Menu

Premium

6. Spreken met collega’s: het uitwisselingsgesprek

In het eerste gesprek wissel je ervaringen uit rond je preken: de succes-, stress- en faalfactoren. Ongetwijfeld komen jullie zelf op allerlei onderwerpen. De zelftest geeft een handig overzicht met aandachtsgebieden, in principe kun je alle aandachtsgebieden inclusief de vaardigheden aan de orde stellen.

Je kunt de uitkomsten van de zelftest uitwisselen en elkaar erop bevragen. Aan de hand daarvan kun je aangeven over welk aandachtsgebied je het vooral wilt hebben.

Ook een van beiden beginnen met een vraag of probleem, een ervaring waar je tegen aanloopt, waar je mee zit. Probeer het vervolgens onder te brengen bij een van de aandachtsgebieden en er structureel over te praten.

Door het gesprek te structureren en te verdiepen, geven we hierna van elk onderwerp een aantal voorbeeldvragen per niveau en een voorbeeldgesprek. Je kunt de vragen gewoon aan elkaar stellen, je kunt ze ook gebruiken ter voorbereiding of als controle achteraf om na te gaan op welk niveau jullie gesprek zich heeft bewogen. Probeer op den duur op een zo diep mogelijk niveau met elkaar in gesprek te komen. Een kanttekening: over sommige onderwerpen kun je moeilijk op een voorgeschreven manier spreken op het niveau van spiritualiteit. Daarom hebben we daar ook niet altijd vragen bij geformuleerd.

Nog enkele aanwijzingen voor de gesprekken:

  • De vragen zijn voorbeelden. Ze helpen je het gesprek te voeren, maar je zult zelf vast andere of meer bedenken.

  • Wissel (per gesprek) de rol van interviewer en geïnterviewde.

  • Neem je rol als interviewer serieus. Het bepaalt een groot deelvan de kwaliteit van het gesprek. Help de ander om achter de werkelijke antwoorden te komen. Bij elke vraag kun je doorvragen: waarom is dat zo, waarom vind je dat, hoe doe je dat precies? Vooral de waaromvraag helpt de ander verder.

  • Begin het interview op het eerste niveau, dat van de omgeving, de situatie. Probeer samen steeds dieper te komen naar de niveaus van gedrag, vermogen, overtuiging en identiteit.

  • Bedenk dat je ook te snel kunt afdalen naar een dieper niveau, terwijl de ander daar nog niet aan toe is. Geef elkaar de ruimte om op een bepaald niveau te stoppen. Tijdens de gesprekken kun je op een zeker moment samen beslissen om over te gaan op een andere gespreksvorm: je gaat elkaar op verzoek adviezen geven of je maakt afspraken over experimenten.

Persoon en optreden als voorganger

Dit onderwerp gaat met name over je preken. Het gaat over je stijl van werken en de manier waarop je voor de gemeente staat en op de gemeente overkomt. Je eigen persoon komt hierin nadrukkelijk naar voren.

  • Wie ben ik als voorganger, als exegeet, als pastor in mijn preken?

  • Hoe werk ik?

  • Waarom werk ik zo?

  • Hoe treed ik op?

  • Hoe presenteer ik mezelf?

  • Sta ik vrij voor de gemeente of voel ik me geremd?

Neem de tijd voor een rustig gesprek. Dwing elkaar niet om te snel over te stappen naar een dieper niveau. Gebruik de kansen die er zijn om van elkaar te leren en om elkaar feedback te geven. Je kunt de vragen die hieronder staan gebruiken. Stel je als interviewer niet te snel tevreden met een antwoord maar vraag door naar het hoe en waarom. De is groot dat je het bij dit onderwerp niet alleen over preken krijgt maar ook over pastoraat of catechese. Jullie beslissen zelf of en in welke mate je die onderwerpen ook ter sprake wilt brengen.

De voorbeeldvragen gaan vooral over preken. Op de uitspraken tussen aanhalingstekens kun je reageren met ‘eens’ of ‘niet eens’ (leg uit). De plaatsing van de vragen naar niveau in de praktijk ook anders uitpakken.

Niveau

Voorbeeldvragen

1 Situatie

Heb je een druk preekrooster? Is het werkbaar?

Welke activiteiten sturen je planning in de war?

Maak je tijd vrij voor persoonlijke bijbelstudie?

Stel je je preekonderwerpen ver van te voren vast?

Geef je vooral informatie in je preken, roep je op tot actie of werk je aan de houding van je gemeenteleden?

Sta je op een preekstoel of achter een lessenaar?

Gebruik je vaak hulpmiddelen (beamer, kaart, voorwerpen)?

2 Gedrag

Wat bepaalt je keuze om over een bepaald onderwerp te preken?

Gebruik je een database voor je preken?

Moet je strak plannen bij het maken van preken?

Formuleer je doelen voor je preken? Haal je ze?

Hoe kom je daarachter?

Hoe werk je zelf aan een levende band met Christus?

3 Vermogen

Kun je een preek snel/gemakkelijk maken?

Kom je vaak in tijdnood?

Kun je goed organiseren?

Kun je je doelen goed helder maken aan anderen?

Wat doe je als je je doelen niet haalt?

Hoe merk je dat het niet loopt en wat doe je dan? Word je onzeker van veranderingen?

Wanneer verlies je de controle over de situatie?

Hoe vind je dat? Wat doe je dan?

Kun je jezelf goed presenteren? Doe je het graag? Wat helpt je of houdt je tegen om jezelf te zijn?

Durf je ook harde uitspraken te doen in je preek?

4 Overtuiging

‘Goed preken vraagt om een goede planning.’

‘Een goede preek heeft een helder doel.’

Vind je dat een predikant zich altijd moet aanpassen? Waar ligt de grens?

Hoe presentabel moet een predikant zijn?

Een verlegen, teruggetrokken predikant, is dat een slechte predikant?

Introvert of extravert, wat is beter bij preken?

Moet je preken als leidinggevende of als gelijkwaardig gelovige?

5 Identiteit

Ben je een chaoot of een systematisch figuur?

‘Ik ben altijd doelgericht’ of’Ik doe meestal wat in me opkomt.’

Ben jij soepel, slap of star? Ben je streng of vriendelijk? Formeel of informeel? In welke situatie en bij welk onderwerp?

Voel je je lekkerder als je de hele gemeente toespreekt of werk je liever met een kleine groep of met individuen?

Wil je de zaak beheersen of wil je je aanpassen?

6 Spiritualiteit

Voel je een roeping als voorganger?

Hoe ervaar je dat God door jou werkt?

Heb je een persoonlijke missie van waaruit je werkt?

Voorbeeld

Frank interviewt Wim over zijn optreden als voorganger. Wim is pas begonnen in een nieuwe gemeente. Hij heeft het niet erg gemakkelijk. Frank is een wat oudere predikant. Frank: ‘Je hebt het druk?’

Wim: ‘Ja, dat is nog erg zacht gezegd. Ik loop mezelf helemaal voorbij. Ik maak twee preken voor de zondag, doe de vergaderingen en geef les aan de jongeren. Ik heb geen tijd meer voor mezelf.’ Frank: ‘En wat zegt je kerkenraad ervan?’ Wim: ‘Die heb ik er nog niets over gezegd.’ Frank: ‘Waarom niet?’

Wim: ‘Tja, ik denk dat het wel overgaat, ‘t Is even wennen in zo’n

nieuwe gemeente. Gaat vanzelf over.’

Frank: ‘Dat meen je? Hoelang sta je er nou al?’

Wim: ‘Bijna een jaar.’

Frank: ‘En wordt het al minder?’

Wim denkt even na. ‘Nee, niet echt’, erkent hij.

Frank: ‘Kun je zelf goed organiseren?’

Wim: ‘Ik werk nogal gedisciplineerd ja. En behoorlijk snel ook.’ Frank: ‘Dus daar ligt het niet aan? Heb je niet gewoon te veel zaken aan je hoofd?’

Franks vragen zetten Wim aan het denken. Na wat heen en weer praten komen ze beiden tot de conclusie dat Wim te veel werkzaamheden heeft.

Frank: ‘Dus je gaat met je kerkenraad praten over je takenpakket?’

Wim: ‘Dat zal wel moeten.’ Frank: ‘Je ziet ertegen op?’ Wim: ‘Ja, ik vind dat moeilijk.’ Frank: ‘Waarom?’

Wim: ‘Ik durf dat eigenlijk niet zo goed.’ Frank: ‘Waar ben je bang voor?’

Wim: ‘Dat weet ik eigenlijk niet. Maar ik hou ze wel graag te vriend.’

Frank: ‘Wat gebeurt er anders?’

Wim en Frank zijn terecht gekomen op overleg met de kerkenraad, dat onmisbaar is als voorwaarde voor goede preken. Wim komt steeds dichter bij een oplossing dankzij Franks gerichte vragen. Je ziet dat ze op een behoorlijk diep niveau uitkomen, helemaal als Frank nog eens doorvraagt op het punt waar ze nu zijn aangeland. Dat zal ook nodig zijn, wil Wim echt helder krijgen wat hem beweegt of tegenhoudt.

Overdenking

Lees samen 2 Samuël 5:17-25.

  • David staat hier aan het begin van zijn leiderschap over Gods volk. Het eerste wat hij doet is: hij gaat op de bedreigingen af. Hij wil meewerken om Gods belofte waar te maken. Hij stelt zich daarvoor in Gods dienst. Hij heeft het welzijn van het volk en de eer van God op het oog. Hoe pak jij dat aan in jouw situatie?

  • David gaat niet zomaar: hij raadpleegt de Heer. Hij vraagt: zal ik dit doen of dat? Hij.laat God de keus. ‘Wat wilt U dat we doen zullen?’ Je herkent dit ongetwijfeld. Vertel elkaar hoe je Gods leiding in je leiderschap en je leven vraagt en ervaart.

  • David stelt God de vraag: wat zal ik doen? Zulke vragen komen voort uit een voortdurend samenleven met God. Zo kennen we David uit zijn leven en zijn psalmen. Hij leeft in een voortdurend gesprek met Hem. Leef jij ook zo dicht bij Hem? Hoe ervaar je zijn kracht in jouw predikantschap?

Oriëntatie op de luisteraar

Preken moeten natuurlijk overkomen bij je gemeenteleden. Dat vraagt van een voorganger dat hij weet wat er leeft bij de mensen en dat hij in zijn preken aansluit bij de omstandigheden en de personen in de gemeente. Een voorganger moet helder kunnen maken wat Gods Woord in een bepaalde situatie voor deze mensen heeft te zeggen.

Dat vraagt om een goede sfeer in de gemeente. Die bepaalt of mensen zich er thuis voelen, of ze zich willen en durven geven en ook hoe ze met elkaar en met conflicten omgaan. Zonder vertrouwen kun je niet goed met elkaar spreken over wat Godsliefde doet in je leven. Aan de andere kant moet je als voorganger je gemeenteleden ook durven aanspreken op hun gedrag en ze desnoods vermanen. Daarbij ben je een dienaar, je bent eropuit anderen zelfstandige keuzes te laten maken voor God. Zo zoek je voortdurend naar de balans tussen afstand en nabijheid, ondersteunen en uitdagen.

De vraag is of en hoe binnen dit spanningsveld je optreden en preken aansluiten bij je gemeente. Hoe ga je met je gemeenteleden om, hoe praat je tegen of met ze, geef je ze voldoende ruimte, accepteer je ze als mensen met hun specifieke gaven en laat je ze in hun waarde?

De relatie met je optreden als voorganger en de rest van je werk is sterk en de grens met dit onderwerp vloeiend. In de vragen hierna proberen we ons wel vooral te richten op de wijze waarop je in je preken een en ander aanpakt. Maar nogmaals, je kunt er altijd van afwijken.

Niveau

Voorbeeldvragen

1 Situatie

Komen gemeenteleden vaak met je praten over een preek?

Overleg je je preekonderwerpen met gemeenteleden of kerkenraad?

In welke omstandigheden leven je gemeenteleden: werk, school, gezin, buurt, sport en kerk. Hoe typeer je de sfeer in je gemeente?

Welke gemeenteleden zijn de sfeerbepalers?

Waaraan merk je dat?

Heb je veel problemen onder of met je gemeenteleden?

Staat de kerkenraad achter je?

2 Gedrag

Vind je je gemeenteleden interessant? Hoe vinden je gemeenteleden jou? Hebben ze vertrouwen in je? Waaraan merk je dat?

Kun je onderwerpen kiezen waarin gemeenteleden geïnteresseerd zijn?

Wat doe je om ‘achterblijvers’ erbij te houden? Hoe ga je om met de verschillen in opleiding van gemeenteleden?

Gebruik je de gaven van mensen tijdens je preek?

Haak je in je preken in op situaties in de gemeente?

Spreek je de mensen positief aan of bestraffend?

3 Vermogen

Maak je gemakkelijk contact met je mensen?

Voelen ze zich veilig bij je? Wat doe je daaraan?

Ben je in staat de sfeer tijdens een dienst positief te beïnvloeden? Hoe doe je dat?

Wat doe je als je merkt dat het niet klikt tijdens een preek?

Richten je preken het leven van de luisteraars op Christus?

Komen je preken goed over op de gemeente?

Voel je goed aan wat er leeft bij de mensen?

Kun je verdriet in de gemeente goed verwoorden? En blijdschap?

Durf je je gemeente te vermanen over concrete zaken?

4 Overtuiging

‘Ik vind de sfeer niet zo belangrijk als Gods wil maar duidelijk wordt.’

Hoe ziet een gemeente er uit waarvoor jij graag preekt? Hoe bereik je dat ideaal?

‘Niet de gemeente maar Gods Woord bepaalt mijn preken.’

‘Vermanen is niet van deze tijd. Je moet meer in overleg doen.’

5 Identiteit

Ben je iemand waar mensen zich bij op hun gemak voelen?

Sta je naast of boven de gemeenteleden?

Ben je streng, vriendelijk, doortastend?

De drie belangrijkste kenmerken van een voorganger die midden in zijn gemeente staat, zijn …

6 Spiritualiteit

Ervaar je het als Gods opdracht dat je in deze gemeente werkt?

Geeft God je specifieke taken in deze gemeente?

Voorbeeld

In de gemeente van Tiemen gaan veel jongeren samenwonen. Tiemen zit daarmee. Hij vindt eigenlijk dat het niet kan en hij wil in zijn preken daaraan aandacht geven. Kees, zijn collega, interviewt hem.

Kees: ‘Samenwonen, hè. Welke jongeren doen dat dan in jouw gemeente?’

Tiemen: ‘Ik heb nogal veel studenten in mijn gemeente. En die

vinden dat heel gewoon. Het gaat vanzelf. Het begint bij een keer

blijven slapen en dan gaat het verder. Bovendien, het scheelt ze

geld: minder huur en meer studiefinanciering.’

Kees: ‘En jij vindt dat dat niet kan. Hoe wil je dat nou aanpakken?’

Tiemen: ‘Ik vind dat Gods Woord er duidelijk over is en dat ga

ik ze vertellen in een paar preken.’

Kees: ‘En je denkt dat dat werkt?’

Tiemen: ‘Ik hoop het.’

Kees: ‘Welke ideeën hebben ze er zelf over?’

Tiemen: ‘Wat bedoel je?’

Kees: ‘Nou, wat vinden ze van samenwonen? Doen ze het gewoon of hebben ze erover nagedacht?’

Tiemen: ‘Dat weet ik niet precies. Ik zie dat het gebeurt en ik heb er m’n zorgen over.’

Kees: ‘Maar je weet niet waarom ze samenwonen. Waar maak je je dan precies zorgen over?’

Tiemen: ‘Volgens mij is samenwonen niet goed voor zo’n relatie. Je hoort bij elkaar of je hoort niet bij elkaar. En als je bij elkaar wilt horen, dan hoort daar ook alles bij. Je kunt seks niet losmaken van de rest.’

Tiemen en Kees praten hier nog een poos over door. Uiteindelijkvraagt Kees: ‘Wat wil je dan gaan zeggen in je preken?’ Tiemen: ‘Ja, dat is een probleem. Misschien dat ik es wat meer met ze moet praten.’

Kees: ‘Lijkt me een goed idee. Hoe zou je dat gaan doen?’ Tiemen: ‘Ik ken wel een paar jongeren die samenwonen. Ik nodig ze eens bij me uit.’

Kees: ‘En dan ga je in gesprek? Kun je je een beetje in hun wereld verplaatsen?’

Tiemen: ‘Tja, dan zal moeten blijken, hè?’ Kees: ‘Je zegt ze gewoon wat jij ervan vindt. Tiemen: ‘Nee, ik vraag eerst hun mening.’ Kees: ‘Wat doe je daar dan mee?’

Tiemen: ‘Mmm. Ik wil in ieder geval weten waarom ze gaan samenwonen en hoe ze dat bij God brengen.’ Kees: ‘Je wilt overleggen?’

Tiemen: ‘Dat weet ik eigenlijk niet. Ik vind dat ze moeten doen wat God zegt.’

Kees: ‘En hoe bereik je dat dan?’

Tiemen: ‘Da’s een goeie. Toch een goede sfeer creëren, denk ik. En ze in hun waarde laten.’

Kees: ‘Lijkt mij ook. Wat ga je dan precies zeggen?’

Tiemen heeft nogal wat moeite om zich te verplaatsen in zijn hoorders. Kees voelt dat aan en vraagt er steeds maar op door. Het kost wat moeite, maar Tiemen ziet uiteindelijk in hoe hij het moet aanpakken. Al pratende komen ze er ook wel uit wat de beste aanpak is voor de preken. Wat belangrijker is, is dat Tiemen doorkrijgt wat voor iemand hij is als voorganger. Hij stelt zich nogal boven de jongeren. Doet hij dat ook bij andere gemeenteleden? Wat is zijn taakopvatting? Hoe kijkt hij tegen zijn gemeente (leden) aan en tegen zijn rol daarin? Als het gesprek niet op dat niveau van identiteit komt, zal Tiemen alleen maar onder druk van Kees of de omstandigheden eenmalig voor iets anders kiezen, maar hij zal zijn aanpak niet structureel verbeteren.

Je ziet in dit gesprek ook dat Kees zijn idee over omgaan met de gemeente bewust of onbewust confronteert met dat van Tiemen. Samen kunnen ze hier veel van leren.

Overdenking

Lees samen Marcus 1 0:17-22 en Marcus 11:27-33

  • Je ziet Jezus hier omgaan met mensen waaraan hij leiding wil geven, aan wie hij bèvrijding wil geven. Jezus kreeg de rijke jongeman lief en wees hem de weg naar het echte geluk. Met de schriftgeleerden wilde hij alleen in gesprek gaan als ze zijn goddelijke afkomst en opdracht zouden erkennen. Kun je situaties in je werk bedenken die vergelijkbaar zijn?

  • Hoe werkt Jezus aan een goede relatie met zijn hoorders?

  • In welke wijze van optreden uit de beide gelezen gedeelten herken je je zelf het meest?

  • Welke lessen trek je uit Jezus’ optreden?

Inzet van vaardigheden

Bij de uitvoering van je preken zet je bewust of onbewust allerlei vaardigheden in. Dezelfde als je collega. Hier heb dus je een aandachtsgebied waarop je veel van elkaar kunt leren.

We vatten de vaardigheden samen in vijf categorieën:

  • Strategie: welke aanpak kies je om je doel te bereiken, om Gods Woord te laten landen in de harten van je gemeenteleden?

  • Inhoud: hoe stel je vast wat de inhoud van je preek is?

  • Vorm en taal: hoe gebruik je taal en vorm zó dat je boodschap goed overkomt?

  • Presentatie: welke verbale en non-verbale middelen zet je in tijdens het houden van je preek?

  • Reacties: hoe roep je reacties op uit de gemeente tijdens en na je preek?

De vaardigheden zijn wel min of meer te onderscheiden, maar doordat je ze voortdurend gelijktijdig inzet, beïnvloeden ze elkaar zo dat ze niet steeds helemaal te scheiden zijn. Daardoor kun je tijdens een interview gemakkelijk van de ene naar de andere vaardigheid switchen. Toch is het zaak om precies na te gaan waar mogelijkheden of problemen liggen. De vragen proberen de zaken daarom te ordenen.

Vraag naar

Strategie

Inhoud

Vorm en taal

Presentatie

Reacties

1 Situatie

Bedenk je vooraf wat de beste manier is om dit onderwerp bij je luisteraars te brengen?

Over welke onderwerpen preek je?

Waarom die?

Vraag je om onderwerpen in je gemeente?

Kunnen mensen je preken goed volgen en begrijpen?

Hoe ziet je preek er standaard uit?

Vinden mensen je preken lang?

Hoe ziet je spreeksituatie eruit?

Welke kleren heb je aan?

Accepteren je gemeenteleden ‘nieuwigheden’ in presentatie?

Reageren mensen vaak op je preek?

Is het stil als je preekt?

Gebruik je een samenvatting of preekverwerking?

Houd je evaluaties met je kerkenraad?

2 Gedrag

Kies je voor elke preek een doelstelling?

Ben je bewust uit op het veranderen van gedrag?

Weet je vooraf welke vragen en problemen luisteraars hebben rond het preekonderwerp?

Noem je concreet situaties, vragen en problemen van mensen?

Geef je aanwijzingen voor het dagelijkse leven?

Weet je nog een gouden moment dat mensen echt geraakt werden door een preek?

Kies je een vaste structuur in je preken?

Wissel je af tussen bijv. uitleg, gedicht of interview?

Leg je abstracte termen als genade en rechtvaardiging uit?

Spreek je mensen vaak persoonlijk aan met jij of u?

Gebruik je specifieke middelen om je preek aantrekkelijk te maken?

Preek je uit je hoofd?

Voel je je thuis voor een grote groep mensen?

Heb je oogcontact?

Laat je blijken dat je ontroerd

Houd je rekening met de kinderen?

Roep je bewust directe reacties op?

Las je wel eens denkpauzes in na een vraag?

Kom je in een volgende preek terug op je eigen woorden?

3 Vermogen

Kun je door-dringen tot de werkelijke vragen van mensen zoals: waar ben je bang voor, wat wil je bereiken of vermijden?

Kun je een inhoud begrijpelijk maken?

Sluiten je preken aan bij het leven van mensen en bij hun werkelijke vragen?

Kun je in je preek in gesprek komen met je luisteraars?

Vind je het lastig om je preek te structureren?

Kun je de taal van de jongeren spreken?

‘Ik goed mezelf zijn als iemand die wil leven in relatie met Christus.’

‘In mijn preken, voer ik eigenlijk een persoonlijk gesprek met mensen.’

Weet je hoe je preek overkomt?

Kun je goed omgaan met kritisch of lovend commentaar?

Kun je je preken aanpassen n.a.v. van reacties?

4 Overtuiging

‘In elke preek gaat het over de vraag: wat verwacht je van Jezus?’

Vind je het nodig om met een bewuste strategie te werken? ‘

Elke preek moet de mensen veranderen.’

‘Een preek moet uitspraken doen over het leven van mensen.’

‘Uit elke preek moet iedereen in de kerk iets mee kunnen nemen.’

‘Een heldere structuur in de preek is belangrijk.’

‘Een preek is een monoloog en daarvan moet je niet afwijken.’

‘In elk bijbelwoord zit iets voor de hele gemeente.’

‘Gemeenteleden moeten gewoon luisteren.’

‘Gods Woord moet het doen.’

‘Jezus deed ook niets aan zijn voordracht.’

‘Ik wil helemaal geen reacties tijdens mijn preek.’

Wat vind je ervan als mensen slapen tijdens je preek?

Wil je graag horen wat mensen van je preek vinden?

5 Identiteit

Hoe neem je jezelf mee in je preek?

Doe je dat bewust?

Vind je jezelf als predikant een onderwijzer, een manager, een herder of een therapeut?

Wat is voor jezelf de prettigste opbouw en vormgeving van een preek?

Ben je een performer of een gedegen spreker?

Ben je van huis uit grappig, creatief of saai?

‘Ik breng gewoon Gods Woord en hoe dat overkomt is minder belangrijk.’

‘Ik weet zelf het beste hoe ik moet preken.’

Voorbeeld

Klaas is wat moedeloos als ze tijdens een interview aankomen bij de presentatie:

‘Ik heb het idee dat ik voor stoelen en banken sta te preken. Geen mens die echt luistert.’

‘Waardoor komt dat dan volgens jou?’ vraagt Simon.

Klaas: ‘Zeg jij het maar. Ze pakken het gewoon niet. “Klaas”,

zeggen sommigen tegen me, “je preken landen niet”.’

Simon: ‘En dan?’

Klaas: ‘Ze zeggen dat ik over ze heen praat.’ Simon: ‘Heb je wel oogcontact?’

Klaas: ‘Ik preek uit mijn hoofd met een paar steekwoorden dus

daar kan het toch niet aan liggen.’

Simon: ‘Wat doe je dan om contact te maken?’

Klaas: ‘Ja, ik kijk de mensen dus steeds wel aan. En ik probeer zo

duidelijk mogelijk uit te leggen. Maar het helpt niet echt.’

Simon: ‘Wat vind je van zulke reacties?’

Klaas: ‘Nou het zijn natuurlijk maar een paar mensen die het zeggen.’

Simon: ‘En de rest vindt dat niet.’ Klaas: ‘Tja, die zeggen niks.’ Simon: ‘Vind je dat dan beter?’ Klaas: ‘Dat weet ik niet.’

Simon: ‘Heb je liever dat ze niks zeggen of heb je liever commentaar?’

Klaas: ‘Weet je, ik word er wel zat van. Ik doe mijn best, ik leg goed uit, zeggen de mensen, maar wat moet ik dan nog meer doen? Uiteindelijk gaat het er toch om dat je Gods Woord brengt?’ Simon: ‘Maar je wilt ook weten of het goed overkomt?’ Klaas: ‘Ja. Ja, dat wel…’

Simon ziet wel dat Klaas dit een lastig onderwerp vindt. Simon vraagt door maar er komt niet een echt antwoord. Hij wacht tot Klaas verder gaat. Dat duurt even maar dan komt er toch heel wat los. Het lucht Klaas op om over dit probleem te praten. Het levert hem veel spanning op, elke week opnieuw. In een volgend gesprek gaan ze erover door. Ze komen tot de conclusie dat Klaasgaat zoeken naar manieren om meer contact te leggen met de gemeente. Dat vindt hij erg lastig maar hij vindt ook dat het moet.

Dit is een gesprek over een lastig probleem. Je kunt het tijdens het gesprek niet oplossen, maar Simon stelt wel vragen die Klaas aan het denken zetten. De vragen dwingen hem het probleem onder ogen te zien en te benoemen. Alleen dat verheldert al veel. Als het probleem benoemd is, en als Klaas aangeeft hoezeer hij ermee zit, kun je ook tot actie overgaan. Dat zou in dit geval een training kunnen zijn over hoe je je preken beter kunt laten overkomen.

Overdenking

Lees samen Handelingen 2:14

De Heilige Geest is uitgestort. Die stelt Petrus in staat te doen wat in deze situatie vereist is: Petrus gaat staan, maakt zich zichtbaar, trekt de aandacht en gaat spreken. Hij geeft Gods woorden door aan een grote groep mensen. Kortom, hij preekt.

  • Wat heeft Petrus nodig om deze taak op zich te kunnen nemen? Heb jij daar ook genoeg aan voor jouw werk?

  • Wat gaat bij Petrus voorop, de inhoud van zijn verhaal of de vorm? En bij jou?

  • Petrus vraagt aan de mensen hun relatie tot Jezus Christus te bepalen en hun leven aan hem te verbinden. Hoe doe jij dat in je preken?

  • Petrus eindigt zijn toespraak met een oproep tot bekering (vers 4 0). Zit dat element ook altijd in jouw preken? Hoe precies?

  • Ervaar jij evenveel vrucht op je werk als Petrus en de apostelen (vgl. vers 41)? Hoe ga je daarmee om?

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken