Menu

Premium

3. Typologie

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

‘Ik was een typetje geworden’

De vrije jongens Jacobse en Van Es, prof. dr. ir. Akkermans, genoemd voor vele functies, de oudere jongeren, de deskundige dr. Clavan, de burgemeester en de wethouder van Juinen zijn befaamde typetjes van Kees van Kooten en Wim de Bie.

Zie het schitterende boek van Bazen e.a. 1993.

De sketches waarin zij figureerden, boden een uitvergroting van opvallend woordgebruik en kenmerkende gebaren of manieren van het desbetreffende typetje.

In zijn ‘Cabaretlezing 2003’ gaf Ed van Thijn toe dat hij als jonge politicus de ambitie had om genoemd te worden in de conferences van Wim Kan.

Gehouden op 22 september 2003 in het Luxor-theater te Rotterdam.

Hij vertelde tegelijk hoe het in de praktijk was toen hij als burgemeester van Amsterdam door Kees van Kooten werd getypeerd. Van Thijn erkende dat deze ‘roem’ ook zijn nadelen heeft. ‘Toen ik daarna een plechtig woordje moest spreken tijdens een begrafenis van een bekend stadsgenoot, kreeg iemand op de voorste rij de slappe lach, waardoor het hele gezelschap werd aangestoken. Nog nooit is er bij zo’n gelegenheid zo onstuimig gelachen. Zelfs de overledene, zo verbeeldde ik mij, lag in zijn kist te schuddebuiken. Ik was nu echt een typetje geworden.’

Geciteerd bij Wels 2003.

Het applaus na de cabaretlezing hield zo lang aan dat Van Thijn terug moest komen uit de coulissen. Dat ontlokte presentator Van der Reijt de opmerking: ‘Wat een rasartiest hè, die Kees van Koot-en.’ De typering door Van Kooten was blijkbaar zo sterk dat de persoon Van Thijn vervolgens schuilging achter zijn type.

Voorafspiegeling van Christus

De typologie als sleutel om het Oude Testament te interpreteren, gaat ervan uit dat oudtestamentische figuren en gebeurtenissen gelezen kunnen worden als voorafspiegelingen van de Persoon en het werk van Jezus Christus. Oudtestamentische figuren en gebeurtenissen laten (fragmentarisch) al iets zien van het heil dat later door Jezus Christus in volle omvang aan de dag zal treden. Daarmee dragen de typen uit het Oude Testament ook de lading van een belofte met zich mee.

Het concept van de typologie kan verbonden worden met het concept van belofte en vervulling (Von Rad 1980, 339-356); vgl. Wilson 2001, 125.

Dat lijkt in zekere zin op datgene wat over de allegorese is gezegd. Wat is het verschil tussen deze twee? Bij de allegorese worden de woorden van de tekst ontdaan van de letterlijke en historische betekenis en gevuld met het evangelie aangaande Jezus Christus. De woorden en gebeurtenissen van de tekst zijn vehikel voor een grotere waarheid. De allegorische verklaring is daarmee a-historisch. In de uitleg valt de oudtestamentische persoon of gebeurtenis feitelijk weg en gaat schuil achter de eigenlijke betekenis, namelijk Jezus Christus.

Daartegenover ziet de typologische verklaring verhalen, personen, dingen, patronen en gebeurtenissen uit het Oude Testament in heilshistorisch perspectief.

De meningen over het verschil of juist de overeenkomsten tussen alle-gorese en typologie lopen sterk uiteen. Ondanks de constatering van evidente verschillen tussen allegorese en typologie, noemt Wilson hen ‘close cousins’, ‘members of the same family’ en ‘close relatives’ (2002, 116, 118, 122). Childs behandelt de allegorische en typologische aanpak daarom in één paragraaf (Childs 1992, 13v; vgl. Barr 1966, 103149). In diezelfde geest noemt Froehlich een scherpe antithese tussen de Alexandrijnse allegorese en de Antiocheense typologie een hedendaagse constructie (Froehlich 1984, 20; vgl. Young 2003, 337). Voor Trimp is er echter een ‘onoverbrugbare kloof’ tussen allegorie en typologie (Trimp 1986, 50; vgl. Lampe/Woollcombe 1957). En Bailey stelt met nadruk: ‘Typology is a controlled form of analogy not to be confused with allegory’ (Bailey 1992, 15).

