< Terug

4. Preken onder hoogspanning

4
Preken onder hoogspanning

Gedachten over de vormgeving van de preek met het oog op kinderen en jongeren

Hanneke Schaap-Jonker

Inleiding

Jan (15): ‘De preek? Niks van te volgen! Hoogdravend gedoe, ik snap daar niks van. Volgens mij heeft de dominee het ook vooral tegen de ouderen, dus waarom zit ik er eigenlijk?’

Martha (9): ‘Dit was echt een makkelijke preek. Ik heb wel drie blaadjes in mijn boekje volgeschreven. Ik denk dat de dominee dat speciaal voor mij gedaan heeft!’

Wie zijn oor te luisteren legt bij kinderen en jongeren over de kerkdienst en de preek, hoort allerlei geluiden. Er zijn kinderen die hele stukken van de preek kunnen navertellen, maar er zijn er ook die er nooit een woord van volgen en daarom bij het begin van de preek beginnen met hun eigen bezigheden. Er zijn jongeren die zich serieus inspannen om de preek te horen en hun best doen om de boodschap die zij horen te verbinden met hun eigen leven, maar er zijn er ook die in de kerk zitten omdat het moet en de tijd uitzitten met hun meegebrachte elektronica. Sommigen zijn positief over de preek, anderen ronduit negatief.

De gedachte dat kinderen en jongeren meer beleven tijdens de preek wanneer de prediker in de preek regelmatig op hen afstemt en zich ook nadrukkelijk tot hen richt, vormt de basis van dit hoofdstuk. Het doel is het bieden van handreikingen: hoe kan de prediker de preek vormgeven met het oog op kinderen en jongeren?

Geen woorden van menselijke wijsheid

Een hoofdstuk over de talige vormgeving van een preek zou een suggestie van maakbaarheid kunnen wekken en de indruk kunnen geven dat het wel goed komt met de jeugdige hoorders als de dominee de communicatieve tips maar toepast. Echter, preken voor kinderen en jongeren is geen maakbaar communicatief proces. De prediker heeft het gebeuren van de preek niet in de hand. Wat er gebeurt tijdens de preek is volledig afhankelijk van God, die soeverein Zijn gang gaat. Dat is een ontzagwekkende werkelijkheid: God spreekt, God handelt, God schept en herschept tijdens de preek. Preken gebeurt in het krachtenveld van de Geest, waarin we als gemeente én als predikers ontvangers zijn. Misschien is ontvangen hierbij nog een te vriendelijk woord. Preken gebeurt onder hoogspanning. Als kinderen, jongeren en volwassenen worden wij gegrepen door de Geest en meegesleurd tegen wil en dank. Wij sterven met Christus en worden gebracht onder het kruis. In het geloof vinden we ons leven in Zijn dood en opstanding. Dat is dwaasheid bij mensen. Het is wijsheid van God (1 Kor. 2).

Tegelijk zijn predikers geroepen om het Woord te spreken. Gods Woord krijgt gestalte in menselijke woorden, en het theologische gebeuren van de preek heeft naast hermeneutische (zie hoofdstuk 3) ook communicatieve en psychologische dimensies. Dat betekent een enorme verantwoordelijkheid voor predikers. De hoogspanning blijft ook hier voelbaar. Tenminste, als het goed is. Glad-gepolijste, keurige preken, die vanuit communicatief oogpunt volledig verantwoord zijn, kunnen de dynamiek ‘plat slaan’. De ruwheid en weerbarstigheid die onlosmakelijk verbonden zijn met het proces van de preek, komen ook tot uiting in de talige vormgeving. De preek bestaat niet uit woorden van menselijke wijsheid. Tegelijk is het niet om het even wat de prediker zegt. Bouwt hij met hout en hooi, of met goud, zilver en edelstenen? (vgl. 1 Kor. 3:12.) Draagt hij bij aan een gebaande weg voor onze God (vgl. Jes. 40:3-4) of plaatst hij juist obstakels op die weg? Deze obstakels kunnen uiteraard niet gerechtvaardigd worden met de hierboven genoemde ruwheid en weerbarstigheid; deze zijn geenexcuus voor preken die homiletisch gezien een dubieuze kwaliteit hebben.

Als het in dit hoofdstuk gaat over de vraag hoe je als prediker met je taal en structuur eraan kunt bijdragen dat kinderen en jongeren verstaan waar het werkelijk om gaat, gebeurt dat niet vanuit de gedachte dat wij een goede preek kunnen ‘maken’. Bezig zijn met de talige vormgeving van de preek en nadenken over psychologische en communicatieve processen blijft menselijke beperktheid kennen, maar gebeurt wel vanuit het verlangen dat God Zelf onze dienst tot Zijn dienst maakt, zodat ‘het nageslacht Hem dient’ (Ps. 22:13; zie ook hoofdstuk 7).

Horen en communiceren

De preek is communicatie tussen God en mens. Tijdens de preek zegt God ons wat Hij op Zijn hart heeft en mogen wij ons hart uitstorten bij God. Het gesprek van de prediker met de hoorders wil dit spreken van God tot mensen en van mensen tot God bemiddelen.

Zie ook Schaap-Jonker, H., Ruimte om te horen: preken en de psyche van de luisteraar, Amersfoort 2009, hst. 7: De preek als ruimte van ontmoeting.

Hoe doen kinderen en jongeren hierin mee? Anders geformuleerd: hoe kan de dimensie van intermenselijke communicatie de dimensie van communicatie tussen God en jonge mensen bemiddelen? Voordat we kijken naar antwoorden op deze vragen, is het goed om te bedenken wat er gebeurt tijdens het horen van een preek. Wie weet hoe kinderen en jongeren luisteren, kan hier in het preken bij aansluiten.

In de afgelopen jaren zijn diverse studies gedaan onder de hoorders van de preek.

In Nederland: Pleizier, T.T.J., Religious Involvement in Hearing Sermons: A Grounded Theory study in empirical theology and homiletics, Delft 2010; H. Schaap-Jonker, Before the face of God: an interdisciplinary study of the meaning of the sermon and the hearer’s God image, personality and affective state, Zürich 2008; C. Stark, Proeven van de preek: een praktisch-theologisch onderzoek naar de preek als Woord van God, Zoetermeer 2005. In de USA: Allen, R.J., Hearing the sermon: Relationship/content/ feeling. St. Louis 2004; Mulligan, M.A., Turner-Sharaz, D., Wilhelm, D.O. & Allen, R.J., Believing in preaching: What listeners hear in sermons, St. Louis 2005.

De resultaten daarvan laten onder meer zien dat er verschillende episodes in het hoorproces zijn. Hoordersvragen zich in de eerste plaats af waar het in de preek precies over gaat. Verder voeren ze een dialoog tussen de gehoorde preek en hun eigen leven en stellen ze zich vragen als: Wat vind ik hiervan? Hoe voelt dit? Herken ik dit? Is dit bij mij ook zo? Ten slotte zijn ze bezig met de implicaties van de preek voor hun eigen leven en zoeken ze naar de praktische betekenis van het gehoorde. Het gaat in het hoorproces dus onder meer om waarnemen en begrijpen, om herkennen en identificeren, en om actualiseren of toepassen.

Onder kinderen en jongeren is geen systematisch onderzoek gedaan naar hun manier van horen. Er is echter geen reden om te veronderstellen dat de hierboven genoemde aspecten van het hoorproces niet zouden gelden voor de jongere hoorders. Integendeel, het is juist goed mogelijk dat bepaalde aspecten extra van belang zijn voor kinderen en jongeren. Gezien de cruciale rol van identificatie in de identiteitsontwikkeling van jongeren (zie hoofdstuk 2) is het redelijk om te veronderstellen dat identificatie en herkenning op de voorgrond staan in hun horen van de preek. De concrete gerichtheid van kinderen kan impliceren dat het actualiseren van de preek op het niveau van concreet gedrag in het alledaagse leven voor hen van belang is. Het vervolg van dit hoofdstuk spitst zich op deze beide punten toe.

Identificatie: de vonk slaat over

Preken onder hoogspanning impliceert dat de vonk kan overslaan en dat hoorders geraakt worden. Door het werk van God Zelf, door de werking van de Heilige Geest wordt de preek een ruimte waarin mensen God ontmoeten, waarin de afstand tussen God en mens en tussen preek en hoorder overbrugd wordt. De boodschap van Godswege komt over of slaat in en luisteraars beseffen: Dit gaat over mij! Dit is ook voor mij! De menselijke kant van dit gebeuren is dat er sprake is van identificatie, een psychologisch proces waarbij een bepaalde mate van vereenzelviging plaatsvindt en mensen zich herkennen in wat gezegd wordt. Een jongere die zich identificeert, schaart zich onder de mensen die aangesproken worden in de preek of verplaatst zich in de situatie van de ander overwie in de preek gesproken wordt. Hij of zij maakt zich de gevoelens en gedachten van die ander tot op zekere hoogte eigen: ‘Dat heb ik ook! Dat ervaar ik ook zo! Dat is bij mij ook zo!’

Herkenning is een onmisbaar element van identificatie. De jongere ontdekt dan een zekere overeenstemming tussen de eigen situatie of beleving en de situatie of beleving van de mensen over wie of met wie gesproken wordt in de preek.

Michiel (13): ‘En toen kwam ik op zondagmorgen in de kerk, de zondag dus nadat we gehoord hadden over de tumor van mijn vader. Ik had me nog nooit zo ellendig gevoeld en ik wilde eigenlijk niet gaan, maar ja, het moest van m’n moeder. En toen ging het in de preek opeens over Jezus die onze ziekten gedragen heeft of zo, wat Jesaja daarover zegt. Nou, dat hakte er echt in!’

Een preek is herkenbaar voor kinderen en jongeren als hun persoonlijke situatie aan de orde komt en er verwoord wordt waar zij in het gewone leven van elke dag mee te maken hebben. In de preek gaat het dan niet alleen over God en Zijn heil, maar ook over mensen en het menselijk bestaan, om precies te zijn over Gods heil dat indringt in het menselijk bestaan. Als de context van jongeren, hun vreugden en angsten, moeiten en zorgen een plek krijgen in de preek, haken ze aan en blijven ze hangen: ‘Hé, het gaat over mij!’ Dit maakt hen nieuwsgierig naar het vervolg: ‘En dus…? Wat betekent dit voor mijn leven?’

Identificatie van de prediker

Een eerste stap tot het vergroten van herkenbaarheid en het bevorderen van identificatieprocessen ligt bij de prediker zelf. Van de kant van de prediker is identificatie met de jonge luisteraars nodig. Wanneer de prediker zich inleeft in kinderen en jongeren, zich verplaatst in hun leefwereld, in hun schoenen gaat staan en weet wat er bij hen speelt, is hij in staat om in de preek af te stemmen en de boodschap dichtbij te brengen (zie ook hoofdstuk 3). Hij maakt zich hun taal eigen en kent hun manier van denken (zie ook hoofdstuk 2), waardoor hij het leven en de beleving vankinderen en jongeren op een herkenbare manier kan inbrengen in de preek. Wanneer de prediker zich identificeert met kinderen en jongeren zullen zij zich als vanzelf aangesproken voelen in de preek en ervaren dat ze ‘meetellen’. De citaten van Jan en Martha aan het begin van dit hoofdstuk laten zien hoe belangrijk het voor kinderen en jongeren is om te merken dat de prediker weet van hen heeft en ook hen op het oog heeft. Jongeren expliciet aanspreken en erbij roepen in de preek maakt deze ervaring nog krachtiger (‘Jongens en meisjes, jullie weten wel.’, ‘Jongelui, het zal jullie ook wel eens gebeuren.’).

Herkenbare taal: inclusief, concreet, beeldend en narratief

Identificatie bevorderen kan op meerdere manieren. Eén van die manieren is het gebruiken van herkenbare taal. Hierbij kan in de eerste plaats gedacht worden aan inclusieve taal, aan taalvormen die kinderen en jongeren insluiten. Wanneer de prediker het alleen maar heeft over ‘u’, ervaart de jongere generatie dat alleen ouderen worden aangesproken en dat zij wordt buitengesloten. Woorden als ‘jou’ en ‘jullie’ dragen daarentegen bij aan herkenning. Herkenbare taal heeft verder te maken met een woordkeus die aansluit bij de leefwereld van kinderen en jongeren, en die voor een groot deel ook hun eigen taal is. Dit wil overigens niet zeggen dat de prediker zich populair moet uitdrukken, ten koste van zijn authenticiteit.

Jacco wil in de preek ‘de omgang met de moderne communicatiemiddelen’ aan de orde stellen voor de pubers in zijn gemeente. Dit heeft het meest effect als hij de termen gebruikt die zijzelf ook gebruiken, zoals ‘msn’en’, ‘chatten’, ‘sms’en’, ‘online-zijn’, ‘iPhone’.

Ten slotte gaat het bij herkenbare taal om taal die kinderen en jongeren kunnen herkennen, een taal die voor hen begrijpelijk is en die aansluit bij hun cognitieve en affectieve vermogens (zie ook hoofdstuk 2). Voor kinderen en jongeren betekent dit vooralconcrete taal.

Abstracte begrippen en theoretische uitdrukkingen krijgen ze niet klein, de essentie daarvan gaat langs hen heen. Abstracte termen dienen daarom concreet gemaakt te worden. Dit kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld door een begrip uit te leggen: ‘Heilig betekent.’ De prediker kan een abstracte uitdrukking ook concretiseren door een vergelijking met iets uit het eigen leven van de kinderen.

Dopen betekent: God schrijft Zijn Naam op jouw leven. Zoals jij je naam op een schrift of in een boek schrijft, zodat iedereen weet dat het van jou is, zo doet de Heere dat ook als je gedoopt wordt. Dan zegt Hij: Jij bent van Mij, je hoort bij Mij, je bent Mijn kind.

Een abstracte term kan ook concreet gemaakt worden door middel van verhalende passages in de preek. Deze passages kunnen betrekking hebben op een bijbelverhaal of op een situatie uit het dagelijks leven. Narratieve, beeldende passages in preken doen bij uitstek een beroep op identificatiemechanismen, waarvan verbeelding er één is. Verhalen maken identificatie mogelijk.

In de preek van Pieter is ‘je hand op het offer van de Heere Jezus leggen’ een kernzin. Voor kinderen en jongeren werkt Pieter dit als volgt uit: ‘Je hand op het offer van de Heere Jezus leggen -wat betekent dat eigenlijk? Daarvoor gaan we een kijkje nemen bij de tabernakel. Jongens en meisjes, dat weten jullie wel, hè? Dat was de tent die Mozes liet maken in de woestijn, als huis voor de Heere God. Bij die tent werden offers gebracht. Ook offers voor de zonde. Als iemand gezondigd had, wist hij dat hij straf van God verdiende, dat God boos op hem was. Hij wist dat hij zelfs zou moeten sterven als straf van God. Maar toen kwam hij met zijn geitje bij de priester in de tabernakel. De priester zou dat geitje offeren op het altaar. Maar voordat de priester het geitje doodde, gebeurde er iets heel belangrijks: de man die het geitje had gebracht, legde eerst zijn hand op de kop van het dier. Alsof hij wilde zeggen: “Mijn zonde leg ik op deze geit, de zonde is nu niet meer in mij, maar op dit beest. De geit krijgt nu de straf, hij sterft in mijn plaats. Daarom leg ik mijn hand op dit offerdier.” En zo is het ook als wij geloven dat de Heere Jezus voor onze zonden is gestorven, dat Hij in onze plaats de straf heeft gedragen. Dan leggen wij ook, net als die man met het geitje, onze hand op het offer van de Heere Jezus…’

Deze passage (waarin het begrip ‘zonde’ nog abstract blijft!) heeft zeggingskracht voor jonge hoorders omdat ze beelden oproept. De predikant vertelt hoe het eraan toe ging in de tabernakel en kinderen kunnen dit voor zich zien. Waar abstracte taal vooral de hersenen laat kraken, zet concrete taal ook de ogen, oren en het gevoel aan het werk. Daarnaast past deze passage binnen het referentiekader van kinderen en jongeren. Voor de kinderen zijn de verhalen van Mozes en het volk Israël in de woestijn vertrouwd. De prediker sluit aan bij wat bekend is en de kinderen kunnen wat ze horen in de preek verbinden met wat ze al weten van de tabernakel.

In veel preken wordt gerefereerd aan min of meer bekende bijbelverhalen. Hier ligt voor de prediker een gouden kans om zich tot kinderen te richten en de bijbelse geschiedenis op hun niveau uit te werken. Langer wordt de preek daar niet van, maar wel begrijpelijker. Zoals de rabbijnen hun onderwijs vormgaven in verhalen, zo zouden ook de predikanten van vandaag weer vertellers mogen worden. Een narratieve vorm van de (gehele) preek biedt niet alleen een verfrissende invalshoek voor de hele gemeente, maar ook een communicatieve ruimte waarin kinderen en jongeren kunnen meedoen, omdat zij zich kunnen identificeren met de personen in het verhaal.

Wouter preekt over Zacheüs. In zijn preek volgt hij Zachëus die op weg gaat om degenen die hij bedrogen heeft vier keer zoveel terug te geven. Zijn verkondiging krijgt gestalte binnen deze narratieve vorm.

Voorbeelden vanuit de leefwereld

Via identificatie is het mogelijk een verbinding te ervaren tussen de bijbeltekst of de boodschap van de preek en de eigen situatie en beleving. Wanneer de leefwereld van kinderen en jongeren in de preek ter sprake wordt gebracht, maakt dit identificatie gemakkelijker. Werken met voorbeelden uit het dagelijks leven is in dit verband een krachtig middel. Dit kunnen voorbeelden van situaties zijn (wat maak je mee als jongere op school of als kind met je vriendjes?) of voorbeelden van stemmingen of gevoelens (hoe sta je in het leven met alle relaties die daarbij horen, welke gevoelens kun je hebben naar jezelf toe, naar andere mensen, en naar God?). Een goed voorbeeld is voldoende concreet; een te algemene beschrijving of te vaag gehouden situatie roept geen herkenning op. Tegelijk is een goed voorbeeld representatief van aard en heeft het typische trekken, dat wil zeggen dat het staat voor vergelijkbare situaties. Op die manier is het voor velen aansprekend.

Stel je eens voor… Op een morgen kom je de trap af, en wat zie je beneden in de kamer staan?

Het is van belang dat een voorbeeld goed uitgewerkt wordt op het niveau van kinderen en jongeren. De prediker die een situatie uit het alledaagse leven van kinderen beschrijft, maar vervolgens ‘doorpreekt’ voor volwassenen, mist zijn doel. Hij dient altijd voor kinderen uit te leggen wat dit voorbeeld te maken heeft met de thematiek van de preek of wat het wil leren.

Willem preekt over het verraad van Judas en begint de preek door aan de kinderen een verhaal te vertellen over een situatie op school waarin een jongen verraden wordt door zijn beste vriend. Vervolgens richt hij zich tot de volwassenen en spreekt met hen over de lijdenszondagen en de kern van de verzoening met God. Hij vergeet echter de kinderen te vertellen dat dit is wat bij de Heere Jezus ook gebeurt: dat Hij verraden wordt door een van Zijn vrienden.

Beelden en voorwerpen

Niet alleen verhalende passages of actuele illustraties dragen bij aan concrete en herkenbare preken. Ook afbeeldingen of voorwerpen uit het alledaagse leven kunnen deze functie vervullen. Het zichtbare en tastbare karakter van deze middelen maakt het extra zinvol om ze met het oog op kinderen te gebruiken. Door te visualiseren maak je het voor kinderen en jongeren gemakkelijker om te ervaren en te onthouden waar het om gaat. Voor kinderen met een beperking, bijvoorbeeld met een stoornis in het richten van de aandacht (ADHD) of in het autistische spectrum, geldt dit eens te meer. Dat wil uiteraard niet zeggen dat de preek terug te brengen is tot één beeld of tot één centrale gedachte die gevisualiseerd wordt in een concreet voorwerp. Dat doet tekort aan de preek als bemiddeling van heil, als ruimte van ontmoeting, als ‘huis’ waarin je met God gemeenschap hebt. Wel kunnen beelden of voorwerpen ondersteunend zijn voor het proces van de preek, omdat ze zicht geven op wat niet gezien kan worden en een opening maken naar de werkelijkheid van God. Voorwaarde voor een dergelijke ‘geleidende’ functie is wel dat beelden en voorwerpen passen binnen het referentiekader van kinderen en onderdeel uitmaken van hun leefwereld. Voorwerpen of afbeeldingen die ze herkennen, raken hen en blijven hen bij. Opnieuw is het essentieel om uit te leggen waar de afbeelding of het voorwerp voor staat en wat je ermee duidelijk wilt maken. Zinnen als ‘Het is net als…’, ‘Dat lijkt op…’ en ‘Zo is het ook…’ zijn hierbij behulpzaam.

Marco gaat met Pinksteren de preekstoel op met een grote gekleurde paraplu, die hij tijdens de preek uitklapt om zichtbaar te maken dat je de Heilige Geest kunt tegenhouden: zoals de paraplu ervoor zorgt dat regendruppels tegen gehouden worden – het regent dan wel hard, maar je wordt niet nat -, zo kunnen we ons ook op allerlei manieren afschermen voor de heilzame ‘regen’ van de Geest. Marco werkt dit beeld verder uit op het niveau van de kinderen.

Relevantie en gewicht

Wanneer predikers voorbeelden uit het alledaagse leven inbrengen in de preek om verbindingen te leggen tussen de bijbeltekst en het heden, gebeurt dat niet om de boodschap van het evangelie relevant te maken. Die is dat immers al lang. Wel worden deze verbindingen gelegd om het leven van alledag te bezien in het licht van het evangelie en te laten zien wat deze boodschap concreet betekent en uitwerkt. Op die manier wordt het menselijke bestaan opnieuw gedefinieerd en wordt de hedendaagse context als het ware gecreëerd: zó staan wij voor het aangezicht van God; dit is wat er werkelijk speelt in onze leefwereld, van God uit gezien. De relevantie licht dan als vanzelf op. Bij het inbrengen van alledaagse situaties gaat het dus niet om casuïstiek zonder meer, maar om een hermeneutisch proces als onderdeel van de preek in het krachtenveld van de Geest (zie ook hoofdstuk 3). Ook hier is sprake van hoogspanning: de relevantie van het Woord van God beperkt zich niet tot het concrete handelen in het hier en nu, maar gaat over zaken van leven of dood in het licht van de eeuwigheid. De opdracht voor de prediker is om deze spanning voelbaar te maken en het gewicht van de boodschap dicht bij jongeren te brengen. Frisse, vernieuwende termen kunnen hier behulpzaam zijn. Termen waar op zichzelf genomen niets mis mee is, kunnen al zo vaak gebruikt zijn dat ze het wonderlijke, bijzondere of afschuwwekkende niet meer goed communiceren en jongeren nauwelijks meer raken. Een andere woordkeus hoeft aan de inhoud van de boodschap overigens niets af te doen!

Is Jezus jouw Heere? Is Hij jouw Verlosser? Deze vragen zijn in kerkelijke taal gesteld. In taal die in het alledaagse leven van jongeren gebruikt wordt, en die tegelijk Bijbels is, zou je kunnen vragen: Is Jezus jouw schat? Is niets of niemand je zo veel waard als Hij?

Dialogische structuur

De structuur en opbouw van de preek kunnen identificatie met en existentiële betrokkenheid op de preek faciliteren. Een preek diebegint met een boeiende introductie als een actuele situatie, een spannende vraag (‘Bemoeit God zich met jouw leven?’) of een herkenbare gebeurtenis waarvan de hoorder zich afvraagt wat dat nu met de schriftlezing te maken heeft (‘Het achterlicht van mijn fiets is kapot.’) richt de aandacht, maakt ontvankelijk voor het vervolg en zet aan het denken. Dat hoorders aan het denken gezet worden en tijdens de preek bij zichzelf te rade gaan (Wat vind ik daarvan? Herken ik dat? Ben ik het daar mee eens? Voel ik dat ook wel eens?) is een voorwaarde voor het in contact komen met de existentiële laag van het bestaan en onderdeel van het identificatieproces. Predikers kunnen hun jeugdige hoorders bij deze interne dialoog helpen door vragen te stellen tijdens de preek: ‘Denk jij daar eigenlijk weleens over na? Hoe sta jij daarin? Gebeurt het jou ook dat.?’ Op deze manier krijgt de preek een dialogische structuur: tijdens de preek voert de prediker een gesprek met jongeren (en ouderen). Deze externe dialoog draagt bij aan hun innerlijke dialoog en kan bemiddelen dat jongeren door de Heilige Geest voor het aangezicht van God gesteld worden.

Leerdienst

In een leerdienst, waarin overdracht van de gereformeerde geloofsleer bedoeld is, is het leggen van een verbinding tussen iets uit de leefwereld van kinderen en jongeren, en het bijbelgedeelte of bijbelse thema dat aan de orde is van grote waarde. Behalve de functies die hierboven al genoemd zijn, kan deze verbinding ook een didactische functie hebben. De leefwereld wordt dan gebruikt om een geloofsthema of bijbelse waarheid duidelijk te maken. Een kernbegrip of kernnotie uit de geloofsleer wordt op die manier herkenbaar, ‘hanteerbaar’ en begrijpelijk.

In een preek over het eerste artikel van de Nederlandse Geloofsbelijdenis wordt een link gelegd tussen inloggen op de pc en geloof: geloof is de inlogcode, het wachtwoord om te ontdekken dat God bestaat en wie Hij is.


http://www.hgjb.nl/support/gemeente-eredienst/materialen/leerdienst-nu
> kennismaking > downloads.

Om jongeren scherp te houden tijdens een leerdienst, is het van groot belang dat de geloofsleer niet ter sprake komt als droge theorie, maar in de preek relevant blijkt te zijn voor het leven van de jongeren – en dat leven omvat hun verleden, heden en toekomst. Het gaat dan niet zozeer om cognitieve waarheden, maar om ervaren waarheid (bevinding), om zaken met een existentiële dimensie die waar zijn voor mij persoonlijk, die mij aangaan en de diepste dingen van mijn bestaan raken. Wie deze existentiële dimensie wil raken in de leerdienst, dient bij de voorbereiding extra stil te staan bij het perspectief van jongeren. Allereerst is het goed om vast te stellen wat voor de jongeren, en voor de gemeente als geheel, het meest essentiële is om deze week te leren als onderdeel van hun komen tot of dagelijks groeien in de kennis van Christus (vgl. het klassieke Avondmaalsformulier). Dit centrale punt van de leerdienst kan eventueel kort weergegeven worden in een zin over God, Zijn eigenschap of handelen en de betekenis daarvan, mits daardoor niet de valkuil ontstaat dat je als prediker een cognitieve waarheid wilt gaan overdragen.

Een volgend punt is het verkennen van de positie van jongeren (en ouderen) ten opzichte van dit geloofsthema. Hoe denk je dat jongeren zullen reageren op dit element van de geloofsleer? Enthousiast? Vermoeid? Verlangend? Apathisch? De reactie die je vooraf vermoedt, bepaalt mede de insteek en de vorm van de preek. Dat geldt ook voor de vragen, kritische gedachten, ervaringen, associaties, twijfels en weerstand die jongeren bij dit thema hebben. Het is goed om die vooraf te noteren en te bedenken wat je daarop wilt antwoorden. Herken je die vragen, twijfels, kritiek, associaties en dergelijke zelf ook als prediker? In dat geval kun je de ‘strategie van de gedeelde attitude’ inzetten om de identificatie van de jongeren te bevorderen. Immers, wanneer een prediker laat merken dat hij de houding van jongeren ten opzichte van het thema zelf ook herkent, identificeert hij zich met hen en komt hij hen als het ware tegemoet. Hierdoor kunnen zij zich gemakkelijker met de preek identificeren.

In iedere preek dient een balans gevonden te worden tussen het bekende en het nieuwe, tussen vertrouwd en vreemd. Bij eenleerdienst geldt dit eveneens, al mag de prediker er zeker alert op zijn dat er ook werkelijk iets te leren valt (zie hoofdstuk 5 voor de verdere verwerking van het geleerde). Tegelijk mag een preek in de leerdienst zich niet beperken tot het inwijden in het belijden van de Kerk dan wel de geloofsleer of dit in herinnering brengen (‘gedenken’). Het gaat evenzeer om het interpreteren, het verbinden met het eigen leven, het toepassen op de situatie van kinderen en jongeren. Ook hierin is de leerdienst niet uniek.

Wat moet ik hiermee?

Jongeren zijn niet tevreden met een mooie preek voor het moment. Ze verwachten een appèl, een opdracht, een toepassing op de eigen situatie en willen weten wat de preek van hen vraagt. Dat is een legitiem verlangen. De Bijbel spreekt immers in één adem over horen en doen. Denk bijvoorbeeld aan Mattheüs 7:24, waarin Jezus spreekt over ieder die Zijn woorden hoort en ze ook doet (vgl. Jak. 1:22). Ook kinderen vinden het fijn om te weten wat het volgen van de Heere Jezus nu betekent in het gewone leven op school en thuis. Voor de predikant is het goed om daar tijdens de preekvoorbereiding bij stil te staan. Wat wil hij eigenlijk bereiken bij kinderen en jongeren? Is dat iets cognitiefs (‘Ik wil dat ze na afloop van de preek weten…’), of juist affectief (‘Ik wil dat ze ervaren of voeten…!), of heeft het ook betrekking op het handelen (‘Ik wil dat ze …. doen’)?

Soms zeggen predikers dat hoorders zelf de toepassing maar moeten maken. Dit is echter niet zo eenvoudig als het lijkt. Zeker voor kinderen is dat te veel gevraagd, omdat het een beroep doet op cognitieve functies als generaliseren, abstraheren en concretiseren die nog niet altijd voldoende ontwikkeld zijn (zie ook hoofdstuk 2). Het is daarom goed om het appèl of de toepassing expliciet te verwoorden en in de preek samen met kinderen en jongeren een antwoord te zoeken op de vragen: Wat wil God van ons? Wat vraagt of zegt Hij hier in deze tekst? Wat betekent dit voor ons leven van elke dag, op school en thuis? Zijn er dingen die moeten veranderen in ons denken, in ons beleven, in ons gedrag? Ook hier is het belangrijk om concreet te zijn.

‘Je overgeven aan de Heere, hoe doe je dat dan, jongens? Ik denk dat je dat kunt doen door het elke dag te zeggen. Dus door aan het begin van de dag te bidden: ‘Heere Jezus, hier ben ik. Ook deze dag wil ik zo graag bij U horen. Ik wil graag doen wat U wilt. En ik prijs Uw Naam. Alles wat U doet, is goed.’

‘Wat betekent dit nu voor hoe je doet tegen de kinderen in de klas? Hoe wil de Heere Jezus nu dat jij reageert op een kind dat niet zo aardig tegen jou is?’

Metacommunicatie en het richten van de aandacht

Een preek heeft een aanzienlijke spanningsboog. Voor kinderen is deze vaak te groot. Zeker bij voor hen moeilijke passages haken ze af en gaan ze iets anders doen, al dan niet merkbaar voor anderen. Op zich is dit niet erg: kinderen mogen ook kind zijn en als nieuwelingen steeds een beetje verder ingewijd worden. Een kind hoeft niet de hele preek te kunnen volgen, maar mag zich beperken tot kleinere delen, die steeds een beetje groter worden naarmate het kind zich verder ontwikkelt. Tegelijkertijd blijft het essentieel om ook jonge kinderen het gevoel te geven dat ze niet voor niets in de kerk zitten, maar dat er wel degelijk een woord voor hen bij is – en niet zomaar een woord, maar een woord van Godswege. Dit woord is te belangrijk om ongemerkt voorbij te laten gaan. De prediker dient daarom eerst de aandacht van de jonge toehoorders (opnieuw) te richten op de preek, hen erbij te roepen en hen uitdrukkelijk aan te spreken. Hij kan daarbij aangeven hoe spannend of hoe waardevol datgene wat gezegd wordt is (‘Jongens, dit is iets om te onthouden’). Ook voor tieners en jongeren is dergelijke metacommunicatie, het communiceren over de communicatie, van belang. Het helpt hen om te focussen op waar het precies om gaat in de preek (‘Hier moeten we even bij stil staan, want.’), het helpt hen om de lijn vast te houden. Waar kleine kinderen mogen volstaan met stukjes van de preek, met fragmenten die ze meenemen naar huis (en waar ouders thuis op verder kunnen gaan), doet de prediker jongeren tekort door hen ‘af te schepen’ met minipreekjes in de preek. Om hen mee tenemen door de hele preek heen, kan hij door metacommunicatie de opbouw van de preek toelichten (‘Goed, dit is een eerste stap. Maar nu gaan we nog een stukje verder’) en de verschillende bouwstenen van de preek markeren. Op die manier helpt hij jongeren de draad vast te houden. Van tijd tot tijd een korte samenvatting geven vervult eenzelfde functie. Samenvatten is overigens iets anders dan jezelf herhalen!

Metacommunicatie hoeft zich niet te beperken tot cognitieve aspecten van het horen. Het kan eveneens een functie hebben in het affectieve domein, doordat het bijdraagt aan ontvankelijkheid en het emotioneel verwerken van het gehoorde. De paradox hierbij is dat de prediker die ook op een metaniveau communiceert meer woorden gaat gebruiken, maar minder zegt, terwijl de preek wint aan zeggingskracht.

Vragen bij de voorbereiding:


Hoe zie ik de kinderen en jongeren die onder mijn gehoor zitten?


Spreek ik kinderen en jongeren actief aan in de preek? Roep ik kinderen er van tijd tot tijd weer bij?


Komt het leven van kinderen en jongeren expliciet aan de orde in de preek? Gebruik ik voorbeelden uit hun leefwereld?


Is mijn taal begrijpelijk en concreet? Illustreer ik abstracte begrippen of kernzinnen? Kent mijn preek verhalende passages die beelden oproepen? Wil ik het proces van de preek met een beeld of voorwerp ondersteunen?


Ben ik in gesprek met kinderen en jongeren tijdens de preek, of preek ik alleen maar tégen hen? Probeer ik hun innerlijke dialoog te bevorderen?


Doe ik een concreet appèl op kinderen en jongeren? Benoem ik de implicaties van de preek voor hun leven expliciet?


Markeer ik de belangrijkste passages van de preek? Maak ik gebruik van metacommunicatie?

Verantwoordelijkheid

In dit hoofdstuk is de nadruk gelegd op de talige vormgeving van de preek. Dat is natuurlijk niet het hele verhaal. In een preek is er, net als in de gehele kerkdienst, ook sprake van non-verbale communicatie. Kinderen en jongeren kunnen ook ervaringen van God hebben via de non-verbale dimensie, en de non-verbale aspecten van een preek kunnen ook iets van God bemiddelen (zie ook hoofdstuk 2). Tegelijkertijd blijft de prediker verantwoordelijk voor de verbale dimensie en de talige vormgeving van de preek. Dat betekent niet dat alle verantwoordelijkheid bij de prediker wordt neergelegd. Kinderen, jongeren en hun ouders hebben ook een eigen verantwoordelijkheid. Met welke houding gaan jongeren naar de kerk, hoe luisteren zij? Voor jongeren is een luisterhulp toegevoegd in de vorm van bijlage 2. Predikanten of jeugdwerkleiders kunnen met jongeren hierover in gesprek gaan, bijvoorbeeld tijdens een catechese-uur. In bijlage 2 staan ook tips voor kinderen en ouders om de preek door te vertalen en te verwerken op het eigen niveau. Dit kan bijdragen aan de ervaring van een ‘integrale eredienst’, het thema van het volgende hoofdstuk. Hierin wordt de preek besproken als onderdeel van de kerkdienst, het gemeenteleven en het alledaagse leven van maandag tot en met zaterdag.

< Terug