Menu

Premium

4. Gelegenheidstoespraken

In de christelijke gemeente zijn nog meer gelegenheden om het woord te voeren dan tot nu toe genoemd zijn. Enige daarvan lopen wij nu langs. Er volgen praktische tips. Meestal is er een overzicht van aandachtspunten voor de opbouw van bepaalde toespraken bij. Het gaat ook om de communicatie. Opmerkingen daarover in de spreek-tech-nische zin kunnen soms niet zonder aanwijzingen aangaande communicatie van inhoud. Dat laatste blijft echter beperkt.

Spreken bij een rouwplechtigheid

Bij een rouwplechtigheid denken we aan een samenkomst in de aula van de begraafplaats (of van het crematorium als je geen bezwaar hebt om daar te spreken), in de woning van de overledene (dat komt bijna niet meer voor) of in de kerkzaal.

De belangrijkste punten op volgorde:

  • Heet de aanwezigen welkom (als de begrafenisondernemer dit nog niet heeft gedaan); memoreer de reden van samenzijn.
  • Lees een stukje uit de Heilige Schrift.
  • Houd een toespraak met de volgende elementen:
    • Herdenk de overledene, vertel van zijn leven, zijn eigenschappen.
    • Vertel van (het ziek zijn en) het overlijden en het verdriet als gevolg daarvan.
    • Spreek – indien mogelijk – van het geloof van de overledene.
    • Verwoord enige meditatieve overwegingen bij een bijbelvers (dat misschien voor de overledene veel betekend heeft).
    • Breng gevoelens van pijn onder woorden over de aanstaande begrafenis; verwijs ook, over het graf heen, op Christus.
    • Verwoord troost voor de toekomst.
  • Spreek een gebed uit. De belangrijkste elementen daarvan zijn:
    • Verwoord het verdriet voor God;
    • Dank God voor wie de overledene mocht zijn voor de familie (voor de kerkelijke gemeente, voor de samenleving);
    • Vraag om vergeving voor de fouten en tekorten die er geweest zijn tegenover de overledene;
    • Dank voor het lijden en sterven en de opstanding van de Here Jezus om ons mensen te redden;
    • Bid om kracht bij de begrafenis;
    • Bid om troostende aanwezigheid van God in de (nabije) toekomst van de nabestaanden.

Overige aandachtspunten:

  • Richt je in een rouwtoespraak tot alle aanwezigen maar in het bijzonder tot de nabestaanden. In veel gevallen is er een man of vrouw achtergebleven. Je mag nabestaanden met hun naam aanspreken. Vergeet niet de aanwezige (klein)kinderen erbij te betrekken. Schenk ook enige extra aandacht aan eventueel aanwezige verstandelijk gehandicapte familieleden.
  • Probeer in de bijbeluitleg, het woordgebruik en in de formulering van een appel er rekening mee te houden dat juist bij een begrafenis onkerkelijke en ongelovige mensen aanwezig zijn.
  • Als je van tevoren weet dat je je niet goed kunt houden,spreek dan liever niet. Je toespraak moet een kalmerend effect hebben en de omstanders niet nog meer van streek maken.
  • Spreek niet tot de dode, maar over de dode. Het is een harde en tegelijkertijd bijbelse realiteit dat een gestorvene hiér niet meer is en ons dus ook niet meer kan horen.

    Protestanten spreken niet tot overledenen omdat men in de Reformatie gebroken heeft met de rooms-katholieke gewoonte om gestorvenen, al dan niet heilig verklaard, aan te roepen. Ze willen elke suggestie van (heidense) voorouderverering vermijden.

  • Bid niet voor het eeuwig welzijn van de overledene – dat is een rooms-katholieke gewoonte – want hij is al reeds geoordeeld (Hebr. 10:29). Dank wel voor een hoopvol perspectief op diens eeuwig behoud of leg eventuele zorgen daaromtrent in Gods handen.
  • Maak tijdens de toespraak zo min mogelijk (drukke) gebaren.
  • Draag de kleding die passend is bij de traditie van de kerkelijke gemeente en van de familie. Wees in elk geval stemmig gekleed.
  • Haal in je ‘in memoriam’ over de overledene geen oude wonden open; spreek eerlijk maar positief over de dode. Als een familielid het woord voert in de samenkomst, spreekt die meestal het herinneringswoord uit. Dan kun jij het buiten je toespraak houden. Overleg met dat familielid om zijn ‘in memoriam’ en jouw meditatie op elkaar af te stemmen, zodat er in elk geval geen overlappingen zijn. Kijk uit dat je overdenking niet onpersoonlijk wordt, als je niet zelf het herinneringswoord uitspreekt.
  • Laat je toespraak gepaard gaan met samenzang als de familie de liederen kent. Anders is muziek voldoende. Soms is dat orgelspel. Soms cd-muziek. Stem de muziek, in overleg met de familie, af op je meditatie.
  • Een ‘gewone’ rouwplechtigheid in een aula duurt ongeveer 25 tot 30 minuten. Een rouwdienst in een kerkgebouw lijkt meer op een gewone kerkdienst en duurt daardoor al gauw een uur.

    Ook hier geldt: in reactie op de rooms-katholieke invulling van rouwplechtigheden wilden calvinisten dat het begraven van een dode louter een familieplechtigheid zou zijn en geen taak van de christelijke gemeente. Dat bleek niet vol te houden. Toch is een rouwdienst in veel gevallen nog steeds een familiesamenkomst in het kerkgebouw, die op verzoek van de familie door een predikant of pastoraal werker geleid wordt en geen officiële ambtelijke kerkdienst. De familie mag dus de liturgie samenstellen.

  • Bij het open graf wordt meestal een troostrijk stukje uit de Bijbel gelezen (zoals uit Jes. 40, Joh. 11, Op. 21), de geloofsbelijdenis opgezegd en met alle mensen het Onze Vader gebeden. Je bent vrij om bij het graf in eigen woorden te spreken. Sommige voorgangers kiezen voor vaste formuleringen uit een kerkelijk dienstboek.
  • Na afloop van een begrafenis (weer in de zaal van vertrek) wordt niet meer officieel gesproken, alleen een kort stukje uit de Bijbel gelezen en gebeden. Soms is dat bij een maaltijd.
  • Met het voortschrijden van de secularisatie neemt de behoefte aan rituelen bij kruispunten in het leven niet af. Steeds vaker kun je meemaken dat niet-christelijke mensen je benaderen of je bij een begrafenis – slechts – een toespraak wilt houden, misschien nog een gebed wilt uitspreken. ‘Want opa was best religieus, al kwam hij nooit in de kerk.’ Je hebt dan niet de leiding in de bijeenkomst en je toespraak is slechts een onderdeel. Een nabestaande vertelt over de vakanties met de overledene. Een vriend heeft het over diens sportprestaties. Jij mag tien minuten religieuze woorden spreken. Tussendoor klinkt eigentijdse, niet-christelijke muziek. Dat vergt van jou als spreker fijngevoeligheid – hoe communiceer je in zo’n omgeving het evangelie? – en soms ook enige zelfverloochening.

Het spreken in een dienst voor verstandelijk gehandicapten

Meestal worden op regionaal niveau aparte kerkdiensten belegd voor verstandelijk gehandicapten. Elke maand zet een andere gemeente de deuren open voor de gehandicapten, hun begeleiders, mantelzorgers en andere belangstellenden. Grote instellingen voor gehandicaptenzorg hebben op eigen terrein elke zondag kerkdiensten. Ik geef geen richtlijnen voor ‘snoezelvieringen’ met ernstig zwakbegaafde mensen in instellingen. Ik reken het leiden daarvan tot de professionaliteit van gehandicaptenpastores of anderen die er veel mee te maken hebben. Ik geef nu richtlijnen voor het spreken tijdens gewone diensten voor gehandicapten. Iedere voorganger of pastoraal werker kan daarvoor gevraagd worden. Richtlijnen voor de liturgie geef ik maar beperkt, want die worden verstrekt door de mensen die de diensten organiseren of er wordt gewoon uitgegaan van de liturgie van de plaatselijke gemeente. Voor raad en ondersteunend materiaal kun je vaak goed terecht bij geestelijk verzorgers in plaatselijke instellingen.

  • Een gehandicaptendienst is niet maar een dienst voor gehandicapten. Het is een dienst voor bijzondere koningskinderen. Van een spreker vraagt dat honderd procent inzet. De overdenking moet niet helder zijn, maar kraakhelder. De spreker moet niet een beetje met gevoel spreken, maar zijn persoonlijke betrokkenheid moet ervan afstralen.
  • Wat non-verbaal gebeurt, is nog belangrijker dan in een gewone kerkdienst, omdat gehandicapten beperkt zijn in hun verstandelijke verwerking van de dienst. Ze begrijpen maar ten dele wat met woorden gecommuniceerd wordt. ‘Naar de kerk gaan’ roept bij veel gehandicapten een feestelijk gevoel op. Dat gevoel moet je aanraken in de dienst door liefde en warmte uit te stralen. Als je die verbindt met God, geef je hun niet zozeer gelovige woorden mee maar vooral gelovige ervaring. Dan komen de gehandicapten de volgende keer weer met een feestelijk gevoel naar de kerk.
  • De meeste gehandicapten zijn geholpen door een liturgie met veel herkenbare elementen in een vaste volgorde, die bovendien op een duidelijke manier gepresenteerd worden. Dat kan op papier – de liturgie – dat kan met dia’s (als de ruimte daarvoor geschikt is). Dat kan door de aankondiging van onderdelen van de dienst te visualiseren met voorwerpen.
  • Liturgische onderdelen zoals het voorlezen van de Tien Geboden of het uitspreken van de apostolische geloofsbelijdenis, kunnen het beste in een vereenvoudigde versie uitgevoerd worden.
  • Spreek niet kinderachtig tegen gehandicapten. De meeste aanwezigen in een dienst zijn volwassen. Zo moeten ze benaderd worden, zij het op eenvoudige wijze. De themakeuze mag dus aansluiten bij volwassen mensen (met een eigen leefwereld, die de spreker serieus moet nemen). Je houdt dus ook geen bijbelvertelling in een dienst, je houdt een préék.
  • Het thema van de overdenking uit Gods Woord moet zo concreet mogelijk uitgewerkt worden. Abstracties, zoals tussen neus en lippen door vermelde dogmatische termen, komen bij de gehandicapten niet over. De uitwerking moet ook beeldend zijn. Dat kan in woorden, maar ook via dia’s of voorwerpen.
  • De meeste gehandicapten horen een retorische vraag als een echte vraag en willen dus antwoord geven. Maak daar als spreker gebruik van door bewust dialogische elementen in te bouwen in de overdenking. Dat moet tegelijk beperkt worden om de overdenking niet te laten verzanden. Let er op, als gehandicapten spreken in een dienst, dat velen dat niet kunnen verstaan. Neem dus als spreker de reacties eerst zelf hardop over.
  • Spreken tot gehandicapten kan dus echt niet het voorlezen van een uitgeschreven overdenking zijn. Dan gaat de communicatie mis.
  • Bereid ook het gebed voor, soms kan dat voor de dienst samen met al aanwezige gehandicapten. Dan gaat het met name om het verzamelen van punten voor de voorbede. Als je dat in de dienst zelf doet, wordt dat soms rommelig. Ga vrijmoedig om met bijzondere verzoeken voor voorbede. Schenk bij de voorbede ook aandacht aan man-telzorgers en hulpverleners.

Het houden van een evangeliserende toespraak

Sommige gemeentes beleggen kerkdiensten of thema-avonden met een evangeliserend karakter. Ze hopen dat rand- en buitenkerkelijke mensen, die ze vooraf uitgenodigd hebben, erop afkomen. Het komt ook voor dat christenen uit verschillende gemeenten bijvoorbeeld in de plaatselijke schouwburg op zondag om 13.00 uur een evangeliserend programma aanbieden. Het opvoeren van sketches, het zingen van enige vlotte liederen, een toespraak en een gebed moeten de moderne mens trekken en als hij komt, ook boeien. Er zijn veel varianten van evangeliserende bijeenkomsten. Denk aan laagdrempelige samenkomsten in het gebouwtje van de postduivenvereniging in de volkswijk en aan bijeenkomsten voor yuppen in een chic deel van de stad en aan bijeenkomsten voor asielzoekers. Het komt ook nog wel voor dat mensen niet alleen op straat evangeliseren door gesprekken met mensen aan te knopen, maar daar ook te midden van het winkelend publiek een toespraak houden.

Om met dat laatste te beginnen: wat in Peru misschien wel werkt, met een toeter aan de mond op straat een evangelisatietoespraak houden, werkt in Nederland niet meer. Dat komt omdat een evangelisatietoespraak op straat eigenlijk alleen kan landen bij mensen die nog iets met het geloof hebben, al zijn ze ervan vervreemd. Nederland is al vanaf 1850 aan het seculariseren. Bij het publiek op straat zijn er daarom voor het evangelie steeds minder landingsplaatsen te vinden. Veel mensen hebben werkelijk niets meer met God. Bovendien vinden we het in onze individualistische cultuur allemaal steeds hinderlijker als mensen ons in de openbare ruimte met een bepaalde boodschap lastig vallen. De meeste mensen vinden het daarom oninteressant wat iemand door Hoog Catharijne over God staat te roepen. Ze lopen gewoon door, al dan niet geïrriteerd. Het werkt ook niet echt. Wie een zinvolle toespraak wil houden, moet zijn doelgroep kennen en van daaruit weten aan te spreken. Wie op straat het evangelie verkondigt, zegt ongetwijfeld zinnige dingen, maar er komt geen communicatie tot stand. Bevlogen evangelisten willen graag het Woord aan de man brengen. Dat kan echter niet zomaar gedropt worden. Dan blijft de boodschap hangen bij de zender. Er is geen ontvangst en er is geen reactie. Communicatie veronderstelt tweerichtingsverkeer.

Een evangelisatietoespraak staat zelden op zichzelf. Vaak past zij in een reeks avonden (denk aan de alpha-cursus) of in een actieweek. Dat maakt het mogelijk om je in de doelgroep in te leven. Dat is cruciaal. Wat geloven de aanwezigen wel of niet? Zijn ze hoog of laag opgeleid? Zijn het gelukkige mensen of tobbers? Zijn ze vooral oud of zijn het jongeren? Wat zoeken deze mensen op een avond met een evangeliserende toespraak? Wat zijn hun verwachtingen?

Je hebt twee soorten doelgroepen bij het evangeliserend spreken. Je spreekt tot mensen die ergens nog wel op de hoogte zijn van het christelijk geloof maar dat nooit goed hebben toegepast op hun eigen leven. Denk aan de vele oudere ongelovigen of half-gelovigen in een zorgcentrum. Er is ook de toespraak voor de echte ongelovigen. Zij hebben geen christelijke opvoeding gehad en soms hun ouders en grootouders ook niet. Zij hebben nooit een zondagsschool of iets dergelijks bezocht. Bij die laatste doelgroep, die overigens moeilijk te bereiken is, kun je dus niet aansluiten bij wat aanwezig is aan godsdienstig besef en zul je dus op een punt moeten starten dat wat verder af ligt van het centrum van het christelijk geloof.

Vergeet niet dat sommige overdenkingen een evangeliserend aspect hebben, terwijl ze niet als evangelisatietoespraak bedoeld zijn. Denk aan het spreken bij een begrafenis of crematie met bijna alleen randkerkelijke aanwezigen en ongelovigen. Denk ook aan de kerstwijding op een school met vrijwel alleen niet-christelijke leerlingen.

In de evangelisatietoespraak is het appellerend aspect belangrijker dan het informatieve aspect. Al moet het Woord van God op correcte wijze uitgelegd worden, het gaat om het appel dat de spreker op de luisteraar doet. ‘God nodigt u uit om…’ ‘Nu wil God jou je zonden vergeven!’ ‘God wil jou bevrijden uit je banden!’ ‘Laat God toe in uw leven!’

Het persoonlijk aspect – het communiceren van jezelf – is ook belangrijk. Niet ieder kan met overtuiging een evangelisatie-appel doen uitgaan, omdat hij zichzelf daarvoor in de weg zit. Hoe kun je mensen oproepen tot bekering als je zelf nooit echt voor God gekozen hebt? Wie evangeliseert moet zelf merkbaar gegrepen zijn door Gods liefde en die liefde met enthousiasme doorgeven aan zijn luisteraars. Anders ervaren de luisteraars de toespraak als onecht. Als de mensen aan je merken dat de boodschap voor jou zelf echt belangrijk is, prikkelt dat hun nieuwsgierigheid om er eens met jou over door te praten.

Nogal wat mensen die zich op hun gemak voelen als ze een meditatie mogen houden voor christelijk publiek, zijn onzeker bij het houden van een evangeliserende toespraak voor een deels seculier publiek. Meer dan anders zijn ze bang dat de boodschap niet overkomt en bang voor afwijzende reacties bij de luisteraars. Of ze voelen zich onzeker omdat ze het publiek toch niet goed genoeg kennen.Dat maakt hen weinig vurig en inhoudelijk erg voorzichtig. Om het appel goed te laten overkomen moet een spreker echter een duidelijke boven-samen invulling geven aan het relationele aspect. Jij als spreker wéét wat je zegt en je staat voor wat je zegt, maar je doet niet uit de hoogte. Je veroordeelt je luisteraars niet omdat ze anders over God en geloof denken dan jij. Je kruipt in de huid van je publiek. Al begrijpen de mensen niet alles van wat jij zegt, ze moeten wel het gevoel hebben dat jij je best doet om hen te begrijpen.

Uit het oogpunt van de communicatie is het in een evangelisatietoespraak minder zinvol om een bijbeltekst nauwkeurig uit te werken. Je kunt beter starten bij de luisteraars zelf en een thema kiezen dat in hun leefwereld past. Iemand zei het zo: Begin daar te spreken waar mensen luisteren. Van daaruit verwijs je naar de Bijbel. De thema’s zijn legio. De keuze hangt van de doelgroep af en ook de formulering van het thema. (Is de titel precies wat je gaat zeggen of juist het prikkelende tegenovergestelde?) ‘Jezus is maar een gewone profeet geweest.’ ‘Geloven berust op angst.’ ‘Zonder God is een mens eenzaam!’ ‘De godsdiensten zijn niét gelijk!’

Het taalgebruik dient nog meer dan in andere toespraken eigentijds te zijn. De christelijke standaardterminologie dient vermeden te worden. Wie bijvoorbeeld de taal van moderne pubers spreekt, kan de brug naar hen gemakkelijker slaan dan wie hun taalgebruik niet kent.

Een evangelisatietoespraak moet kort en krachtig zijn. Het gaat om het overbrengen van een kernachtige boodschap. Die hoeft niet direct gekoppeld te zijn aan kernbegrippen uit de christelijke dogmatiek en zelfs niet uit het evangelie. Een evangelisatietoespraak is niet pas geslaagd als de woorden ‘zonde’, ‘genade’, ‘verlossing’, ‘oordeelsdag’ erin voorkomen. Als je die woorden er allemaal in stopt, kun je je doel om de luisteraars te bereiken voorbijschieten. Paulus verwijst in Handelingen 14 in een woord tot echte heidenen ook ‘slechts’ naar de levende God, die hemel en aarde gemaakt heeft, zonder de rest van de geloofsbelijdenis aan de orde te stellen. Dat is al heel wat. Dat Jezus gestorven is voor de zonden van de mensen, mag de boodschap zijn in een later stadium van het contact met de niet-gelovige luisteraars. Om dat contact te krijgen is het van belang dat zij eerst ontdekken dat hun leven rijker wordt met God.

Een toespraak houden voor de (plaatselijke) radio

Er zijn landelijke en plaatselijke radiozenders, die ook ruimte geven aan christelijke programma’s. Het kan dat wekelijks in een uitzending een meditatie wordt gehouden voor Stilok-radio of radio Vrolek of een andere plaatselijke radio. Iedereen kan er in de regio op afstemmen. Diverse christelijke gemeentes hebben daarnaast via de kerkradio of kerktelefoon programma’s voor ouderen en zieken in hun eigen gemeente. Ook daarbij hoort nog al eens een meditatie. Waar kun je op letten als je daaraan meewerkt?

Voor het optreden voor de radio is altijd maar een beperkte tijd. Afhankelijk van het soort programma kunnen er wel alle liturgische elementen in voorkomen: zingen, bidden, lezen uit de bijbel, mediteren. Er is geen ruimte om te improviseren, dus van alle onderdelen moet van tevoren de lengte bekend zijn. Schrijf de meditatie en het gebed daarom van tevoren volledig uit.

Er is nog een reden om meditatie en gebed van tevoren uit te schrijven. Een toespraak in een zaal met publiek moet zo levendig mogelijk in spreektaal gehouden worden. Voor de radio is dat eerder storend. Die toespraken moeten rust uitstralen. Het Nederlands moet uit correcte, korte zinnen zijn opgebouwd. Met de radio kom je bij mensen thuis. Daar moet je dus niet de toon aanslaan alsof je voor een kerk met vijfhonderd mensen staat te spreken. Je slaat eerder de toon aan van het persoonlijke gesprek.

Je hoeft voor de radio niet de vlotte spreker te zijn. Als je je overdenking goed op toon voorleest, bereik je meer. Bij de goede toon hoort ook emotie. Een lezer(es) van de radionieuwsdienst leest goed, maar hij toont geen emoties in zijn stem. Je hoort geen verdriet als het over een ramp gaat en geen vreugde als het over een meevaller voor de minister van financiën gaat. Bij een overdenking mag de emotie meeklinken. ‘Wrokkig’ klinkt ook echt als ‘wwr-rókkig’.

Voor de radio spreek je rustig, maar niet lijzig. Dat geldt voor de schriftlezing en voor de meditatie en het gebed. Bedenk dat veel luisteraars van kerkradio ouderen en zieken zijn. Die kunnen geratel niet volgen. Je laat horen dat je meditatie ten einde loopt door iets langzamer te gaan spreken, met name in de laatste zin.

De overdenking voor de radio is begrensd in tijd en ook in mogelijkheden. Beperk je tot het overbrengen van één gedachte. Die moet uiteraard met de schriftlezing verbonden zijn. Zodra je meer gedachten aan de man wilt brengen, loop je vast. Je hebt te weinig tijd om ze maar enigszins uit te werken. Of het is te veel voor de luisteraars en je boodschap komt niet over. Bedenk dat je luisteraars alles maar met één zintuig ontvangen, het gehoor. Daardoor blijft er al minder ‘hangen’ dan bij een toespraak waarbij de luisteraars ook de non-verbale communicatie kunnen meenemen. Bovendien luisteren ze in een thuissituatie waar ook stoorzenders aanwezig zijn. Dan moet je in een radiotoespraak niet te hoge doelen stellen.

Probeer in de inleiding van de overdenking dicht bij de luisteraars te komen, met een paar opmerkingen die én hen raken én met de schriftlezing te maken hebben én het uitwerken van de ene centrale gedachte voorbereiden. Begin niet letterlijk met een vraag. Er is niets mis mee, maar dat doen al zo veel sprekers. Na de inleiding volgen hoofddeel en toepassing of appel. Vervolgens trek je de lijnen in de afronding samen.

Over de evangelisatietoespraak op straat zei ik dat die eigenlijk niet succesvol kan zijn. Je communiceert dan niet echt. Het is eenrichtingsverkeer. Is dat ook het geval bij de meditatie op de radio? Deels is dat zo. Dat wordt ondervangen naarmate de doelgroep helderder is. Dan kun je je namelijk wel in de leefwereld van de luisteraars inleven. Het is ook anders omdat luisteraars zelf hun radio aanzetten. Enige openheid van hun kant mag je veronderstellen, dus is er zo al sprake van enig tweerichtingsverkeer. Dat maakt het trouwens des te spannender. Luisteraars die hun radio aanzetten, kunnen die namelijk ook uitzetten. Je moet dus wel kwaliteit leveren om de mensen aan de radio te ‘kluisteren’.

Houd er rekening mee dat bij de plaatselijke radio (anders dan bij de kerkradio) ook randkerkelijke mensen of ongelovigen kunnen meeluisteren. Het taalgebruik mag dus niet binnenkerkelijk zijn.

(S)preken in een samenkomst met doven

Er zijn aparte kerkdiensten voor dove mensen. Daarin gaan gekwalificeerde sprekers voor. Zij kennen de gebarentaal. Er zijn ook bijeenkomsten of kerkdiensten waarin enige doven aanwezig zijn met een doventolk. Of soms zit slechts het ene dove gemeentelid op de voorste rij. De spreker of voorganger kent de gebarentaal niet. Als jij die spreker bent, waar kun je dan op letten?

Geef aan wanneer je begint met spreken. Vraag met gebaren aandacht (wenken, wapperen van de handen). Als er alleen doven zijn, kun je de aandacht vragen door het licht in de zaal uit en aan te doen.

Het allerbelangrijkste: zorg dat je gezicht goed te zien is.Doven kunnen meestal ook liplezen. Ze moeten dus je mond en mimiek goed kunnen waarnemen. Liplezen is een onderdeel van spraakafzien. Doven nemen daarin de complete lichamelijke non-verbale communicatie waar. Er mag daarom geen schaduw op je mond vallen. Spreek dus niet staande voor een raam waardoor licht valt (doe dan het gordijn dicht en het licht aan!). Ga niet op een preekstoel staan waarbij de lamp, die boven je hoofd hangt, je mond in het half-duister zet. Ga niet voor een lamp staan. Keer dat laatste juist om: laat een lamp op jou schijnen. Spreek niet met je hoofd naar beneden. Dat krijg je vooral als je leest van papier. Ook dan is je mond niet goed te zien.

Spreek niet vanaf een te hoog spreekgestoelte en van achter een te hoge ‘borstwering’. Dat belemmert het spraak-afzien.

Het spraakafzien versterk je met je eigen mimiek en je eigen natuurlijke gebaren. Daarvan kun je gewoon gebruik maken, ook al ken je de gebarentaal niet. ‘Horen’, ‘zien’, ‘eten’, ‘drinken’, ‘zuchten’ en dergelijke concrete zaken kun je bewust met de vanzelfsprekende gebaren ondersteunen.

Spreek rustig. Dan kunnen de doven het zelf makkelijker volgen en de eventueel aanwezige doventolk kan het bijhouden. Spreek in korte zinnen met zo min mogelijk bijzinnen. Articuleer zo goed mogelijk, maar niet overdreven. Vermijd moeilijke/abstracte begrippen en als ze toch nodig zijn, werk ze dan zo concreet mogelijk uit.

Eventueel kun je wat je zegt met visuele middelen ondersteunen. Je kunt iets, al sprekend, noteren op een bord of op een vel papier. Dan kun je niet tegelijk doorpraten omdat je, als je schrijft, met je rug naar de mensen staat. Je kunt gebruik maken van een beamer. Een dove kan ook dan niet tegelijk naar de dia kijken en luisteren naar de spreker. Wacht dan tot de dia gelezen is en ga daarna pas weer verder met je toespraak. Liturgische handelingen zijn ook visualiseringen van de boodschap.

Houd altijd oogcontact met doven. Dan kun je ook zien aan hun non-verbale communicatie of ze je begrepen hebben. Let daar bewust op. Als blijkt dat dat niet het geval is, moet je nog eens herhalen wat je gezegd hebt, eventueel met andere woorden. Zo werkt dat ook bij het bidden. Doven houden hun ogen open tijdens het bidden en dat moet je als spreker dus ook doen.

Om de communicatie te ondersteunen is het verstandig om van tevoren (op de uitnodiging) aan doven duidelijk te maken waarover de toespraak of preek gaat. In de zaal kan dat ook op het bord staan of via de beamer geprojecteerd worden. Als het thema bekend is, kan een dove gemakkelijker woorden en gebaren combineren en verstaan.

In liederen staan voor doven soms moeilijke, verouderde of weinig gebruikte woorden. Die worden daar dan soms gezet vanwege het rijmen. (Wat is ‘gewis’? Of ‘die u schraagt’?) Zet daarom de tekst van de liederen op een liturgie of dia met uitleg achter de moeilijke woorden tussen haakjes in een andere letter, bijvoorbeeld: die u schraagt (= ondersteunt).

Het houden van een kinderpreek

In sommige gemeentes is het de gewoonte om in de kerkdienst voor de echte preek begint een kinderpreek te houden van vijf minuten. Zo wordt de voorganger gedwongen om expliciet aandacht te schenken aan de aanwezige kinderen. Daarna gaan de kinderen soms de kerk uit voor hun eigen kindernevendienst. Soms blijven ze gewoon zitten en kunnen ze na de kinderpreek de ‘grote-mensen-preek’ beter volgen. Het kan ook anders. In de kindernevendienst wordt door een van de leiders of leidsters een kinderpreek gehouden, soms over dezelfde tekst of hetzelfde thema als in de kerkdienst. De belangrijkste aandachtspunten zijn:

Open het subjectief concept van de kinderen: stap in hun leefwereld binnen. Spreek ze direct aan (en laat ze eventueel reageren). Raak ze aan met je woorden. Dat is nog niet eens zo eenvoudig! De leefwereld van kinderen is niet de leefwereld van volwassenen die alleen wat eenvoudiger verwoord wordt. Een kind heeft een eigen beleving van de werkelijkheid. De leefwereld van kinderen heb je ook nog niet te pakken als je de kinderen kinderachtig aanspreekt. Dat laatste doe je al vrij snel als je namen van denkbeeldige kinderen in de preek invoert. (‘Jantje weet dat het bijna december is en waarnaar verlangt Jantje?’) Spreek de kinderen aan als serieuze luisteraars en gesprekspartners. (”t Is bijna december. Waar kijken jullie nu naar uit? Sinterklaas? Kerstfeest?’)

Koppel daarna je inleiding aan de hoofdgedachte van de preek. Beperk je tot die hoofdgedachte.

Leg dan kort de boodschap van de bijbeltekst uit en verbind dat weer met de start van de kinderpreek.

Ondersteun zo mogelijk wat je zegt met een beeld (een metafoor), maar dat moet niet gekunsteld zijn. Je kunt een realistische ervaring uit het dagelijkse kinderleven gebruiken als voorbeeld. Je kunt ook een illustratief verhaal – ‘Er was eens…’ – gebruiken.

Een waarschuwing: als je kinderen aanspreekt, noem je vrij snel voorbeelden uit de gezinssfeer en heb je het over papa, mama en andere gezinsleden. Bedenk dat veel kinderen tegenwoordig uit gebroken gezinnen komen. Als je daarmee geen rekening houdt, kunnen voorbeelden pijnlijk zijn. (‘Als mama ‘s avonds voor het slapen gaan zegt dat zij van je houdt.’ klinkt niet realistisch voor een jongen die weinig contact heeft met zijn gescheiden moeder.)

De kinderpreek is geen kindervertelling. Je loopt niet het bijbelverhaal langs. Je verkondigt het Woord aan kinderen.

De kinderpreek in een kerkdienst wordt gewaardeerd door kinderen. ‘Dit kunnen we begrijpen!’ Veel ouderen zijn er ook blij mee en ze noemen dan dezelfde reden. Ze zijn blij voor de kinderen én voor zichzelf. Daaruit blijkt maar weer hoe belangrijk helderheid in het spreken is, voor jong en oud.

Als je een kinderpreek tijdens een kerkdienst houdt, geef je een kerngedachte van de preek weer, die daarna nog komt. Geef in de kinderpreek geen samenvatting van de hele preek die komt. Die moet namelijk genoeg nieuwe dingen bevatten om de gemeente nog geboeid te laten luisteren. Als de kinderpreek de ‘echte’ preek in het kort is, vragen mensen zich af waarom ze dan nog een half uur moeten luisteren naar een boodschap die ze al, kort maar volledig, gehoord hebben. En kinderpreek moet de aanwezigen juist nieuwsgierig maken naar de preek die gaat komen.

Het uitspreken van een openingswoord

Je zult als werker in de gemeente meer dan eens niet zelf de hoofdspreker zijn bij een bepaalde samenkomst. Je moet wel de opening verzorgen. Hoe gaat dat?

De belangrijkste punten op volgorde:

  • Stel je voor (indien nodig) met je naam en je taak bij deze gelegenheid.
  • Heet iedereen welkom; als er gasten zijn, bijvoorbeeld een spreker, die in het bijzonder.
  • Noem de reden/doel van samenkomen.
  • Spreek goede wensen/je verwachting uit voor de komende avond/dag/week.
  • Laat een lied zingen.
  • Lees een stukje uit de Bijbel en zeg daar enige woorden bij.
  • Ga voor in gebed.
  • Geef (indien nodig) iedereen de kans om zich kort voor te stellen.
  • Noem de volgende activiteit.

Overige aandachtspunten:

  • Spreek hartelijk en enthousiast. Dat motiveert de aanwezigen.
  • Houd een openingswoord altijd kort. Ook de ‘stichtelijke’ woorden. Iemand die opent op een langdradige manier irriteert de aanwezigen.
  • Als je niet alleen de opening verzorgt, maar ook de hele avond leidt, mag je na je openingswoord ook het thema van de bijeenkomst noemen, de spreker of spreekster voorstellen en hem of haar het woord geven. Het aankondigen van het thema is niet zelf al vast het een en ander erover vertellen (om aan het publiek te laten horen dat je je goed hebt voorbereid). Dat is irritant voor een spreker. Je maait dan namelijk gras voor zijn voeten weg. Het is ook irritant voor de luisteraars. Ze komen voor de spreker en niet voor jou. Geef die spreker dan zo snel mogelijk het woord.
  • Als er niet-Nederlandstalige gasten zijn, moet je die vanaf het begin het gevoel geven dat zij ook welkom zijn. Verwelkom ze in een taal die zij verstaan. Als je dat niet kunt, laat dan een ander de opening verzorgen. Dat is beter dan dat jij zegt: ‘I hate you welcome!’

Spreken tijdens een maaltijd

Je gaat soms met een heel gezelschap uit eten, bijvoorbeeld als een vereniging een lustrum viert. Als er een gemeentedag is of een uitje met alle medewerkers van de gemeente, is er ook soms een maaltijd bij. Als je wilt spreken tijdens de maaltijd, let dan op een aantal dingen. Dat geldt ook bijvoorbeeld van een toespraak tijdens het diner met een bruidspaar.

  • Zorg ervoor dat je verstaanbaar bent. De meeste toespraken tijdens een maaltijd gaan verloren door de herrie. Mensen zijn onder het eten moeilijk stil te krijgen.
  • Spreek na het hoofdgerecht of, als dat er niet is, als het meeste eten genuttigd is. Mensen zijn niet bereid om hun maaltijd stop te zetten voor een spreker als het eten koud dreigt te worden. Na het hoofdgerecht is een pauze juist welkom.
  • Spreek niet als je in een te jolige bui bent (helemaal niet als je voorganger bent.). Dan ga je gekke dingen zeggen, waarvan je later spijt hebt. Drink dus geen alcohol als je het woord moet voeren.
  • Spreek niet onaangekondigd. Laat degene die de tafelleiding heeft, weten dat je iets wilt zeggen. Misschien zijn er al zes anderen die dat ook willen doen.
  • Houd er rekening mee dat mensen tijdens een maaltijd niet zitten te wachten op ernstige toespraken. Meestal zijn anekdotes of grappige voorvallen licht genoeg om te kunnen verteren.
  • Als je het woord richt tot bepaalde personen (bijvoorbeeld een jubilerend bruidspaar) is een kort serieus woord ook mogelijk, gecombineerd met wensen voor de toekomst.
  • Eventueel kun je aan het slot van je toespraak het glas heffen.

Iemand toespreken

In de gemeente moet je soms iemand toespreken. Meestal heeft dat met het werk te maken. Iemand komt voor het eerst in zijn nieuwe functie of ambt. Iemand viert een jubileum omdat hij zijn functie of ambt een bepaald aantal jaren heeft vervuld. Of iemand neemt afscheid van zijn functie of ambt en/ of van de gemeente.

De belangrijkste punten op volgorde:

  • Vermeld de aanleiding voor de toespraak.
  • Druk het belang van de taak uit die de betrokken persoon gaat vervullen, vervult of vervuld heeft.
  • Vertel wat je weet van de komende, feestvierende of gaande functionaris/ambtsdrager als mens. Dat mogen anekdotes zijn.
  • Leg de verbinding met de persoon en de taak. Druk uit hoe de man zijn functie of ambt kan gaan vervullen of hoe hij zijn taak (al) zo veel jaar verricht heeft.
  • Spreek wensen uit voor de toekomst. Dit kunnen gelovige wensen zijn, eventueel gecombineerd met het citeren en kort uitleggen van een bijbelvers.

Overige aandachtspunten:

  • Wees, als je mensen toespreekt, eerlijk en nuchter. Hemel de komende man niet te veel op. Praat bij de jubilaris of vertrekkende collega niet om de moeilijkheden heen die er ook (geweest) zijn. Maak van een toespraak echter geen gelegenheid om de vuile was buiten te hangen. Een dankwoord mag nooit een stankwoord worden.
  • Als je iemand toespreekt, gaat het om de ander en niet om jezelf. Maak er geen show van jouw humorvolle spreekvaardigheid van. Toon niet jouw ongetwijfeld grote gave om alles op rijm te kunnen zeggen.
  • Vul geen toespraak met filosoferen over de naam van degene om wie het gaat, al dan niet met behulp van betekenissen van een naam in een woordenboek. (‘Mijnheer Klein, uw daden zijn zeer groot.’) Dat is afgezaagd en het beste bewijs dat je eigenlijk niet weet wat je zeggen moet.
  • Bij een jubilaris of bij iemand die afscheid neemt, is de afronding van de toespraak meestal de overhandiging van een geschenk.

De bijbel overhandigen aan een bruidspaar

In een trouwdienst wordt aan een bruidspaar de zogenaamde huisbijbel overhandigd. Het is in de kerken gebruikelijk dat niet de predikant, maar een ambtsdrager dat doet. Als jij dat bent, bedenk dit: het overhandigen van de trouwbijbel is niet bedoeld om je relaties met het bruidspaar aan de hele gemeente te vertellen. Evenmin is het oogmerk van deze toespraak om de restauratiegeschiedenis van het prachtige kerkgebouw te verslaan. Ook het bijbelvertaalwerk is op dit moment niet interessant. Blijf ter zake!

  • Vertel het grote doel van Gods Woord (Ps. 119:105 of Joh. 20:30,31).
  • Roep het bruidspaar op uit het Woord te lezen en te leven, samen en met de kinderen – als ze die mogen krijgen.
  • Overhandig de bijbel en feliciteer het bruidspaar.

En dan al die andere toespraken…

Er zijn zo veel gelegenheden om het woord te voeren. Als je met je broeders en zusters samenkomt voor een nieuwjaarsreceptie. Als een nieuwe kerk of ander gebouw geopend wordt. Als je medewerkers moet werven voor een bepaalde taak en de kans krijgt een grote groep mensen toe te spreken. Als je zelf de komende, feestvierende, of gaande man bent en een dankwoord wilt spreken. Als je verslag wilt doen van je reis naar christelijke gemeenten in Oost-Europa of de derde wereld. Het is te veel om op te noemen. Belangrijke kenmerken van bijna alle toespraken zijn en blijven: spreek uit je hoofd, spreek kort, spreek eenvoudig, spreek enthousiast. Dan is het voor de mensen een plezier om naar jou te luisteren.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken