Menu

Premium

6. Twee preken in één preek

Een verbindend hermeneutisch stokje

In de zomer van 1997 lanceerde de firma Motta een nieuw ijsje met de naam Maxibon. Voor degenen die niet meer zo goed weten hoe zo’n ijsje eruitzag, de volgende korte – hopelijk adequate -beschrijving. Het ijsje bestond uit twee delen, de ene helft met een omhulsel van chocola gemengd met nootjes en de andere helft omhuld met twee wafeltjes van chocola.

Een ster-spotje gaf een humoristisch beeld van het productieproces. Een meneer met een evidente afwijking aan zijn ogen moest de twee helften van het ijsje aan elkaar plakken. Hij moest ook een stokje tussen de twee helften aanbrengen. Maar omdat hij scheel was, kwam dat stokje steeds naast het ijsje terecht. Als hij aan het eind van het spotje een hap van het ijsje wil nemen, breken de twee delen van elkaar af, nog voor hij het in zijn mond heeft.

Dat beeld drukt treffend uit hoe Oude en Nieuwe Testament een plaats krijgen in menige preek die gebaseerd is op lezingen die ontleend zijn aan een van de bestaande leesroosters. Dergelijke lees-roosters reiken twee lezingen aan, een uit het Oude Testament en een uit het Nieuwe Testament.

Er zijn ook roosters met drie lezingen, hetzij Mozes, profeten en evangelie hetzij Oude Testament, evangelie en brieven.

Deze lezingen verwijzen ‘van nature’ niet naar elkaar en hebben anderszins ook geen band met elkaar. Het zijn twee onafhankelijke delen die de prediker tijdens het proces van voorbereiding bij elkaar moet zien te krijgen. Het wil mij voorkomen dat de voorganger tijdens het proces van voorbereiding wel steeds probeert een stokje tussen de twee testamenten te doen, maar als je kritisch naar de desbetreffende preken kijkt, breekt het geheel in twee onafhankelijke delen uit elkaar.

Dat is te illustreren aan de hand van een fragment uit een preek uit de tijd van advent van 1995. De voorganger volgt het leesroos-ter in de versie van de proeve van het Dienstboek van de Protestantse Kerk in Nederland. Op de derde zondag van advent bood het rooster dat jaar als lezingen Jesaja 35:1-10 en Mattheüs 11:2-11. De predikant begint de preek met aandacht te besteden aan de woorden van Jesaja.

Van Bergen IKON 1108, 5. Volgens de liturgie werd Matteüs 11:2-3 gelezen en werd vers 4-6 van deze lezing door een cantorij gezongen als ‘Evangeliemotet’.

Op een gegeven moment wordt de overstap gemaakt naar de tweede lezing. Ik geef het fragment waar dat gebeurt.

Deze woorden uit de mond van de profeet zijn troostrijke, krachtige woorden, die levenskracht in mensen zelf wakker roept, om met vallen en opstaan nieuwe wegen te gaan, om je niet te laten meeslepen met woestijngedachten, om je de ogen te openen dat de woestijn ook bloeien kan. Als God naar mensen omziet, als Hij komt in het mensenbestaan dan krijgt alles een andere kleur: de mens en de aarde waarop de mens leeft. () Met elke levensstap die je zet, hoor je de woorden: Houd moed; wees niet bang, hier is je God! ik, jouw God, laat je niet los () ik, jouw God, ondersteun je als je moe en mat bent van het leed-of levensgevecht.

Als Johannes de Doper in de gevangenis vraagt aan leerlingen of Jezus het wel is, die komen zou, dan roept Jezus op om hem te vertellen wat ze zien en meemaken, met Jezus onderweg: ogen die geopend worden, oren die kunnen horen waarvoor ze bedoeld zijn, kracht in de benen van de verlamde mens en melaatsen gereinigd van hun ziekte, weer opgenomen in de gemeenschap . enzovoort. Zijn situatie verandert niet. Al die kleine signalen van het Rijk van God, hebben zijn onzekerheid over Jezus’ komst weggenomen.

De hermeneutische sleutel die deze predikant hanteert, valt pas goed op wanneer we het typoscript bekijken. De overgang van Oude naar Nieuwe Testament zit in dit fragment verpakt in een regel wit! De predikant maakt de overstap van Oude naar Nieuwe Testament niet expliciet; hij maakt er letterlijk geen woord aan vuil. Deze formule is in verscheidene typoscripten van preken naar aanleiding van twee lezingen terug te vinden. De hermeneutische verlegenheid kan niet treffender, niet veelzeggender worden uitgedrukt dan met de regel wit! Hier breekt de preek letterlijk en figuurlijk in twee stukken, juistop de plek waar het verbindende hermeneutische stokje had moeten zitten.

Het gebruik van leesroosters

In Nederland treedt dit hermeneutische model aan de dag na experimenten met en invoering van verschillende leesroosters. Vanaf het einde van de jaren zestig maakten de kerken van het gereformeerde protestantisme kennis met dit fenomeen.

Voor een instructief overzicht van ontstaan en opzet van de verschillende leesroosters vgl. Van der Laan 1995.

In de oosters-ortho-doxe, de rooms-katholieke, de lutherse en de anglicaanse traditie is het volgen van een leesrooster voor de kerkdiensten altijd vanzelfsprekend geweest. De kerken van gereformeerde origine hadden bijkans een natuurlijke afkeer van voorgeschreven roosters. In zijn klassieke Gereformeerde Homiletiek stelde Hoekstra zich aan het begin van de twintigste eeuw vierkant op tegenover het systeem van voorgegeven lezingen. ‘Het overgrote deel van de Gereformeerde homileten heeft terecht ingezien, dat een goede bediening des Woords in de vergaderde gemeente des Heren het gebruik van een pericopenstelsel uitsluit.’

Hoekstra 1975, 245. Vervolgens geeft hij vijf pagina’s met argumenten om zijn positie te onderbouwen.

En meer recent is een vergelijkbaar geluid te horen. ‘Als ik zoiets bij de voorbereiding van een kerkdienst tot me door laat dringen, zo’n min of meer opgegeven bijbelgedeelte, bekruipt me altijd wat onbehagen.’

Brinkman 1993, 102. Deze auteur spreekt in dat verband van ‘Vloek en zegen van het kerkelijk jaar’.

Ondanks die ‘natuurlijke’ huiver werden aan het eind van de jaren zestig verschillende experimenten in hervormde gemeenten en gereformeerde kerken opgezet om de Schriften geordend te lezen. Gemeenten gingen de thora lezen Aan de hand van Mozes.

Aan de hand van Mozes 1, 1971; Aan de hand van Mozes 2, 1974.

De Adem van het jaar

De Adem van het jaar, 1975.

volgde het klassieke rooms-katholieke missaal.

Vgl. Barnard 1992.

En weer anderen experimenteerden met het driejarige rooster dat na het Tweede Vaticaans Concilie in de rooms-katholieke kerk werd gebruikt. Zo werden er in eerste instantie veschillende roosters naast elkaar gebruikt.

De Sectie Eredienst van de Raad van Kerken heeft vanaf 1977 enige orde geschapen in deze meervoudigheid, met de presentatie van een twaalfjarig rooster. Dit rooster behelst een combinatie van diverse op dat moment in gebruik zijnde leesroosters. Het was de bedoeling dat de verschillende kerken kritisch kennis zouden maken met elkaars lectionaria.

Lammens 1978, 47.

Omdat twaalf jaar wel erg lang was, waren dat vanaf 1989 steeds driejarige roosters met telkens twee lezingen uit een of twee roosters uit de experimenteerfase.

De evangelielezing volgt sinds 1995 het Nieuwe Romeinse Lectionarium. De roosters van de Sectie Eredienst van de Raad van Kerken werden gepubliceerd in Context en in Afgesproken Werk. Deze beide uitgaven werden in 1997 samengevoegd in Oecumenisch Leesrooster 19982001/2001-2004.

De samenstellers van dit nieuwe rooster menen dat ‘in beginsel in de liturgie uit Oude Testament en Nieuwe Testament beide gelezen wordt. () Het gaat in de eredienst bij de twee lezingen keer op keer om de verrassende ontmoeting, de vonk die overspringt tussen de woorden en vandaar naar de hoorders met hun vele, vele verschillende oren’.

Monshouwer 1992, 13.

De noodzaak van deze dubbele lezing wordt vanuit twee gezichtspunten onderbouwd. Het eerste argument komt uit de traditie. Van oudsher is in de christelijke kerk gelezen uit beide testamenten.

De voorgeschreven dubbele lezing sluit aan bij ‘de eeuwenoude vormkrachten’ (Lammens) tegenover de willekeur van ‘subjectieve beslissingen’.

Een tweede argument komt voort uit de theologische bezinning op de verhouding Jodendom-Christendom. De kerk kan zichzelf alleen verstaan vanuit haar ‘onopgeefbare verbondenheid’ met Israël. Dat moet liturgisch tot uitdrukking worden gebracht door in elke samenkomst van de gemeente van Jezus Christus te lezen uit de geschriften die van Hem getuigen. We lezen het Nieuwe Testament omdat we christelijke gemeente zijn maar we verstaan onze afkomst alleen goed wanneer we ook uit het Oude Testament lezen, zo is de redenering.

Bekend en veel gebruikt materiaal als Kind en zondag en Bonnefooi richten zich op dit rooster. Langs die weg gaat het gebruik van een leesrooster tot de gewoonte behoren in steeds meer gemeenten van de Protestantse Kerk in Nederland. Maar op diezelfde weg wordt ook duidelijk dat er nog vele hermeneutische voetangels en klemmen liggen. ‘De lastigste daarvan hangt nauw samen met een kernvraag van de christelijke liturgie: welke plaats heeft het Oude Testament in de eredienst?’

Schuman 2002a, 124.

Deze algemene vraag dient zich zondag aan zondag aan. Want wat moet een predikant wekelijks met de twee voorgegeven lezingen doen? De samenstellers hebben zich tijdens de constructie van het rooster intensief met de constellatie van de lezingen per zondag beziggehouden. Ze hebben ongetwijfeld vele verbanden gezien of die in elk geval vermoed. Of de doorsnee gebruiker die verbanden ook allemaal op eigen houtje weet te vinden, is meer dan twijfelachtig. De taak waar de voorganger voor gesteld wordt bij de preekvoorbereiding roept dan ook het omgekeerde beeld op van een puzzel waarbij kinderen de overeenkomsten moeten zoeken tussen twee tekeningen. In dit geval is het dan het zoeken van overeenkomsten tussen twee onafhankelijke tekeningen.

In zekere zin kunnen we zeggen dat het model dat in dit artikel wordt besproken de lastige hermeneutische vragen ontloopt door in de preek twee afzonderlijke preekjes op te nemen, één die toegespitst is op een gedeelte uit het Oude Testament en één waarin het accent ligt op het heil in Jezus Christus zoals de nieuwtestamentische lezing daarvan getuigt.

En nu over naar het Nieuwe Testament

Een gevolg van het ontlopen van de hermeneutische vraag is dat dit type preken op het eerste oog geen theologische verbinding legt tussen Oude Testament en Jezus Christus. De prediking aangaande Jezus is exclusief gebaseerd op de lezing uit het Nieuwe Testament en komt in het tweede deel van de preek aan de orde. Dat is te illustreren aan de hand van een fragment uit een preek naar aanleiding van Exodus 13:17-22. De prediker spitst de preek toe op de woorden: ‘God zal zeker naar u omzien’ (Exodus 13:19). De overgang tussen Oude en Nieuwe Testament komt in het volgende fragment aan de orde:

En dan eindigt het stuk [d.i. de oudtestamentische lezing – rb] met vier regels. Als we opeens helder weten: zo gaat dat na Pasen.

Dan komt er opeens zo’n verrukkelijk plaatje, zo’n beeld, belofte: twaalf waterbronnen, zeventig dadelpalmen. Daar heb je nu opeens zo’n oase, die bewijst dat je niet de mist ingaat, maar op weg bent naar het beloofde land. Zoals een Avondmaalsviering elke week even zo’n oase is: we zijn op weg, en we komen er!

En nu over naar het Nieuwe Testament.

Deze Johannes-lezing over de goede Herder is een begin van een reeks. En we zullen er waarschijnlijk goed aan doen de komende weken steeds aan dit begin terug te denken. Na Pasen is het eerste wat we horen: we hebben een goede herder.

Tussen de twee testamenten en de delen in de preek waarin deze worden behandeld, is op deze wijze geen enkele (theo)logische verbinding. De zin: ‘En nu over haar het Nieuwe Testament’ markeert de overgang. Dat na deze zin een nieuwe alinea begint, is veelzeggend!

In een verantwoording van zijn stijl van preken, zegt de auteur van dit fragment dat hij Oude en Nieuwe Testament niet tegen elkaar uitspeelt maar juist hun (geestelijke) eenheid wil laten zien. Want ‘het eigenlijke licht, waaronder wij de eenheid van Oude en Nieuwe Testament zien, (is) het feit van de geestelijke verbondenheid. Toen was God bezig, vaak in omstandigheden die wij op zichzelf zo niet meer mee kunnen en mogen maken. Maar wij leerden iets van zijn omgang met mensen. En diezelfde God is nog steeds actief. De preken zullen verder uitwijzen, hoe een en ander toegepast is’.

Van der Werf 1978, 7.

En die toepassing blijkt in de praktijk van de prediking het model van de twee-preekjes-in-één-preek te zijn.

Preken op dit stramien geborduurd, verbinden de lezingen uit Oude en Nieuwe Testament op een opvallende wijze die het beste kan worden aangeduid met het fenomeen van de ‘fruitmachine’. Eenzelfde woord of naam in de verschillende lezingen biedt de prediker de gelegenheid tot het werken met een ‘homiletische jackpot’. Ter illustratie van dit fenomeen een fragment uit een preek die gehouden is op zondag ‘De barmhartigheden des Heren’ (tweede zondag na Pasen). Er staan voor die zondag twee schriftlezingen op het rooster, Exodus 15:22-27 en Johannes 10:11-16.

Van der Werf 1978, 132-137. Vergelijkbare overgangen zijn in vrijwel alle preken in deze bundel te vinden (vgl. 49, 61, 72, 76, 83, 100, 129, 141, 146, 154, 160).

Ik geef een fragment van deze preek waarin de voorganger de overgang maakt van de behandeling van het oudtestamentische gedeelte naar het nieuwtestamentische deel.

‘God zal zeker naar u omzien.’ Wie, die dat leest, denkt niet aan het begin van Zacharias’ lofzang uit Lukas 1? ‘Geloofd zij de Here, de God van Israël, want Hij heeft omgezien naar zijn volk en heeft het verlossing gebracht.’ Inderdaad, méér dan Jozef is hier! Wij kennen Jozefs meerdere: Jezus Christus, de vernederde, de geknechte, de gekruisigde, maar door God zelf gemaakt tot de werkelijke Redder zijns volk.

De prediker haalt de ‘jackpot’ binnen via de naam Jozef en ‘meer dan Jozef’. Deze uitdrukking komt als zodanig niet voor in het Nieuwe Testament maar is een variant op de zin: ‘Zie, meer danJona is hier’ (Matteüs 12:41). Door juist deze woorden te kiezen, brengt de voorganger niet alleen een volgorde aan in het bespreken van Oude en Nieuwe Testament. Er is daarmee ook een rangorde aangebracht: het evangelie is nadrukkelijk een ‘méér’. En daarmee gaat de eigenheid van het Oude Testament schuil achter het eigenlijke heil.

Het verband is ver te zoeken

Materiaal voor de praktijk van de prediking laat de voorganger op dit punt niet zelden met de handen in het haar zitten. In bijdragen van Kind op Zondag treedt die verlegenheid regelmatig aan de dag. In de bijdrage voor Pinksteren 1995 staat het volgende commentaar bij de lezing van Genesis 14.

Het verband tussen Pinksteren en het Gensisverhaal is op het eerste gezicht ver te zoeken. Daar komt bij dat het in het Gene-sisgedeelte om twee verschillende thema’s gaat: de relatie met de koningen (de volken) en het verbond dat God met Abraham sluit.

Het ontbreken van een innerlijk verband zou op zichzelf reden genoeg moeten zijn om af te zien van een dergelijke combinatie van lezingen. Maar omdat deze lezing nu eenmaal op het rooster staat, moet er iets van gemaakt worden. Deze auteur vervolgt dan met een wending waar de verlegenheid volop in verpakt zit:

Als we ons toch aan het rooster houden, dan …

Haas-Postma 1995, 9.

Daar klinkt iets in mee van: ‘Het is eigenlijk niet mogelijk om het zo te doen, maar God zegene de greep.’ En dat is niet alleen een heel slechte maar ook een onverantwoorde basis voor de prediking. Niet alleen wordt een grote souplesse van de predikant gevraagd, ook de hoorder moet buitelingen maken om de oefeningen te volgen die de voorganger aan de hermeneutische rekstok maakt. Dat mag bij de hoorders verwondering en bewondering oproepen, daarmee zijn zij nog niet geraakt in het hart van hun existentie.

Volgorde en rangorde

Onderzoek naar de plaats van Israël in preken die op dit stramien zijn geborduurd, levert een diffuus beeld op. Want aan de ene kant is te zien dat Israël niet zelden een eigen plaats krijgt in het eerste deel van een desbetreffende preek. Waarbij aangetekend moet worden dat het dan uiteraard gaat over Israël in het oudtestamentische tijdvak. Daarmee is dan nog niets gezegd over een blijvende betekenis voor Israël van de woorden van Mozes en de profeten. In het tweede deel van de preek, dat handelt over een nieuwtestamentische lezing, komt Israël niet of nauwelijks voor. Het diffuse van het beeld onstaat doordat de twee delen van de preek niet in een samenhangend concept worden samengebracht. Israël blijft dan toch vooral een fenomeen uit het verleden.

Vader, Zoon en Heilige Geest

Johann Daniel Herrnschmidt volgt in Gezang 21 vrij nauwkeurig de tekst van Psalm 146. Toch gebeurt er in de overgang van vers 6 naar 7 iets opmerkelijks.

Vreemdeling, die hier op aard moet gedogen,
dat u de haat der mensen treft,
Hij richt u op, als gij neer zijt gebogen
en Hij buigt neer wie zich verheft.
Zijt gij in rouw, God is uw licht;
Hij schenkt, o blinde, u ‘t gezicht.
Halleluja! Halleluja!

Roemt dan, gij mensen, en lofzingt tezamen
Hem die zo grote dingen doet.
Alles wat adem heeft, roepe nu amen,
zinge nu blijde: God is goed!
Love dan ieder die Hem vreest
Vader en Zoon en Heilge Geest!
Halleluja! Halleluja!

Dit gezang eindigt met een trinitarische doxologie, als was het een soort ‘Klein Gloria’. Ad den Besten spreekt in een commentaar van ‘een theologische stijlbreuk’. ‘Welbeschouwd hebben we met een vrome stoplap te maken.’

Den Besten, in: Compendium 184.

We zouden ook kunnen zeggen dat we hier met een verchristelijking van de psalm te maken hebben.

Evaluatie

De opkomst van dit merkwaardige hermeneutische fenomeen is historisch te situeren wanneer de protestantse kerken gaan experimenteren met leesroosters waarin lezingen uit zowel Oude als Nieuwe Testament zijn opgenomen. Wanneer we de geschiedenis van de reformatorische prediking overzien, moeten we zeggen dat het gebruik van leesroosters verbazingwekkend snel aan omvang heeft gewonnen. Het – weliswaar onbedoelde – homiletische bijeffect van deze twee lezingen kon weleens het fenomeen van de ‘twee-preken-in-één-preek’ zijn. Bij de samenstelling van de leesroosters zijn goede bedoelingen ongetwijfeld een belangrijke drijfveer. Maar het heeft ontbroken en ontbreekt nog steeds aan een grondige reflectie op de theologische en hermeneutische grondvragen. Mogelijk is dat de reden dat ook de medewerkers van Kind op zondag volstrekt onvoldoende handvaten bieden om de cruciale hermeneutische vragen te hanteren. Voorgangers en kerkenraden doen er dan ook goed aan de beschikbare leesroosters kritisch te bezien.

Voor een evenwichtig overzicht van voor- en nadelen van het gebruik van leesroosters vgl. Allen 1998, 103-111.

Met het aanbieden van twee lezingen staat de preekvoorberei-ding aan het risico bloot in beslag genomen te worden door de vraag: ‘Hoe krijg ik deze twee perikopen in één schip?’ De meervoudige lezingen nodigen uit om in de preek de twee lezingen ‘naar elkaar toe te praten’. Daardoor ontstaat het gevaar dat de hoorder buiten beeld van de preek blijft. Die is toeschouwer van de oefeningen van de predikant aan de hermeneutische en homiletische rekstokken.

Aan de ene kant heeft het Oude Testament in dit model een eigen betekenis. Het krijgt de kans zich uit te spreken zonder in een christelijk keurslijf te worden gedrongen. Aan de andere kant blijft die eigen betekenis tot het eerste deel van de preek beperkt. Van de beoogde eenheid tussen de testamenten komt weinig terecht. Voor de hoorders kan door de vormgeving van de preek – eerst de behandeling van het Oude Testament en daarna van het Nieuwe Testament – wel de indruk ontstaan dat het eigenlijke van de boodschap in het tweede deel van de preek aan de orde komt. Daarmee ontstaat dan toch zoiets als een impliciete rangorde tussen de testamenten. Er zit dan ook meer impliciete theologie in dit model dan op het eerste gezicht lijkt. Het Oude Testament dreigt toch weer het ‘woord vooraf’ voor het eigenlijke heil te worden.

In de kerkelijke praktijk zijn geluiden te horen waaruit blijkt dat voorgangers de twee lezingen niet zelden als een blok aan het hermeneutische en homiletische been ervaren. De wens om de Schriften geordend te lezen, geeft echter geen dwingende aanleiding tot de constructie van het nu gehanteerde leesrooster. Er is dan ook alle reden om het gebruik van twee lezingen met grote terughoudendheid te praktiseren. Het wil mij voorkomen dat een tweede lezing alleen te rechtvaardigen is wanneer deze organisch voortkomt uit de preekvoorbereiding.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken