 2:14-26

Tekening van de dwaalleraars 3:1-13

Het nut van de Heilige Schriften 3:14-17

Het testament van Paulus 4:1-8

Laatste aansporingen en groeten 4:9-22

VERKLARING

Schrijver, lezer, groet 1:1-2

Christus Jezus (1) zo driemaal in twee verzen. De ambtsnaam vóór de persoonsnaam beklemtoont de belijdenis van Jezus als de Christus, vgl. 1 Tim. 1:15. Naar de belofte (1) Paulus gebruikt in zijn ‘briefhoofd’ steeds weer andere woorden om de rijkdom en dynamiek van zijn dienst aan te geven. Hij staat in dienst van Christus die het leven belooft dat in de geestelijke gemeenschap met Hem wordt verkregen. Geliefd (2) vgl. 1 Tim. 1:2. De groet is gelijk aan die van de eerste brief.

Dankbaarheid en bemoediging 1:3-18

Voorouders (3) met respect spreekt Paulus over zijn joodse voorgeslacht. Tranen (4) een herinnering aan het afscheid? Ongeveinsd geloof (5) berust op overtuiging door de Heilige Geest, vgl. Joh. 16:8vv. Lois en Eunice (5) leerden als gelovige joodse vrouwen hun kind de heilige Schriften. Wellicht beleden zij later op grond van de Schriften ook het christelijk geloof, zie 3:15; Hand. 16: 1. Aanwakkeren (6) als een vuur, omdat het anders uitgaat. Timoteüs wordt aangevuurd de gave van God te blijven gebruiken. Het gaat blijkbaar om het charisma dat hem in staat stelt de gemeente van Christus als voorganger te dienen. De handoplegging is een symbolische handeling die de gave van de Geest aanduidt en het gesproken woord van de belofte ondersteunt. Het verzekert de gelovige van de hulp van de Heilige Geest. Lafhartigheid (7) is geen werking van de Geest, wel kracht, liefde en bezonnenheid. Getuigenis (8) Gr. martürion; getuigen en martelaarschap liggen hier bij elkaar. Paulus ervaart dit steeds en moedigt Timoteüs aan er zich niet voor te schamen. Het gaat om het getuigenis van onze Here. Behouden (9) dit vers laat weer een echt paulinische samenvatting zien van het getuigenis. Vgl. Rom. 8: 28-30. Het behoud is geheel Gods werk en openbaring van zijn genade in Christus. Dat kan hem niet afgenomen worden. Genade vóór eeuwige tijden gegeven (9) lett. voor tijden (chronoi) der eeuwen, dat is voor de grondlegging der wereld, Ef. 1:4. Het duidt aan dat genade even goddelijk is als God zelf en niet door de mens hoe dan ook bewerkt. God is genadig naar zijn wezen, het is geen bijkomende eigenschap. Geopenbaard (10) door de komst van Christus is de genade in de tijd voor heel de wereld openbaar gemaakt. Beroofd (11) Christus wordt hier door Paulus, kort voor zijn einde (4:6), vooral gezien als overwinnaar van de dood en brenger van onvergankelijk leven, zie 1:1, 2:8; 2 Kor. l:9vv. Dit is dé boodschap van het evangelie. Verkondigen (11) zie 1 Tim. 2:7. Ikschaam mijniet(2) zie 8, vgl. Rom. l:16v. Toevertrouwd (12) Hem is de volheid van de genade in Christus Jezus toevertrouwd, zie 1 Tim. 6:20. Tot die dag (12) dat is niet de dag van het levenseinde, maar van Christus’ wederkomst. Gezonde woorden (13) vgl. de gezonde leer van 1 Tim. 1:10. Geloof en liefde (13) trouwe liefde is nodig om te kunnen wat Paulus hier van Timoteüs vraagt. De kracht van de Heilige Geest (14) in ons uitgestort, stelt ons, dienaren van het evangelie, in staat het goede nl. het evangelie, te bewaren. In ons (14) duidt verder op alle gelovigen. Allen in Asia (15) gedacht moet worden aan allen in of uit Azië, dat is Klein-Azië, op wie Paulus een beroep heeft gedaan om tot hem te komen en mee te lijden voor het evangelie. De genoemden zijn natuurlijk ook aan Timoteüs bekend. Die zich afkeerden hadden blijkbaar niet de kracht waarover Paulus in 7 spreekt, zie ook 4:16. Oneslforus (16). Hij heeft zich niet geschaamd, zie 8. Hij heeft de weg naar Paulus gevonden. Blijkbaar was bezoek mogelijk al kostte het vaak veel geld om toegelaten te worden. Nu verwacht Paulus van Timoteüs dat hij het voorbeeld van Onesiforus zal volgen, zie 4, 4:9vv. De Here geve hem barmhartigheid (18) vgl. Mat. 5:7. De Here, dat is Christus, geve hem bij de Here, dat is God (18).

Lijden voor het evangelie 2:1-13

Gij dan (1) verbindt de tekst met het voorafgaande. Van zijn kind Timoteüs verwacht Paulus geen laffe, maar eenkrachtige houding door de genade die in Christus Jezus is, vgl. 1:8 en 1:14. Vertrouw dat toe (2) het evangelie moet in goede bewaring gegeven worden, vgl. 1 Tim. 1: 11 en3A4. Aan vertrouwde mensen (2) vgl. 1 Tim. 3:1-7. Lijd met de anderen (3). Opnieuw vermelding van het lijden om wille van het evangelie. Ook anderen nemen de verdrukking op zich. Wie het kruis opneemt, steunt andere kruisdragers. Er is gemeenschap in het lijden. Paulus wijst op het soldatenleven. Timoteüs maakt deel uit van het leger van Christus. Christus heeft hem aangeworven. Paulus gebruikt vaker woorden die betrekking hebben op de strijdmacht. Zie ook het volgende vers. Voldoen (4) vgl. 4:7, 8. Timoteüs’ roeping is Christus getrouw te dienen, Hij is de veldheer. Een soldaat kan maar op één manier zijn veldheer voldoening geven, nl. door voor hem te strijden en niet door ook nog koopman, landbouwer of iets anders te zijn om de kost te verdienen. Daar zorgen anderen voor. Was Timoteüs daar bezorgd over? In ieder geval moet hij als voorganger trouw zijn dienst vervullen en niet iets anders doen. Kampvechter (5) een volgende beeldspraak voor de dienaar van de gemeente, nu met nadruk op de regels die voor het werk gelden. Geen krans zonder eerst de overwinning te hebben gehaald. Zo bereikt de dienaar alleen zijn doel als hij het lijden dat de dienst meebrengt, ook op zich neemt. De landman (6) het derde beeld voor het niet lichte leven van de prediker. Geen vruchten zonder moeitevolle arbeid. De moeite zal beloond worden. Vgl. Joh. 4:36. God zal de prediker zegenen. Jezus Christus (8) heeft ook door lijden de overwinning verkregen. De knechten zijn niet meer dan de heer. Geen heerlijkheid zonder lijden, geen overwinning zonder strijd. En Jezus die de definitieve overwinning heeft behaald, zal Timoteüs niet aan zijn lot overlaten. De vermelding vanDavid hier wijst op het koningschap van de Opgestane, vgl. Luc. l:32vTHand. 2:24-36; 2 Sam. 7:12; Ps. 132:11; Jes. 11:1. Te weten dat men strijdt in het leger van de koning die de dood heeft overwonnen, geeft de strijder moed. Voor dat evangelie draagt Paulusboeien (9), en hij schaamt er zich niet voor, vgl. 1:8. Maar het Woord van God is niet geboeid (9), het evangelie is niet afhankelijk van de prediker, 2 Tess. 3:1. Zelfs uit de gevangenis gaat het Woord uit en doet wat God behaagt. Dit hangt samen met de overwinning van Christus over de dood. Om de uitverkorenen (10) de gelovigen van alle tijden. Zij zullen allen door het Woord van God het heil in Christus verkrijgen, zal hij dan voor dat evangelie niet lijden? Met Hem gestorven, met Hem leven (11), wie zijn leven verliest, behoudt het, Mat. 16:25; Rom. 6:8. Een regel uit een hymne? Volharden – verloochenen, vgl. Mat. 10: 32v. Hij blijft getrouw (13) aan zijn Woord, zowel het veel belovende, als het zwaar dreigende, vgl. Num. 23: 19.

De houding tegenover de dwaalleraars 2:14-26

Dit (14) nl. wat in 3-13 is gezegd over Jezus Christus. Betuigen in de tegenwoordigheid van God (14) heeft de kracht van bezweren. Het besef van Gods tegenwoordigheid bij de prediking blijkt ook in 2 Kor. 1:17. Woordenstrijd (14) staat in tegenstelling tot het woord als prediking van het evangelie dat alle nut heeft, vgl. 3:16v en 1 Tim. 4:8, 6:6. Verderf (14) lett. katastrofe. Timoteüs moet zich beproefd (15) tonen, trouw in Christus, Rom. 16:10; 1 Tim. 4:6, waar sprake is van een goed dienaar. Zie ook Tit. 2:7v. Hij moet rechte voren trekken (15) gaat terug op Spr. 3:6. Paulus wil zeggen dat Timoteüs niet moet afwijken van de rechte weg van het Woord van God. De beeldspraak van het rechte voorsnijden (SV) vindt geen steun in de betekenis van het woord. Vermijden (16) lett. de rug toekeren. Want de boodschap van de dwaalleraars is hol en leeg. Hun woord zal wel voortwoekeren, maar dan als kanker dood en verderf brengend, het zal om zich heen vreten zoals een schaap de weide afvreet, lett. weide vindt (17). Hymenaeüs en Philétus (18) staan zeer slecht bekend. Men zij gewaarschuwd. Zij zijn uit het spoor van de waarheid geraakt en loochenen de opstanding van het lichaam ten laatste dage. Ze verstaan de opstanding als alleen geestelijk gebeuren en geschied in de doop. Ze leren dat ze er al zijn, terwijl volgens de apostelen de volkomenheid nog niet is gekomen. Het is een dwaalleer die het Woord van God in zijn kern aantast en de gemeente zeer bedreigt. Vgl. de gnostiek en de griekse wijsbegeerte met het dualisme van stof en geest. Zie daartegen ook 1 Kor. 15. Het lichaam zal verheerlijkt opstaan. Maar al worden sommigen afgetrokken, Gods bouwwerk staat op een stevig fundament (19), het rust op Gods voornemen van de eeuwige verkiezing van zondaren tot behoudenis en dienst in Christus. In zijn Christus en in de prediking van zijn Naam openbaart zich het fundament dat God gelegd heeft. Het draagt zijn zegel (19): Oude tempels droegen de naam van de godheid in het fundament, zo draagt dit fundament Gods Naam, vgl. Jes. 28:16, 26:13 en Op. 21:27. De Here kent de zijnen (19) Hij houdt ze voor de zijnen, heeft ze verkoren en heeft ze lief, vgl. Joh. 10:14. De woorden herinneren ons aan de geschiedenis van Korach, Datan en Abiram, Num. 16:5 en 26. De zijnen zijn niet te verleiden, ze gedijen niet in ongerechtigheid (19) hier de bedoelde dwaling, daarom keren ze die als ongerechtigheid de rug toe. Zij noemen de Naam des Heren (19) ze belijden Hem in waarheid. Dat is fundamenteel, vgl. Rom. 15:20, en daarbij past niet de ongerechtigheid die voortvloeit uit de dwaalleer.

Al kent de Here de zijnen, in een groot huis (20) di. de gemeente van God, is niet alles even eervol, vgl. 1 Kor. 3: 12 en Rom. 9:21. Leden die dwaalleer volgen hebben een oneervolle bestemming, maar behoren blijkbaar wel tot de gemeente. Vs 21 is een toepassing van vs 19b. Men moet zich reinigen van alle dwaling als iets dat oneervol is in Gods huis. Dan wordt men een bruikbaar voorwerp voor de eigenaar (21) God. In jeugdig vuur (22) mag Timoteüs zich niet laten verleiden tot nutteloze woordenstrijd. Hij spanne zich tot het uiterstein, jage (22) om gerechtigheid, trouw en liefde als doelwit te bereiken, in gebedsgemeenschap met hen die de Here uit een rein hart aanroepen, vgl. 1 Tim. 1:5. Wie zijn Naam noemt (19), roept Hem ook aan. Laat hij dus niet gaan discussiëren met loochenaars van de opstanding van het vlees en die hen daarin volgen, ze zijn dwaas en onverstandig. Een dienstknecht des Heren (24) prediker van het evangelie, moet niet twisten, maar vriendelijk zijn jegens allen en die dwalen met zachtmoedigheid bestraffen. Denk aan tucht in de zin van trekken, behouden. Maar het blijft Gods gave als ze horen en loskomen uit de strik, de lasso,van satan (26), die hun zijn wil oplegt. Een andere interpretatie is dat ze los komen om Gods wil te doen. Duidelijk is dat over de inhoud van de dwaalleer niet te praten valt.

Tekening van de dwaalleraars 3:1-13

Opnieuw spreekt Paulus van de laatste dagen (1) de laatste bedeling, de tijd van het N.T. en de prediking van het evangelie in deze wereld. Zware (1) gevaarlijke tijden breken aan, vgl. 1 Tim. 4:1-5; Mat. 24:23-31; 2 Tess. 2:312. De mensen, algemeen genomen zijn slecht (13), wat in een reeks van achttien woorden wordt weergegeven. Zelfzucht (2) gaat voorop, gevolgd door geldgierigheid, vgl. 1 Tim. 6:10. De mensen zijn onverbeterlijk, men denkt alleen groot van zichzelf. De neiging om de naaste te haten wordt uitgeleefd in een egocentrisch gedrag. Zie voor soortgelijke reeksen 1 Tim. l:9v, 6:4vv; Rom. 1:1831; in het O.T. bv. Hos. 4.Tw. Ook griekse wijsgeren kennen zulke lijsten. In tegenstelling tot de wijsbegeerte ziet het N.T. het kwaad niet als alleen strijdig met de menselijke reden, maar vooral als strijdig met de wet van God. Ze hebben meer liefde voor genot dan voor God (4). Ze kunnen wel een schijn van godsvrucht hebben (5), maar meer is het niet, de kracht (dynamis) ervan verloochenen ze. Ze zijn schijnchristenen, schijnheiligen. Timoteüs moet ook dezen op een afstand houden, een compromis is uitgesleten. Want deze mensen gaan langs de deur en dringen met list naar binnen en weten vooral labiele vrouwtjes (6) die altijd wat nieuws willen horen, in te palmen. Door hun schuldgevoel en door vele verkeerde begeerten zijn ze uiterst vatbaar voor bedrog, maar zo komen ze niet tot erkentenis van de waarheid (7) van Gods Woord. Ze staan de waarheid tegen (8) zijn onbetrouwbaar, te vergelijken met de tegenstanders van Mozes, Jannes en Jambres (8). Deze zijn in een joodse overlevering bekend als zonen van Bileam. In de Bijbel worden ze verder niet genoemd.

Paulus stelt hiertegenover zijn eigen leer en voorbeeld en prijst dat Timoteüs daaraan volle aandacht heeft geschonken (10). Bij hem gaat het onderricht voorop, gevolgd door al wat hij er voor over heeft gehad. Hij heeft niet zichzelf gezocht, vgl. 1 Kor. 13:4-7. Hij heeft geleden (11). Lichaamlijk en geestelijk. Het heeft Timoteüs niet verhinderd hem na te volgen (SV) Paulus herinnert aan het lijden tijdens zijn eerste reis in plaatsen die Timoteüs goed bekend zijn, Hand. 13:50-52, 14:4-7, 19v. Maar de Here Christus heeft hem gered, vgl. Ps. 34:20. Hij is beproefd gebleken, vgl. 2:15. Die in Christus Jezus willen leven, zullen vervolgd worden (12), de boze laat hen nooit met rust. De wereld is tegen God en Christus, denk aan de profeten van het O.T. en aan de apostelen van het N.T., aan de vervolgingen in latere tijd, aan de machten van onze eigen tijd. Maar slechte mensen (13) vgl. 2-5, worden verleid, de bedriegers lett. goochelaars, tovenaars, zie 6-9, verleiden.

Het nut van de heilige Schriften 3:14-17

De enige bron van ware kennis is de Heilige Schrift. Wat Timoteüs geleerd en toevertrouwd is, staat in direct verband met de heilige Schriften die hij van kindsbeen af kent (14v). Van wie (14) in het meervoud, wijst op Paulus, maar ook op zijn moeder engrootmoeder, vgl. 1:5;Hand. 16.T. Joodse jongens leerden heel vroeg de Schriften kennen. De heilige Schriften (15) in het gr. vaak zonder lidwoord. Hier is het O.T. bedoeld. Wat Paulus leerde, leerde hij volgens de Schriften, vgl. Hand. 26:22. Christus is de Christus der Schriften, 1 Kor. 15:3v. Ze verkondigen de weg van het behoud door het geloof in Christus Jezus. Door het geloof worden de Schriften van het O.T. verstaan, vgl. Luc. 24:27. Christus opent het verstand om de Schriften te verstaan, Luc. 24:45; ook Luc. 16:29. Hij schenkt een wijsheid die anderen dwaasheid toeschijnt, vgl. 1 Kor. l:25v; Ef. 5:15; Ps. 119:99. De zaligheid van Christus omvat ook de opstanding van het vlees, vgl. 2:18. Is hiermee het hoofddoel van de heilige Schriften aangegeven, in het volgende wordt het nut van de Schriften nader onderscheiden in onderrichten, weerleggen, verbeteren en opvoeden in gerechtigheid (16). De Schrift geeft onderricht aan hen die pas tot geloof komen, weerlegt de dwaling, betert degenen die zich laten gezeggen en voedt allen op om gerechtigheid te beoefenen. Elk van God ingegeven schriftwoord is daartoe nuttig (16). Het O.T. is in al zijn delen, wet, profeten en geschriften, van God ingegeven, lett. theopneust di. van God geademd. Gods adem is erin, vgl. 2 Petr. 1:19-21. Paulus kent geen onderscheid binnen de Schrift. De zin van het woord is dat de hele Schrift van God is ingegeven en nuttig is, vergelijk SV. Taalkundig is het juist te zeggen: Elk van God ingegeven… enz. Paulus beroept zich ook steeds op de Schrift, 1 Kor. 15:3, 4; Rom. 15:4 zijn slechts voorbeelden. Doel is het volkomen herstel van de mens als instrument van God (17) vgl. 2:21, volkomen bruikbaar voor alle goede werk, voor de vruchten van de Geest, Gal. 5:22.

Het testament van Paulus 4:1-8

In 4:1, 2 draagt Paulus opnieuw de prediking van het Woord van God aan Timoteüs op. De ernst en het per-spektief van deze prediking blijken uit deze laatste vermaning. God en Christus Jezus zijn getuigen. Het uitzicht is het oordeel van Christus over levenden en doden (1). Hij zal als Koning verschijnen. Vgl. Hand. 10:42,20: 20, 31; Joh. 5:22, 27. Oordelen over levenden en doden is misschien een term uit de liturgie. De zaken hier genoemd zijn allen belangrijk in de prediking van het N.T. Gelegen en ongelegen (2) slaat vooral op de prediker, vgl. Kol. 4:5. Wederleg, overtuig van het verkeerde, bestraf vervolgens die volharden, bemoedig degenen die horen, vgl. 2:18. Over de gezonde leer (3) 1:13; 1 Tim. 1: 10 en Tit. 1:9. Het gehoor (3) zal verwend zijn, lett. hun oor zal gekieteld zijn, ze willen horen wat ze mooi vinden, maar van hun zonden willen ze niet horen. Tal van leraars (3) zullen ze lett. opeen hopen, omdat ze telkens wat nieuws willen horen. Over hun verdichtsels, lett. mythen (4), fantastische verhalen die ze boven de waarheid van het Woord verkiezen (2) 1 Tim. 1:4, 4:7; Tit. 1:14; 2 Tess. 2:llw. Ze begeren pikante leringen, ze raken in een roes. Daarom moet Timoteüs nuchter (5) blijven, di. de met Gods openbaring gegeven werkelijkheid erkennen en Hem aanbidden. Aanvaard het lijden (5) dit wordt telkens herhaald. Het werk van een evangelist is prediken, Hand. 21:8; Ef. 4:11. Deze verzen zijn het geestelijk testament van Paulus. Hij weet zijn einde nabij en wordt geofferd, Filp. 2:17; 2 Petr. 1:14. Over het plengoffer (6)Ex. 30:9. Door de marteldood krijgt het offer van zijn leven het karakter van een plengoffer dat wordt uitgegoten, vgl. Filp. 1:2.

Paulus heeft de goede strijd gestreden (7). 1 Tim. 6:12, de wedloop in de arena, Hand. 20:24; 1 Kor. 9:24; Hebr. 12:1. Ook Hand. 13:25. Het geloof heeft hij behouden (7) de inhoud, ook de kracht ervan. De drie perfecta kunnen hier in het praesens worden weergegeven en verklaren waarom hij de krans ontvangen zal (8), vgl. Filp. 3:14; Hebr. 12:1; Hand. 20:24; Judas 3. De genade heeft hem gesterkt (2:1), de Geest hem kracht gegeven (1:7). De krans der rechtvaardigheid (8) ontvangt hij omdat hij volgens de regels gestreden heeft, dwz. het lijden om wille van het evangelie op zich heeft genomen, (2:5). Vgl. Jezus’ doornenkroon, Mar. 15:17. Te dien dage (8) de dag van Christus’ wederkomst. Hij is de rechtvaardige, onomkoopbare Rechter (8) Heb. 12:23. Dit geldt allen die de verschijning (8) de eerste en de tweede komst van Christus hebben liefgehad. Over de krans 1 Kor. 9:25; Jak. 1:12; 1 Petr. 4:5; Op. 3:11. Een beeldspraak ontleend aan de antieke wereld. De krans kon gevlochten zijn van gras en bloemen, palmbladen en laulieren. De krans was teken van leven en vruchtbaarheid en daarom veel voorkomend in de godsdienstige cultus. Wellicht komt daarom het in de bijbel niet voor dat iemand een krans wordt omgehangen. Alleen Christus kreeg een doornenkroon!

Laatste aansporingen en groeten 4:9-22

Doe uw best (9) uit deze woorden blijkt de nood van de apostel, vgl. 1:4. Hij is in de steek gelaten, zie 4:16. Demos (10) een medewerker van Paulus, vgl. Kol.4:14; Fil. 24 heeft de tegenwoordige wereld lief, in tegenstelling tot de toekomende wereld. Velen houden het ervoor dat hij niet van het geloof is afgevallen, vgl. kantt. SV. Of speelt de dwaling van 2:18 ook hier een rol? Galatië (10) provincie in Klein-Azië. Of is het Gallië? Dalmatië (10) aan de Adriatische Zee tnv. Macedonië. Lucas (11) was ook vroeger bij hem toen hij gevangen zat, Kol. 4:14; Fil. 24. Marcus (11) opvallend in het licht van Hand. 15:37v, ook Fil. 11. Hij is nu waarschijnlijk is Kolosse, Kol.4:10. Ty-chikus (12) trouw medewerker, Hand. 20:4; Ef. 6:21; Kol. 4:7; Tit. 3:12. Zal hij Timoteüs in Efeze vervangen? Boekrollen, lett. biblia (bijbel) en perkamenten (13) kostbaar materiaal met zeer waarschijnlijk de tekst van (gedeelten van) het O.T. of van Paulus’ eigen brieven. Alexander (14) gevaarlijk persoon, een verrader vgl. 3:4; 1 Tim. 1:20; koperslager, eigenlijk betekent het woord slechts smid. Voor vergelding (15) zie Ps. 62:13, 28:4; Spr. 24:12; 2 Kor. 11:15. Paulus spreekt hier geen wens uit, maar geeft het over aan God. Het worde hun niet toegerekend (17) dit is wel milder dan het vorige vers, vgl. Mar. 14:50; Luc. 23:34. Dit hangt samen met zijn ervaring van de nabijheid des Heren. De verkondiging (17) het erugma gaat ook voort tijdens het proces, vgl. 2:9. Ook nu is hij heraut van het Koninkrijk van God. Het is tot zijn recht gekomen (17) heeft zijn beslag gekregen, vgl. Luc. 1:1. De hoogste instantie van de wereld is geconfronteerd met het Woord van God, een historische gebeurtenis. Uit de muil van de leeuw verlost vgl. Dan. 6: 21, 28; Ps. 22:22 en 1 Petr. 5:8. Er is ook te denken aan de leeuwen in de arena die vele christenen verscheurden. De Here zal mij beveiligen (18) vgl. Mat. 6:13, 10:19v; Hand. 23:10, 27:23; Filp. 4:13. Hem zij de heerlijkheid, zie Gal. 1:5.

Een groet (19) betekent aandacht voor iemand hebben. Prisca en Aquila (19) trouwe medewerkers, echtpaar, Hand. 18:2, 18, 26; Rom. 16:3, 4; 1 Kor. 16:19. Paulus heeft veel aan hen te danken. Onesiforus (19) vgl. 1:1618. Erastus en Trofimus (20) begeleidden Paulus een eindweegs naar Rome, vgl. Hand. 21:22, 29.Linus (21) eerste bisschop van Rome?

De Here zij met uw geest (22) geldt Timoteüs persoonlijk, vgl. Rom. 8:16. De genade zij met u allen (22) geldt alle gemeenteleden. Waarschijnlijk zijn dit de laatste woorden die Paulus ons heeft nagelaten.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

De Levende belichaamt onze verwondingen

Wie niet in de gelegenheid was om op de avond van de eerste dag van de week, nu acht dagen geleden, in de vesper het evangelie van die avond te horen (Johannes 20:19-23), zal het op de achtste dag, vandaag, nog wel willen betrekken bij de lezing van het evangelie. We weten niet of het hetzelfde moment was als een week eerder, dat Jezus in het midden van zijn leerlingen, inclusief Tomas, verscheen. Wel waren de deuren opnieuw gesloten. Misschien niet meer uit vrees voor de joden, maar omdat het hart van een van hen, Tomas, nog geopend moest worden.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Opdat ook jullie doen wat Ik jullie heb gedaan’

Volgens de inmiddels overleden opperrabbijn Jonathan Sacks zijn voor een gemeenschap deze drie zaken het belangrijkst: ouders, leraren en gedenken. Ouders en leraren moeten kinderen vertellen over het verleden, om wat toen fout ging in de toekomst te voorkomen en het goede te doen. De onderwerpen in de lezingen van vandaag bevestigen dat belang. Het vertrek uit de slavendienst in Egypte en de voetwassing door Jezus worden nog steeds verteld en herdacht.

Nieuwe boeken