Menu

Premium

5. Voortgaande openbaring in de heilsgeschiedenis

D-day en V-day

Films als De langste dag en Saving Private Ryan schetsen de gebeurtenissen op en rond 6 juni 1944, de dag waarop de invasie van de geallieerden in Normandië plaatsvond. Achteraf kan gezegd worden dat deze dag een beslissende dag is geweest. Het was Desi-cion-day, afgekort tot D-Day. De oorlog was weliswaar nog niet definitief gewonnen, de invasie betekende nog niet Victory-day. Deze dag luidde wel het ‘begin van het einde’ in. De geallieerden hadden het Duitse leger een beslissende slag toegebracht, ook al zouden nog vele veldslagen en ontberingen volgen. Het zou een kwestie van tijd zijn voordat het nazi-imperium definitief uit elkaar zou vallen. Omgekeerd kan gezegd worden dat deze dag niet onverwachts kwam. Vele voorbereidingen gingen eraan vooraf. Ook daarvan geven de films een impressie.

De heilshistorische benadering maakt van dit beeld gebruik om de betekenis en de plaats van Jezus Christus in Gods geschiedenis met mensen te tekenen.

Cullmann 1946 en 1965. Dit beeld is door velen overgenomen.

In het volgende meditatieve fragment wordt dit beeld theologisch uitgewerkt.

Selderhuis 2002, 52.

Wij hebben als gelovigen ook D-day gehad: de eerste Paasdag, de dag waarop Jezus Christus de banden van de dood heeft verbroken. De dag waarop een open graf de wereld toeschreeuwt dat God het offer van zijn Zoon aanvaard heeft. Er is volkomen vergeving, vernieuwing en eeuwig leven. Maar dat was nog geen bevrijdingsdag, want dat vieren we pas als Jezus terugkomt. Onze overwinning is net zo zeker als de nederlaag van de satan. En juist daarom gooit de satan, als in een wanhoopspoging, alles in de strijd om nog zoveel mogelijk te vernielen.

Er is om ons hart gevochten en Jezus heeft het gewonnen, maar satan geeft zich nog niet gewonnen. Hij verzet zich nog. En hoe gaat dat met legers die zich terug moeten trekken, omdat ze verliezen? Die plunderen, die vernielen, die proberen de overwinnaar nog zoveel mogelijk schade toe te brengen. Zo werkt satan in ons hart. Hij probeert nog zoveel mogelijk van ons leven met de Here te verstoren. Ons gebed te vernielen. Ons vertrouwen te plunderen. Dat kost moeite, veroorzaakt zelfs wel eens twijfel, maar we kunnen gerust zijn, want het zijn terugtrekkende bewegingen. Wij hebben in Christus de overwinning op zak.

Na veel voorbereidend werk in de periode van het Oude Testament, heeft God in Jezus Christus beslissend ingegrepen in de geschiedenis. Op Pasen, Gods D-day, vond een beslissende slag plaats die een belofte inhoudt voor de definitieve eindoverwinning.

Deze heilshistorische benadering heeft oude papieren die teruggaan tot de tijd van Ireneüs (gestorven rond 200). In de loop van de kerkgeschiedenis duikt deze sleutel steeds weer op. Zo brak na de Tweede Wereldoorlog in internationaal perspectief weer een bloeiperiode aan. Het concept ontwikkelde zich tot een vruchtbare sleutel

Daarbij gingen de aanhangers van deze beweging overigens onderling zeer verschillende wegen (vgl. Berkhof 1968; De Knijf 1980, 135-144). Het is daarom niet mogelijk om van ‘de’ heilshistorische benadering te spreken.

voor de vakgebieden van de systematische theologie,

Bijvoorbeeld Pannenberg 1959.

Oude

Bijvoorbeeld Von Rad 1978 en 1980.

en Nieuwe Testament

Naast de eerder genoemde Cullmann moet voor Nederland H.N. Ridderbos genoemd worden (1950 en 1978).

.

Gods heilseconomie

Mozes en de profeten getuigen dat de God van Israël een concrete historische weg gaat met concrete mensen. Gods daden op deze weg hebben zijn als het ware onderling verbonden door een rode draad. En die samenhang heet ‘heilsgeschiedenis’. In de loop van die geschiedenis ontvouwt God stap voor stap het plan dat Hij al voor de grondlegging van de wereld in gedachten had (Matteüs 13:35; 25:34).

Schilder 1947, 260vv.

Dat doet God door met woorden en daden telkens nieuwe stappen te zetten op de weg ter volvoering van dat heilsplan, ook wel heilseconomie geheten.

Greidanus 1970, 122vv.

We zouden ook kunnen zeggen dat God door de wirwar van en de breuken in de geschiedenis heen, een weefsel spint van heil en redding.

Een citaat van Klaas Schilder (1890-1952) kan hier als illustratie dienen. In de trilogie Christus in zijn lijden hanteert hij het beeldvan de klok als metafoor voor Gods heilshistorische gang door de geschiedenis. In het eerste deel vergelijkt Schilder de hele geschiedenis met een dag, die hij de ‘éne dag des Heren’ noemt.

Schilder 1930, 313/14 (spelling aangepast).

Hij trekt een parallel tussen de perioden van de geschiedenis en de uren van die dag des Heren. Het taalgebruik is weliswaar barok en archaïsch maar Schilder geeft in dit fragment een treffende tekening van de heilshistorische benadering.

Een eeuw, een tijdperk, is een onderdeel van de éne ‘dag des Heren’. Wanneer een eeuw verspringt, tikt het uurwerk van de dag des Heren zijn korte, droge tik. () Wanneer een tijdperk in de historie van wereld, kerk en cultuur, is afgerond en tot vervulling is gebracht, dan slaat de klok, die op die éne dag des Heren de wijzers voortschuift van de oorsprongen van Genesis 1:1 tot de voltooiingen van Openbaring 22:21, zijn uurslag, dof, sterk, geweldig. Immers, die dag des Heren is de dag, waarop God het plan van Zijn raadsbestel uitwerkt. Dit nu is een plan, dat alle eeuwen samenvat in één immens besluit. Die dag heeft zijn morgenschemering in de schepping, zodra deze maar opklimt tot het niveau der verlossing in de paradijsbelofte van vrouwenzaad en slangenzaad. Die dag des Heren heeft zijn ochtendstond in de roeping van Abraham, hij heeft zijn verre morgenuren tijdens de sprinkhanenplaag van Joël, ten tijde van de ballingschap, de terugkeer uit de ballingschap, de herbouw van de tempel in Jeruzalem. Die dag des Heren komt tot zijn middaguur, wanneer Christus in de wereld verschijnt, en wanneer hij opgeschoven wordt, in die onverbiddelijke dwang van het steeds maar tikkende uurwerk Gods, tot aan kruis en opstanding toe. Die dag voldraagt zijn middaguur, als de Pinkstergeest de wereld inda-vert. En die éne, zelfde, dag neigt tot zijn avondstond gedurende de eeuwen daarna. Hij zal voltooid zijn, wanneer Christus eenmaal graven openscheurt, doden opwekt, Zijn stoel op sterren sticht, en de wereld, herboren, tot de Vader gaat terugleiden.

Tussen schepping en voleinding kent deze heilsgeschiedenis enkele markante en beslissende momenten, zogeheten kairoi. Die bijzondere momenten hebben steeds te maken met ‘progressieve reduce-ring’,

De term is van Berkhof (1968, 92). Greidanus spreekt van ‘redemptive-historical progression’ (Greidanus 1999, 203).

dat wil zeggen een voortgaand proces van plaatsvervangingmet een steeds kleiner aantal personen. God begint met de gehele mensheid (Genesis 1-11). Als die zijn heilsbedoeling niet effectueren, kiest God uit de mensheid één volk, te weten Israël. Nu is dat volk geroepen een licht te zijn voor alle volkeren. De zegen aan Abram is bedoeld om zich uit te strekken over alle volkeren (Genesis 12:1-3). Als Israël deze roeping niet waar kan maken en in ballingschap geraakt, gaat God verder met een ‘rest’ (Jesaja 10:20-22; Jeremia 23:3). Wanneer die groep eenmaal uit de ballingschap weer in het beloofde land terug is, moet deze rest plaatsvervangend voor het volk optreden en doen waar het gehele volk niet toe in staat was. Als die rest daar ook niet in slaagt, kondigt God zijn Knecht aan (onder andere Jesaja 42:1-4). En zo doet God een laatste inzet met één mens, zijn Zoon (Marcus 12:6). Hij zal de wereld definitief de redding brengen die God al zo lang voor ogen stond.

Vanuit die Ene verwijden de lijnen zich weer, te beginnen bij een kleine groep van leerlingen en volgelingen tot aan het uiterste der aarde (Matteüs 28:19; Lucas 24:47; Hand. 1:8). Naar Christus toe loopt een weg van reductie, vanuit Hem gaat vervolgens een beweging van expansie.

Vgl. Greidanus 1999, 191-195.

Zodoende wordt Gods oorspronkelijke plan van redding en heil toch uitgevoerd en komen alle volkeren, de gehele mensheid onder het beslag te liggen van zijn genade.

De Schrift getuigt van deze heilvolle gang van God door de geschiedenis. De Schrift biedt ons derhalve geen metafysische onthullingen, geen ethische principes en geen hemelse, eeuwige waarheden in de gestalte van aardse verhalen. De heilshistorische benadering leest de Schriften als getuigenissen van een levende relatie tussen een specifieke God (de Heer) en een met name genoemd volk (Israël) met het oog op de redding van de wereld. Deze daden Gods nemen een aanvang met de schepping en strekken zich uit tot aan de voleinding. Christus is de spil van Gods daden tot heil voor mens en wereld. Christus is derhalve het middelpunt van de heilsgeschiedenis, van Gods heilseconomie. Vanuit dat midden krijgt ook de voorafgaande oudtestamentische periode zin en betekenis.

Ireneus is van mening dat ‘the Old Testament texts themselves speak of hidden truth that must be unlocked. Jews are reading them but do not have the explanation. Christians possess the key in the coming of Christ which unlocks all the mysteries of God’s oikonomia from beginning to end’ (Froehlich 1984, 13/14).

Jezus Christus, het midden van de tijd

God wil de mens nabij zijn in zijn concrete bestaan. Dat bestaan is voor God niet te banaal zodat Hij zich ervan zou afwenden. Dat bestaan wil Hij juist redden en sparen. Die wil tot redden is de dynamische kracht achter Gods spreken en handelen. Dat is de ‘voorwaartse drang’ in de heilsgeschiedenis.

Trimp 1986, 49.

Dit spreken en handelen is in Christus voltooid (Johannes 1:14; Hebreeën 1:1, 2). God laat zijn heilvolle sporen na in de geschiedenis van Israël. Wanneer we vanuit Christus terugkijken op dat spoor, dan zien we voetafdrukken van de Heer die leiden naar de komst van Jezus Christus. De heilsgeschiedenis draait om Hem als het midden van de tijd. Christus is de heilsgeschiedenis en de heilsgeschiedenis is Christus. De prediking naar aanleiding van oudtestamentische teksten dient dan ook te geschieden binnen het raam van deze totaalvisie waarin het Nieuwe Testament en Jezus Christus als het uiteindelijke doel van Gods handelen in het Oude Testament worden gezien.

Noth stelt met nadruk dat de uitleg van oudtestamentische teksten dient te geschieden binnen het raam van een ‘Gesamtanschauung vom Alten Testament, die der Tatsache gerecht zu werden sich bemüht, daß das Neue Testament Jesus Christus als das Ziel des alttestamentlichen Gotteshandeln verkündet’ (geciteerd door Kraus 1982, 502/3).

We zouden het Oude Testament het boek kunnen noemen dat melding maakt van de voorbereidingen van D-day. Hoe dat in de praktijk van de prediking uitwerkt, kan geïllustreerd worden aan de hand van een fragment uit een preek naar aanleiding van Genesis 8. Deze preek heeft als tekst en thema ‘Toen gedacht God Noach’ (Genesis 8:1a).

VanDrimmelen, MG 1987, 181v.

God gedenkt ons, en Hij zorgt ook nog dat wij Hem gedenken. Want de liefde kan niet van één kant komen. En door blijdschap en verdriet heen zorgt Hij, dat die liefde ook niet van één kant komt.

Daarvoor moeten offers worden gebracht. Niet zomaar één. God neemt een bijna eindeloze rij offers in zijn plannen op, opdat er mensen zijn die denken aan Hem. Het begint al bij No-ach: het eerste wat Noach doet als hij uit de ark komt, dat is aan God een offer brengen. Een offer uit dankbaarheid. Een dänkoffer. Om te gedenken. Als voorbereiding op een ander offer, het grootste offer dat ooit gebracht is. Door Jezus Christus, op Golgota. Die door zijn dood en offerande de basis legt waarop wij mogen leven, opdat wij nooit meer vergeten wat God voor ons geweest is toen wij gevangen zaten in banden van de dood.

Hier wordt het offer van Noach geplaatst in een hele reeks van offers. Deze reeks heeft een opklimmend karakter en loopt uit op het offer van Christus. Daarmee krijgen de voorgaande offers het karakter van voorbereiding. Daarmee wordt de verhouding tussen Oude en Nieuwe Testament er één van het mindere tegenover het meerdere.

Dat blijkt ook in een preek naar aanleiding van de tekst: ‘Zijt gij voor Mij niet gelijk aan de kinderen der Ethiopiërs, o kinderen Israëls? luidt het woord des Heren. Heb Ik Israël niet uit het land Egypte gevoerd en de Filistijnen uit Kaftor en de Arameeërs uit Kir’ (Amos 9:7).

Nagelkerke, MG 1986, 20.

De preek heeft als thema ‘Begenadeging betekent in-dienststelling’. Aan het einde van de preek neemt de prediker een regel wit in acht om vervolgens de laatste akkoorden neer te zetten.

U moogt allen staan, gemeente, in het volle licht van het evangelie. Dat licht schijnt, bij de voortgang van de openbaring, nu veel helderder dan in Amos’ dagen.

Wij weten al veel meer. Bethlehem, Goede Vrijdag, Pasen, Hemelvaart, Pinksteren. Zo plant de Here Jezus Christus vandaag zijn kruis in ons midden en zegt: daaraan, mensen, heb Ik de vloek gedragen. In uw plaats.

Daaraan heb Ik de schuld der wereld getorst. Daaraan heb Ik mijn bloed vergoten tot vergeving van zonden. Daaraan heb Ik eeuwig leven verworven.

De voortgang der openbaring betekent voor de preek dat het Oude Testament aan de orde komt als inleiding of voorbereiding op Persoon en werk van Jezus Christus. Elke preek loopt op Hem uit; Hij moet het voorwerp van de prediking zijn.

Dee, 1995, 28., 41v, 47, 50v.

Er wordt in dat verband ook gesproken over de noodzaak van ‘christocentrisch-heilshistori-sche prediking’. Pas met de komst van Christus is Gods eigenlijke heil aan de dag getreden. Het Oude Testament is aanloop of prelude op dat heil.

Wij hebben nog veel meer reden

Een heilshistorische preek naar aanleiding van een oudtestamentische tekst geeft aan op welke wijze een bepaalde tekst onderdeel uitmaakt van Gods grote heilsplan dat uitziet naar en uitloopt op Jezus Christus. De prediking moet de hoorder inzicht bieden in de voortgang en doorwerking van Gods heil in de geschiedenis. Een preek moet het zogeheten ‘heilshistorisch’ moment van de tekst aangeven binnen het grote verband van de voortgang en vooruitgang van Gods handelen. Dat wil zeggen dat de preek moet aangeven ‘welke minuut of seconde het is op de klok van Gods heilsgeschiedenis en dan aan de gemeente verkondigen wat precies de betekenis van deze minuut of seconde is in het kader van de hele heilsgeschiedenis’.

Dat heeft tot gevolg dat een preek die op deze leest is geschoeid, voor de hoorders iets weg heeft van bezoek aan een museum.

‘O, gij, onverstandigen en tragen van hart, die slechts verhalen leest en oude voorstellingen als zovele antieke hemelen krakend hoort wentelen, o gij museum-directeuren met uw staf en gij suppoosten met uw plumeau, wat zou er te zien zijn in uw compartimenten, dat de moeite loont – tenzij er iets te horen valt uit de eeuwige en onaantastbare orde van God’ (Miskotte 1973a, 102).

De prediker is de gids die hoorders vertelt welke rol de tentoongestelde voorwerpen in het verleden hebben gespeeld. Daar hangt mee samen dat het Oude Testament theologisch gezien een gepasseerd station wordt. Het eigenlijke heil komt uit het Nieuwe Testament. Dat treedt aan de dag in een preek naar aanleiding van Jesaja 40:1-3 en 6-8. De tekst en het thema van de preek zijn: ‘Troost, troost mijn volk, zegt uw God.’ De predikant zet uiteen dat Jezus past in het profiel van de tekst, zij het dat Jezus ‘een maat groter’ is.

Van der Veere, MG 1984, 231.

De ballingen in Babel, gemeente, moesten ‘t met dit woord doen en het heeft de profeet blijkbaar zo gepakt, dat hij het de mensen is gaan toeroepen.

Maar weet u, dat wij nog veel meer reden hebben dan de mensen in die dagen, om God op zijn woord, het Woord dat Hij in aantocht is, te geloven. Want wij mogen mensen zijn die de eerste advent al als een steun in onze rug hebben. Jezus Christus is al eens in deze wereld gekomen en Hij is de troost, waarmee God ons heeft willen troosten. Daarom noemt Paulus Hem later: de God van alle vertroosting: Hij, de Heer, hééft verlossend ingegrepen in onze situatie.

De ballingen kenden weliswaar het woord van troost en geloofden God op zijn woord. Maar de hoorders weten van de voortgang van Gods weg door de geschiedenis. Sinds Jezus Christus hebben zij ‘nog veel meer reden’ om God te geloven. Zij leven niet slechts van de belofte maar van de vervulling.

De preek confronteert de hoorder met een geschiedenis die inmiddels is ingehaald door Jezus Christus. ‘Dit heeft telkens weer tot de klacht geleid dat veel heilshistorische preken zo objectief en zo weinig existentieel waren’.

‘Die swakheid van die voorstanders van die heilshistoriese prediking () was dat hulle nie altyd goed kon duidelik maak hoe die mens dan wel in die preek ter sprake moet kom nie’ (Jonker 1985, 65/66). ‘Op dit punt ligt de zwakte van de bezinning uit de jaren veertig volledig open voor ons’ (Trimp 1986, 9). Vgl. Runia 1988, 203.

Prediking op heilshistorische leest geschoeid, ontaardde in een uiteenzetting van binnenbijbelse gebeur-tenissen.

Preuß spreekt in dat verband van ‘Belehrung über innerbiblische Phänomene’ (Preuß 1984, 68).

De hoorder rest slechts de rol van toeschouwer. De zwakte in de positie van de heilshistorici is gelegen in het feit dat men niet duidelijk kan maken hoe de hoorder in de preek van de oudtestamentische tekst ter sprake moet komen.

De kerk in plaats van Israël

In de loop der heilsgeschiedenis zet God progressieve en steeds geconcentreerder stappen op weg naar de realisering van zijn heil. Die weg begint met de gehele mensheid, loopt via het station van Israël en de ‘rest’. Geen van die kan de roeping echter waar maken. Alleen de Zoon volbrengt Gods roeping. Vanuit Christus is er een wereldwijde verbreding te zien. Daarom kan gezegd worden dat Israël faalt in zijn roeping.

Bultmann heeft dat het meest direct onder woorden gebracht. Hij betitelde de weg van Israël met de Heer als een ‘Geschichte des Scheiterns’ (Bultmann 1964).

. Na Pinksteren gaat zijn taak over op de kerk. Vanaf dat moment is de kerk geroepen ‘licht voor de volkeren’ te zijn. Israël is sindsdien een volk als alle andere volkeren en heeft geen speciale rol meer in Gods geschiedenis met mensen. Deze visie ligt ook ten grondslag aan het klassieke gereformeerde doopformulier. Daarin is de volgende passage te vinden:

Daarom heeft God voormaals bevolen hen (= de kinderen) te besnijden, hetwelk een zegel des verbonds en der gerechtigheid des geloofs was; gelijk ook Christus hen omhelsd, de handen opgelegd en gezegend heeft; Marcus 10:16. Dewijl dan nu de Doop in de plaats der Besnijdenis gekomen is, zo zal men de jonge kinderen, als erfgenamen van het rijk Gods en van zijn verbond, dopen.

De doop is in plaats van de besnijdenis gekomen omdat de kerk de rol van Israël heeft overgenomen. In een preek naar aanleiding van Psalm 46 zijn formuleringen te vinden die lange tijd als vanzelfsprekend binnen de christelijke kerk hebben geklonken. Deze preek heeft het vijfde vers als uitgangspunt genomen.

Mulder, MG 1980, 188. De tweede schriftlezing is genomen uit Openbaring 22:1-7.

‘Een rivier – haar stromen verheugen de stad Gods, de heiligste onder de woningen des Allerhoogsten.’

God heeft in Jeruzalem zijn woning gekozen. Daar is de ontmoetingsplaats tussen God en zijn volk. Daar brengen de priesters dagelijks de offers om de zonden van het volk te verzoenen. De oudtestamentische verbinding tussen God en zijn volk, geconcentreerd in het heiligdom op de berg Zion is nu weggevallen, omdat Jezus Christus, de zoon van God, door zijn lijden en sterven de tempel en de priesterschap overbodig heeft gemaakt, en tot het verleden heeft doen behoren. De stad met daarin een heiligdom is vervangen door de gemeenschap der heiligen op alle plaatsen waar de kerk vergaderd wordt.

Het theologische concept dat aan deze preek ten grondslag ligt, gaat er – al of niet bewust – vanuit dat het lijden en sterven van Jezus Christus ‘de tempel en de priesterschap overbodig heeft gemaakt en tot het verleden heeft doen behoren’. En als gevolg daarvan kan niet alleen van Jeruzalem en de tempel maar van de rol van Israël als geheel gezegd worden dat deze ‘is vervangen door de gemeenschap der heiligen op alle plaatsen waar de kerk vergaderd wordt’. Gods weg met Israël en zijn heilshandelen in, aan en met Israël komt op die manier tussen haakjes te staan als irrelevant voor de hoorders. Voor Gods geschiedenis met Israël is geen theologische ruimte; Israël is immers vervangen door de kerk. De prediker springt van de schepping en de zondeval meteen ‘haasje over’ naar de komst van Jezus Christus. Dat stramien is overigens reeds terug te vinden in de opzet van het Apostolicum. Na de schepping door de Vader, springt dit credo direct over naar persoon en werk van de Zoon. Daar is geen belijdende ruimte voor Israël en Gods handelen in en aan zijn volk.

Marquardt 2003, 278v.

Het eigenlijke handelen van de Heer als heil voor de hoorders, vindt volgens dit model plaats in Jezus Christus. We zouden kunnen zeggen dat God na de schepping een poosje achterde schermen verdwijnt om in Jezus van Nazaret letterlijk en figuurlijk uit de hemel te komen.

Berkhof 1985, 221v. Berkhof noemt de geschiedenis van Israël vóór Jezus een ‘mislukte proeftuin’ (1985, 243-245).

Die gedachte komt aan de dag in een preek naar aanleiding van: ‘Maar het pad der rechtvaardigen is als het glanzende morgenlicht, dat steeds helderder straalt tot de volle dag’ (Spreuken 4:18).

Dekker, MG 1982, 129.

Nu is een mens niet meer zo gaaf en rechtvaardig als onmiddellijk na de schepping. Daarna is de nacht van de zonde over de enkeling en de wereld gekomen. Die heeft de mens vervreemd van zijn Schepper.

Maar de Schepper heeft toch weer toenadering gezocht tot de gevallen mens. Die toenadering vindt zijn hoogtepunt in het leven en sterven van de grote Mensenzoon.

In een dergelijke visie heeft Israël geen blijvende betekenis. Haar rol in de geschiedenis is te zien als ‘toeleveraar’

De term is van Süss 1991, 137.

van de Messias. Dat treedt aan de dag in een fragment uit een preek naar aanleiding van Amos 9:7.

Nagelkerke, MG 1986, 19

De uitleiding uit Egypte is toch het centrale gebeuren in het Oude Testament. En telkens klinkt de roep: Ik ben de Here, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heb. Kan die uitleiding uit Egypte dan op één lijn gesteld worden met alle volksverhuizingen in de wereld? Heeft God Israël dan niet uit Egypte geleid om dat volk heel speciaal tot zijn volk te maken, het volk van zijn verbond, waaruit de grote Messias, de Redder der wereld, geboren zou worden?

Als de Messias eenmaal geboren is, is de rol van Israël en de Joden uitgespeeld en neemt de kerk vanaf dat moment de fakkel over. Het oudtestamentische ‘wij’ en ‘ons’ gaan over op de kerk.

Schöttler 2001, 373vv.

Jezus dreigt daarmee buiten het verband van Israël te komen. Dat kan erop uitlopen dat de Jood Jezus tegenover de Joden komt te staan. Jezus is dan niet meer een Jood als wel de eerste Christen.

God is getrouw

Gezang 304 uit het Liedboek voor de Kerken had al een plaats in de bundel gezangen van de Nederlandse Hervormde Kerk uit 1938 (Gezang 130). In dit lied hebben veel kernwoorden van de heilshistorische benadering een plek gevonden. God is Heer van de geschiedenis. Hij regeert, zo opent het tweede couplet ferm. Zijn sterke hand voert de geschiedenis naar de voltooiing.

God is getrouw, zijn plannen falen niet,
Hij kiest de zijnen uit, Hij roept die allen.
Die ‘t heden kent, de toekomst overziet,
laat van zijn woorden geen ter aarde vallen;
en ‘t werk der eeuwen, dat zijn Geest omspant,
volvoert zijn hand.

De Heer regeert! Zijn koninkrijk staat vast,
zijn heerschappij omvat de loop der tijden;
een sterke hand, die nooit heeft misgetast,
blijft met het heilig zwaard des Geestes strijden;
de adem zijner lippen overmant
de tegenstand.

De Heilge Geest, die haar de toekomst spelt,
doet aan Gods kerk zijn heilgeheimen weten;
Hij, die haar leidt en in de waarheid stelt,
heeft zijn bestek met wijsheid uitgemeten;
Hij trekt met heel zijn kerk van land tot land
als Gods gezant.

Het is een dynamisch lied. Daar draagt de melodie aan bij. ‘Een lied dat wezenlijk beter lopend dan zittend kan worden gezongen’.

Honders in: Compendium 708.

Daarbij moet wel aangetekend worden dat Israël als Gods gezant geheel buiten het perspectief van dit lied valt. Gods verkiezing van ‘de zijnen’ heeft in het Oude Testament uiteraard betrekking op Israël. In dit lied wordt deze uitdrukking kerkelijk ingevuld.

Evaluatie

De theologische kracht van het heilshistorische model hangt samen met de visie dat er voortgang zit in Gods heilzame bemoeienis met mens en wereld. De Heer, die trouw is aan zichzelf, bewerkt het heil in de geschiedenis. Dit concept wordt gedreven en gedragen door de belofte dat mens en wereld niet doelloos ronddraaien. God heeft een doel (telos) voor ogen: de voleinding van de schepping en de geschiedenis. Daarmee heeft dit model een wapen in handen die de atomisering van teksten tegengaat. De Bijbel is maar niet een verzameling van allerlei op zichzelf staande verhalen maar vormt een samenhangend geheel met Christus als de verbindende factor.

Holwerda 1942/43, 361vv.

De Schrift wordt gelezen als het verhaal van God, die vanaf de paradijsbelofte tot aan de voltooiing reddend bezig is met mens en we-reld.

Trimp 1986, 68.

Deze theologische sterkte is tegelijk de homiletische achilleshiel. Het uitgangspunt dat de geschiedenis in het ondermaanse een ‘crescendo’ kent, is niet vrij van evolutionistische tendensen, hetzij beïnvloed vanuit het historisme hetzij vanuit de romantiek. Juist vanuit de concrete ervaring van de geschiedenis is de voortgang van het heil niet evident.

Een tweede zwakte is gelegen in het ‘eenrichtingsverkeer’ tussen Oude en Nieuwe Testament.

Vgl. Faber 1994, 134v.

Het hanteren van dit model resulteert niet zelden in een exclusief nieuwtestamentische theologie met enkele oudtestamentische opmerkingen vooraf.

Childs 1992, 17.

Een derde, bepaald niet onbelangrijk, zwak element is gelegen in een merkwaardige spanning ten aanzien van Israël. Aan de ene kant legt dit model de nadruk op de concrete stappen die God in de geschiedenis met Israël heeft gezet om zijn heil gestalte te geven. Aan de andere kant zien concrete preken de theologische relevantie van Israël doorgaans over het hoofd. En dan gaat het zowel om de theologische betekenis van Gods omgang met Israël in het Oude Testament als Gods blijvende trouw aan zijn eerstgeboren zoon (Exodus 4:22). En dat terwijl niet alleen Mozes en de profeten maar ook apostelen en evangelisten naar de geschiedenis van Israël wijzen. Däär waren en zijn de voetstappen van God te ontdekken, däär heeft God voet aan wal gezet.

In homiletisch opzicht kan gezegd worden dat preken die op dezeleest zijn geschoeid een duidelijke structuur hebben. Maar ook dit is tegelijk een zwakke plek. Want wanneer deze structuur elke preek naar aanleiding van een oudtestamentische tekst gaat bepalen, ligt het gevaar van schematisme op de loer. Als de vraag naar de ‘heilshistorische structuur’ de dominante vraag wordt in de prediking, dan verdwijnt de tekst zelf achter dit schema. Preken worden ook bijzonder voorspelbaar. Wie enigszins met deze methode bekend is, kan na het begin van de preek tot op grote hoogte het vervolg voorspellen. De toepassing in heilshistorisch getinte preken richt zich doorgaans op algemene begrippen als ‘Gods opzoekende ver-bondstrouw’, ‘Gods overwinnende genade’, ‘De overwinning van het Rijk Gods’.

Vgl. de suggesties bij Dijk 1955, 201, 233, 241, 248; vgl. Jonker 1985, 66.

Dergelijke thema’s worden zeer voorspelbaar en snoeren de veelvormigheid van de Schrift in.

Een tweede homiletisch bezwaar hangt met het voorgaande samen. Preken naar aanleiding van oudtestamentische teksten kregen als het ware een vast heilshistorisch refrein waarin een exposé werd gegeven over de grote christelijke feestdagen: dezelfde God die in de tekst werkzaam was, werd mens in Christus op kerst, gekruisigd op Goede Vrijdag, stond op Pasen op en voer ten hemel op Hemelvaartsdag. Sinds Pinksteren is deze God voorgoed door zijn Geest bij mensen. Dat is te illustreren aan de hand van een fragment uit een preek naar aanleiding van Psalm 4:9.

Van der Meulen, MG 1970, 216.

Het eigenlijke heil voor de hoorders wordt betuigd op grond van Jezus Christus en het Nieuwe Testament.

We hebben het veel gehad over David. We zijn ervan uitgegaan, dat hij de dichter is van deze psalm. Maar hij heeft dat in zijn leven natuurlijk ook niet altijd volgehouden: rustig kunnen slapen in God, slapend op Hem wachten en zo ook goed kunnen leven voor God. De enige, die dat echt helemaal volhield, was Jezus Christus.

(…)

Van Jezus Christus weten we, dat Hij voor ons gestorven is. Dat staat voor een liefde en een trouw van God, waarvan niemand ons scheiden kan. In die liefde is onze schuld en zonde weggedaan. Dat is toch wel het eerste, waar we blij en gerust op mogen zijn, dat deze grootste van alle zorgen van ons afgenomen is.

Door deze schematisering ontbreekt het de preken die op heilshistorische leest zijn geschoeid niet zelden aan nabijheid en herkenbaarheid voor de hoorders. Wanneer preken een thema meekrijgen, is dat doorgaans erg algemeen: ‘Gods liefde voor zijn kinderen’, ‘Gods blijvende verbondstrouw’ en ‘Wachten op het heil van de Heer’.

Dijk 1955, 249vv; Fasol 1992, 225vv.

De preek dreigt te blijven hangen in een opsomming van binnenbijbelse fenomenen, een beweging van de oudtestamentische tekst naar Jezus Christus. De prediking legt niet alleen nadruk op de feitelijkheid van het gebeuren, de prediking gaat ook niet verder dan de feiten.

Childs 1992, 17.

Daardoor blijft de hoorder aan de rand toekijken en wordt hij niet uitgenodigd of opgeroepen om deelgenoot te worden van het gebeuren in de tekst. Op die manier krijgt de hoorder de rol van toeschouwer van een gebeuren uit het verleden. Dergelijke prediking loopt het risico museumbezoek te worden.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Ik ben de wijnstok, jullie zijn de ranken’

Het vijfde boek van Mozes spreekt in hoofdstuk 4 dankbare verbazing uit over Gods verbondenheid met zijn volk in Mozes. In de hele geschiedenis van God met de mensheid kwam zo’n unieke verbondenheid niet voor (Deuteronomium 4:32-33). De beproevingen logen er niet om, maar ook Gods wonderdaden niet (4:34). Jullie boffen dat jullie dit te zien gekregen hebben (4:35) en je hebt zijn woorden ook nog mogen horen (4:36). God zelf heeft jullie bevrijd (4:37). Onderhoud dan zijn geboden, dan is deze band niet kapot te krijgen en zal het jullie goed gaan (4:40).

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

Brood genoeg voor iedereen

In het Evangelie van Johannes heeft Pasen een belangrijke plek. ‘De inzichten van na Pasen zijn leidinggevend in dit Evangelie en hebben hun stempel gedrukt op het verhaal van Jezus vóór Pasen,’ schrijft professor Martin de Boer. Je moet dus niet alleen de gebeurtenissen rond Pasen, maar ook de rest van het Evangelie lezen in dat licht. Het teken van het brood in Johannes 6 kan dan ook gelezen worden als een opmaat naar Pasen. En zo is er in de uitleg ook een verbinding te maken naar het eten van het Pesachmaal in Jozua 5.

Nieuwe boeken