In een concrete historische setting uit vroeger dagen licht telkens al iets op van het heil dat God weliswaar al in gedachten had maar dat op een later tijdstip meer omvattend aan de dag zal treden. Uiteindelijk zien de typen uit naar de definitieve doorbraak van Gods heil en zijn Koninkrijk. Er schuilt een eschatologisch verlangen in de typen.

Schrage 1995, 405-407.

Om het homiletische verschil tussen typologie en allegorese te illustreren, geef ik een fragment waarin het boek Hooglied typologisch wordt geduid (voor allegorisch gebruik van Hooglied zie § 2.3). In een preek naar aanleiding van Hooglied 5:6 stelt de prediker dat in dit gedeelte de relatie tussen de grote koning Salomo en de eenvoudige Sulammit wordt bezongen.

Luiks, MG 1984, 123.

Nu horen we in de geschiedenis van Salomo wel van veel vrouwen, ook uit het heidendom, die hij heeft liefgehad. () Hierin vertoont hij zeker niet het beeld van Christus, Die altijd trouw is aan zijn bruid, de Kerk. Maar hier, in het Hooglied, in zijn verhouding tot Sulammit, is Salomo heel duidelijk een type, een afbeelding van Jezus Christus in Zijn liefde en trouw jegens ons. Het is voor dat eenvoudige meisje van het land dat Sulammit heette, een wonder geweest! Die grote koning Salomo met zijn wereldpositie kreeg haar lief, ja verhief haar tot de plaats van een koningin over een wereldrijk! Hoe was het mogelijk? Zij kón het niet begrijpen. Maar wat moeten wij dan onder de indruk zijn van Gods liefde, die zich in Christus tot ons neerbuigt en ons naast prinsen plaatste en wereldgroten.

De prediker stelt duidelijk dat het in deze tekst om Salomo gaat die een concrete relatie heeft of opbouwt met een meisje van eenvoudige komaf. De tekening van de liefde tussen man en vrouw wordt niet gezien als slechts een vehikel voor het getuigen van de liefde tussen God en zijn volk. Deze binding aan de historische en materiële context van de woorden van de tekst heeft sentimenten gevoed contra de allegorese en pro typologie.

Zo doet Goppelt erg veel moeite om alle oudtestamentische citaten in het Nieuwe Testament onder de rubriek typologie te brengen, ook daar waar Paulus zelf expliciet het begrip allegorese noemt (Goppelt 1981; ThWNT VIII, 246-260); vgl. Silva 1987, 48; Wilson 2001, 122vv.

De typologie neemt in eerste instantie haar uitgangspunt en referentiekader in de concrete historische context van personen en gebeurtenissen. Die behouden dat perspectief hun eigen, materiële waarde. Vervolgens zoekt de typologie in het verloop van de geschiedenis naar overeenkomsten tussen een bepaald gebeuren en een later feit. Daarmee is Gods trouw de theologische spil van de typologie. Gods werk in de geschiedenis kenmerkt zich door continuïteit en consistentie. In gelijke omstandigheden mag van God hetzelfde handelen worden verwacht op grond van zijn trouw en betrouwbaarheid. Gods daden in het verloop van de geschiedenis voeden de hoop op vergelijkbare daden in heden en toekomst.

Na de uittocht uit Egypte belooft God een nieuwe uittocht uit de ballingschap (Hosea 2:14; Jesaja 52:11v; Jeremia 16:14v).

Vgl. Zimmerli 1969, 192-205.

En daarmee hangen de beloften samen met betrekking tot het herstel van de vervallen hut van het huis van David (Amos 9:11). Het vernieuwde Jeruzalem vertoont trekken van het oude Jeruzalem (Jesa-ja 1:21-26). Dat nieuwe begin heeft zelfs het karakter van een nieuwe schepping (Jesaja 11). Het nieuwe, te verwachten spreken en handelen van de Heer wordt beschreven in bekende woorden en beelden. En omgekeerd zien bekende woorden en gebeurtenissen uit naar nieuwe en meer omvattende woorden en daden Gods. De analogie tussen eerder en later spreken en handelen, berust niet op de overtuiging dat het verloop van de geschiedenis een cyclisch karakter heeft. Typologie gaat uit van een onomkeerbare voortgang en een voortschrijdende ontwikkeling. De structuur van Gods handelen en spreken bevat een heilvol patroon van progressieve herhaling.

Deze continuïteit in Gods handelen binnen het Oude Testament gaat ook op voor de verhouding tussen Oude en Nieuwe Testament. De eenheid van de God van Israël en de Vader van Jezus Christus hangt samen met de eenheid van beide testamenten. Deze God blijft ook in het handelen in en aan Jezus Christus trouw aan de ‘structuur’ van zijn handelen met Israël.

Daarom spreekt Wolff niet van typologie maar van ‘structuur-analogie’ (Wolff 1956; vgl. Preuß 1984).

Vroegere gebeurtenissen en personen vertonen een structuur die contouren aangeeft van Gods latere werk. Alle verhalen, gebeurtenissen en personen staan in een bepaald perspectief: de komst van Jezus Christus. Zo kunnen we van die woorden en daden zeggen: dat is typisch de Heer.

Van de God die handelt in de wereldgeschiedenis mag verwacht worden dat deze consistent is in zijn spreken en handelen. Zo is in de typologie het gelijk, sleutel om het gelijke te verklaren, het externe kan verwijzen naar het vergelijkbare interne, het bekende kan het onbekende uitleggen en het mindere ziet uit naar het meerdere. Het concrete en materiële beloofde land verwijst dan bijvoorbeeld typologisch vooruit en boven zichzelf uit naar het omvattende Koninkrijk Gods of de herschepping.

Het grotere verhaal van Jezus Christus

In de typologie wordt een historisch eerder feit of persoon een type of prefiguratie (voorafbeelding) genoemd. Het latere feit of de latere persoon heet anti-type. Dé Anti-type is Jezus Christus. In Hem vinden alle typen hun doel en hoogtepunt in volle glorie. Preken die gebruik maken van de typologie kennen aan Jezus Christus steeds een meerwaarde toe tegenover de oudtestamentische typen. Jezus lijkt niet alleen op Mozes, Salomo en Jona, Hij is met nadruk méér dan hen (Matteüs 6:29v; 12:41, 42; Hebreeën 3:3). In de typologische uitleg zit dan ook steeds nadrukkelijk een vergrotende trap.

Bleeker meent dat een type heden en toekomst tegelijk is, ‘belofte en vervulling in hoop, maar steeds zó, dat de vervulling veel heerlijker is dan wat de tupos slechts zeer ten dele deed vermoeden’ (1948, 89). Gop-pelt laat zich in dezelfde richting uit in zijn fundamentele studie over de typologie. ‘Eine typologische Deutung () liegt vor wenn sie als von Gott gesetzte vorbildlichte Darstellungen d.h. “Typen” kommender und zwar vollkommener und größerer Facta aufgefaßt werden. Fehlt zwischen Typ und Antityp die Steigerung, stellt also letzterer nur eine Wiederholung des ersterer dar, so kann von Fall zu Fall nur bedingt von Typologie geredet werden’ (Goppelt 1939, 18). Met het woord ‘anti-type’ wordt aangeduid ‘dat het nieuwtestamentische gegeven niet slechts kwantitatief of gradueel, maar kwalitatief en essentieel van het oudtestamentische gegeven verschilt. Het grondig ontoereikende en andersoortige van de oudtestamentische grootheid wordt onderstreept’ (Roscam Abbing 1983, 165). ‘Zum kirchlichen und theologischen Gebrauch der typologischen Methode gehört das Element der Ungleichheit, der Überbietung des Alten durch das Neue’ (Marquardt 1990, 223).

In een preek naar aanleiding van een gedeelte uit de Jozef-verhalen krijgt een preek het thema ‘De eerlijke lieden en de Godvre-zende’.

MG 1960, 517-526.

De preek zet in op het moment dat Jozef onderkoning wordt van Egypte (Genesis 41).

Wat had deze jonge man van dertig jaar vóórdien echter veel moeten meemaken. (…) Wat heeft die jongen de eenzaamheid gekend. Toch heeft hij de kracht van God gekregen om vol te houden.

Het is dan ook geen wonder, dat wij bij het lijden van Jozef altijd aan het lijden van Christus denken en hem een type van Christus noemen.

De predikant betoogt vervolgens dat God zich steeds weer een baan breekt door de verwarring heen die mensen stichten.

We ontdekken dat ten diepste, als we letten op Jezus Christus; dan zien wij, hoe God het werk van ons, mensen, doorkruist. En die grote daad van God in Christus is de garantie, dat het karakter van Gods werk altijd zo is. (.) Wij hebben door onze zonden Christus gekruisigd, maar juist dan stelt God Hem voor als de verzoening der wereld, juist dan geldt, wat Paulus zegt: ‘Hij is onze Vrede.’

Jozefs ogen waren daarvoor geopend geworden, dat God het kwaad der broers doorkruiste, en daarom was hij ook niet haatdragend tegenover hen. (…)

En het zou ook weer goed komen. Alleen door benauwdheid heen! Deze broers moesten zichzelf eerst tot zondaars worden! (…)

En Jozef liet de broers door deze aanvechting heengaan, hij redde hen alleen door de confrontatie met hun eigen zonden en oneerlijkheden heen. Daarom, dat hij hen eerst Benjamin liet halen, was niet een uiting van haat, maar van zorg voor hen! Jozef is hier het type van de verhoogde Christus. In Hem is dat grondpatroon van Gods handelen het diepst geopenbaard: door de verwarring der mensen heen breekt Gods Voorzienigheid zich baan. Toen de zonde bovenmate werd () en Christus kruisigde, zei God: Hij is uw vrede. Paulus heeft dat wonder van Gods Voorzienigheid zo onder woorden gebracht: ‘God echter bewijst zijn liefde jegens ons, doordat Christus, toen wij nog zondaren waren, voor ons gestorven is.’

In de typologie vervluchtigt de realiteit van de tekst niet; het verhaal blijft in zijn historische en literaire context staan. Maar dat oudtestamentische verhaal verwijst wel naar het ‘grotere’ verhaal van Jezus Christus zoals het Nieuwe Testament daarvan getuigt. Dit preekfragment zegt dan ook dat de doorwerking van Gods voorzienigheid ten diepste is geopenbaard in Christus. Jozef heeft al (fragmentarisch) weet van die voorzienigheid en handelt daarnaar. Zodoende verwijst Jozef als type naar Jezus Christus. Het Oude Testament getuigt derhalve naar Gods heil maar verwijst in en door de typen naar het eigenlijke heil in Jezus Christus.

De typologische uitleg ziet in de historische realiteiten voorlopige aanduidingen die heenwijzen naar de voltooiing in Jezus Christus. Dat betekent homiletisch dat de preek uit twee delen bestaat. De preek begint doorgaans met een uitleg en toepassing van het oudtestamentische gedeelte. Daarna wordt in het tweede deel een typologische uitleg van de tekst met het oog op Christus gegeven. Voor de hoorders komt het eigenlijke heil in het tweede deel van de preek aan de orde. De oudtestamentische tekst komt in dat (laatste) deel doorgaans niet meer in het vizier.

Het typologische model is vooral te vinden in preken naar aanleiding van verhalende delen van het Oude Testament. De personages van de oudtestamentische tekst komen in het eerste deel van de preek aan de orde. Vervolgens dienen zij als opstap naar de verkondiging van Jezus Christus. Daarmee gaat de eigen betekenis van het oudtestamentische type alsnog schuil achter Christus, op vergelijkbare wijze waarop Ed van Thijn schuilging achter zijn typering door Kees van Kooten.

Vóór-beeld

De diepere betekenis van de oudtestamentische tekst ligt in het verwijzende karakter van een bepaald type naar Jezus Christus. De oudtestamentische figuren krijgen dezelfde functie als Johannes deDoper op het bekende schilderij van Grünewald: wijzen naar het Lam Gods dat de zonden der wereld wegdraagt. Dat heeft tot gevolg dat het eigenlijke heil voor de hoorders, de verzoening tussen God en mens door het lijden en opstaan van Christus, betuigd moet worden vanuit het Nieuwe Testament. Dat heeft als ultieme consequentie dat in de typologische uitleg de oudtestamentische tekst voor de hoorders geen directe heilstoezegging bevat. Dat is expliciet te horen in een zin in een preek naar aanleiding van Genesis 14:18-20. Deze preek trekt parallellen tussen Abraham en Melchi-zedek aan de ene kant en Jezus Christus aan de andere kant.

Mulder, MG 1986, 210.

Bijna aan het einde van de preek verdwijnt het Oude Testament geheel achter Christus door de volgende zin:

Melchizedek is tenslotte slechts een type, een afbeelding van wat Jezus Christus in volle werkelijkheid is.

De uitdrukking ‘slechts een type’ zet de theologische betekenis en relevantie van de tekst voor de hoorders buiten haakjes. Het eigenlijke en uiteindelijke heil kan de hoorders alleen aangezegd worden vanuit het evangelie van Jezus Christus. De relevantie van de tekst voor de hoorder van de preek ligt op het gebied van de moraal. Een oudtestamentische persoon is voor de hoorders bijvoorbeeld toonbeeld (type) van vertrouwen op God of van de wijze waarop hij of zij schuld belijdt. In het hierboven geciteerde fragment van de preek naar aanleiding van Genesis 41 (§ 3.2) is Jozef een voorbeeld voor de levenspraktijk van de hoorders doordat hij niet haatdragend is tegenover zijn broers. De oudtestamentische typen worden exempelen, mensen met een voorbeeldig geloof of gedrag voor hoorders van vandaag.

Voor een dergelijke toepassing van oudtestamentische verhalen en personen kan de typologie zich beroepen op het gebruik van typen en exempelen in de intertestamentaire tijd, het Nieuwe Testament en geschriften uit de apostolische tijd.

Greer 1989, 137vv.

Zo biedt Jezus Sirach (tussen 190 en 170 voor Christus) in hoofdstuk 44-50 een lange opsomming van namen, hun weldaden, geloof en moed. Ze worden de lezer tot voorbeeld gesteld. Na een inleiding waarin de loftrompet uitvoerig wordt gestoken, begint de opsomming met te verhalen van Henoch.

Henoch schonk de Heer genoegen en hij werd weggenomen, een toonbeeld van wijsheid voor alle generaties (Jezus Sirach 44:16).

In het Nieuwe Testament is in het boek Hebreeën een vergelijkbare opsomming van geloofsgetuigen te vinden (Hebreeën 11 en 12). In de apostolische tijd is een lijst met ‘geloofshelden’ te vinden in de eerste brief van Clemens aan de gemeente van Korinte (1 Clemens 17-18). De auteur biedt de lezers een lijst met bijbelse personen aan die voorbeeld van nederigheid zijn.

Naast tekeningen van positieve voorbeelden, zijn er ook lijsten met negatief te waarderen exempelen. Paulus geeft een dergelijke visie op de geschiedenis van Israël (1 Korintiërs 10:6). De apostel begint er mee door te zeggen dat Israël bevrijd werd uit Egypte en in de woestijn de weldaden van God ondervond. Maar Israël ging toch eigen wegen en moest ook de consequenties van die eigen wegen trekken: velen haalden het beloofde land niet.

Deze gebeurtenissen zijn ons ten voorbeeld (letterlijk: tupoi) geschied, opdat wij geen lust tot het kwade zouden hebben, zoals zij die hadden.

Gebeurtenissen en personen uit het Oude Testament hebben langs deze weg de functie van afschrikwekkende voorbeelden voor de hoorders en lezers. Een commentaar op dit vers is als preek ge-toonzet.

Pop 1978, 200/201.

Een tupos is een afdruk (van een voetstap of iets anders), een afbeelding. Die vaderen en alles, wat met hen en door hen gebeurd is, zijn, zegt de apostel, onze tupoi. Wij kunnen onszelf in hen afgebeeld zien. Onze foto staat in deze mensen levensgroot in de Schrift. Enerzijds herkennen wij in hen onze eigen uitleiding, onze doop, onze avondmaalsviering, ja, in die rots, die met hen meeging, herkennen wij zelfs de Messias. Anderzijds ontdekken wij in hen wat wij kunnen worden: mensen, in wie God geen welgevallen meer heeft. God houdt ons hier een foto voor van wat wij zijn, en het is fijn om ernaar te kijken. Maar ook een foto van wat wij zullen zijn als wij in hetzelfde kwaad zouden vervallen als zij. Uiteraard dient deze foto om te waarschuwen – in zoverre zijn die vaderen inderdaad een waarschuwend voorbeeld – maar daarbij mag men niet uit het oog verliezen, dat wij in die foto met een afbeelding van onszelf te doen hebben; een vóórbeeld, een afbeelding van onszelf, die stamt uit de tijd, waarin wij alleen in die vaderen bestonden (in hun lendenen waren). Kijkt er goed naar! Laten wij voorgoed de schrik te pakken krijgen voor die tweede foto van onszelf. Laat het nooit zover komen, dat wij worden wat zij waren: belust op kwade dingen.

In de loop van de geschiedenis van de prediking is deze lijn van negatieve exempelen dominant geworden.

Bos 1992; Claußen 1999.

Klaargemaakt voor Christus

De Duitse oudtestamenticus Gerhard von Rad (1901-1971) heeft zich in de jaren na de Tweede Wereldoorlog zeer beijverd om de typologie weer op de theologische kaart te zetten. In een preek van zijn hand naar aanleiding van het eerste hoofdstuk van Ruth komen de volgende zinnen voor:

Von Rad 1972. ‘Ja, es ist das Buch eines Volkes, das für den Herrn Christus und sein Kommen zubereitet wird’ (46); ‘Nicht kraft ihrer bergeversetzenden Glauben, sondern weil Gott sie geführt hat, weil Gott sie für seinen Gesalbten gebraucht hat, ist sie nach Bethlehem gekommen’ (48). Deze preek achtte de redactie van Evangelische Theologie destijds een voorbeeldpreek hoe de typologie weer een plek zou kunnen krijgen in de hedendaagse prediking. Om die reden werd deze preek ook in het genoemde tijdschrift opgenomen.

(Ruth) is het boek van een volk dat klaargemaakt wordt voor de Heer Jezus Christus en zijn komen. (…)

Niet vanwege haar eigen geloof dat bergen zou kunnen verzetten maar omdat God haar heeft geleid, omdat God haar voor zijn gezalfde gebruikt heeft, is Ruth naar Betlehem gekomen.

Hier is de functie van Israël gedevalueerd tot toeleverancier van de Messias. Daarmee keert Von Rad de prediking van het boek Ruth honderdtachtig graden om. Het boek Ruth getuigt immers dat ook niet-Joden, heidenen, mogen komen schuilen onder de vleugels van Israëls God. Een niet-joodse vrouw verklaart zich deelgenoot van het volk van Naomi, Israël.

Tot welke consequenties dat leidt, is te illustreren aan de hand van een fragment uit een preek naar aanleiding van Jeremia 27:7: ‘Zoekt de vrede voor de stad waarheen Ik u in ballingschap heb doen wegvoeren, en bidt voor haar tot de Here, want in haar vrede zal uw vrede gelegen zijn.’ De prediker trekt parallellen tussenIsraël in Babel en de gemeente in de wereld.

Koorneef, MG 1973, 185, 192.

Jeruzalem en de tempel zijn typen van het nieuwe Jeruzalem en Christus.

Voor de gemeente van Christus bevat deze opdracht van de profeet Jeremia een buitengewone lering. De gemeente verkeert ook in vreemdelingschap. Wij verwachten ook het andere land, het väderland, dat is het land waar gerechtigheid woont.

De hunkering van Joden naar Jeruzalem, ook de hunkering van eigentijdse Joden, verdwijnt zo achter de horizon van het christelijke verlangen naar het ‘nieuwe Jeruzalem’. De laatste zin van de preek luidt:

Vrede voor de ballingen én Babel. Voor kerk én wereld.

De joodse ballingen worden geruisloos vervangen door de kerk. Daardoor annexeert deze preek de joodse geschriften. Dat gebeurt weliswaar niet expliciet in elke preek die gebruik maakt van de typologie. Maar de theologische ingrediënten voor een impliciete of expliciete annexatie zijn wel steeds aanwezig.

Een land van louter licht

De typologische omgang met het Oude Testament is ook in gezangen uit het Liedboek voor de kerken terug te vinden. Zo komt het bijvoorbeeld in Gezang 290 aan de orde, een lied van Isaäc Watts in een vertaling van J.W. Schulte Nordholt. Het is een lied rond het thema ‘beloofde land’. Het eerste couplet zet de kaarten meteen al op de toekomst. ‘Land’ is hier de hemel; de ‘doodszee’ verwijst naar de doortocht van Israël door de Jordaan naar het beloofde land.

Er is een land van louter licht
waar heilgen heersers zijn.
Nooit gaat de gouden dag daar dicht
in duisternis of pijn.

Daar is het altijd lentetijd,
in bloei staat elke plant.
Alleen de smalle doodszee scheidt
ons van dat zalig land.

In het volgende couplet wordt de vergelijking gemaakt tussen beloofde land en hemel.

Men ziet het veld aan de overkant
in groene luister staan,
als Israël ‘t beloofde land
zag over de Jordaan.

God, laat ons staan als Mozes
hier hoog in uw zonneschijn,
en geen Jordaan, geen doodsrivier
zal scheiding voor ons zijn.

Schulte Nordholt ziet in dit gedicht een ‘prachtig volgehouden beeldspraak van de Jordaan als doodsrivier, waar het volk Israël, dus wij, niet over durft. Als wij maar uit konden zien, zoals Mozes op de berg Nebo, over de dood heen konden zien dan zouden wij niet bang zijn’.

Compendium 682v.

Vooral het ‘dus wij’ in een tussenzin is hier onthullend. Ook Barnard slaat dergelijke akkoorden aan in zijn toelichting op dit gezang. ‘Het land van licht, door een smalle zee gescheiden van dit land waar wij staan, is Kanaän en Kanaän is de nieuwe aarde, het Rijk van de Messias’.

Barnard 1966, 170.

Evaluatie

De typologie is steeds populair geweest binnen de christelijke homiletische hermeneutiek, zowel aan protestantse als aan rooms-ka-tholieke zijde.

‘In der sonntäglichen katholischen Predigtpraxis, dem ‘Predigt-Alltag’ also, ist die typologische Sicht des Alten Testamentes immer noch sehr beliebt und dürfte zum durchschnittlichen und gängigen Verständnis gehören’ (Schöttler 2001, 297).

Dat is ongetwijfeld te danken aan het feit dat deze hermeneutische sleutel enkele belangrijke sterke kanten heeft. De typologie poogt recht te doen aan de concrete geschiedenis. Gods trouw en betrouwbaarheid houdt men in het oog, zowel de trouw binnen het Oude Testament zelf als die tussen Oude en Nieuwe Testament. De keerzijde van deze theologische kracht is een homiletisch risico. In de actualisering voor hoorders loopt dit model het risico te vervallen in het gebruik van vaste refreinen. De toonzetting daarvan is dat op basis van de continuïteit van God en van Gods handelen in de geschiedenis, gelovigen vandaag ook mogen rekenen op Gods trouw aan zichzelf. Daardoor kan een preek blijven hangen in een opsomming van binnenbijbelse fenomenen,

De uitdrukking ‘innerbiblische Phänomene’ is van Preuß 1984.

waar de hoorder toeschouwer van blijft. Preken die gebruik maken van deze hermeneutische sleutel ontberen dan ook niet zelden nabijheid en herkenbaarheid voor de hoorders.

Een vooronderstelling van deze hermeneutische sleutel is dat er progressie zit in de verhouding tussen type en anti-type. Men ziet een voortgaande ontwikkeling in de geschiedenis (hetzijreligionsgeschichtlich of heilshistorisch). Daar hangt bijkans onontkoombaar mee samen de visie op het Oude Testament als het mindere tegenover het Nieuwe Testament als het meerdere. Het Oude Testament is het voorgerecht voor het Nieuwe Testament als het eigenlijke hoofdgerecht.

Gunneweg 1977, 147.

Dat heeft voor de actualisering ten tweede tot gevolg dat voor de oudtestamentische typen de rol overblijft als moreel voorbeeld. In de loop van de geschiedenis van de prediking verengde zich dat verder tot de rol van negatief exempel.

Een ander risico is dat de typologie de menselijke existentie zoals het Oude Testament die tekent, een bestaan met concrete vreugden en vragen, laat verdwijnen achter het ‘volbrachte werk van Christus’.

Schöttler 2001, 305.

Als vierde element van kritiek moet genoemd worden dat Israël geheel buiten het gezichtsveld valt. Voor het fysieke Israël was er slechts een rol als toeleverancier van de christelijke Jezus. Het risico van annexatie en absorptie van het Oude Testament door Christenen en de christelijke kerk is zeer wel aanwezig en in de geschiedenis aanwijsbaar. Het heeft er zelfs de schijn van dat dit bijkans een innerlijke noodzakelijkheid is van de typologie.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken