8. Het Oude Testament in de kerkelijke praktijk
Het Oude Testament als ‘onvoltooide symfonie’
Christus
a.
‘Das Alte Testament bewahrt das Christuszeugnis davor, in Christus-Philosophie zu entarten’ (Wolff 1956, 366). ‘Zonder de naïviteit van het Oude Testament dreigt de uitleg en toepassing van het Nieuwe Testament steeds weer te vervluchtigen tot Geest, Licht, Liefde, top-expres-sie voor een universaliteit, die door de natuurlijke theologie gekoesterd wordt als de meest gracieuze vlucht voor de werkelijkheid Gods’ (Mis-kotte 1956, 148).
b.
Barth en de allegorese – bien etonnés de se trouver ensemble! De Lu-bac ziet ‘in the patristic hermeneutic a real point of contact with the () concern of Karl Barth () to unify and present the entire content of Scripture in Christological terms’ (Gordon 1983, 33). Vgl. noot 30 van hoofdstuk 15.
Daar staat tegenover dat deze sleutels het Oude Testament daarvoor moeten ontdoen van het joodse en Israëlitische eigen. Beide modellen maken van het Oude Testament met terugwerkende kracht alsnog een christelijk boek.
c.
d.
Israël
a.
b.
Büttner gebruikt de termen ‘dennoch’, ‘obwohl’, en ‘trotzdem’ (Büttner 2002, 189).
Het ik/wij/ons van de tekst wordt tegelijk tot een christelijk ik/wij/ons. Daarmee absorbeert de kerk Israël.
c.
d.
e.
f.
-
De kerk heeft de rol van Israël overgenomen (substitutiemodel).
-
De kerk wordt getekend als het nieuwe volk Gods waarin Israël is opgegaan (het integratiemodel).
-
Het oudtestamentische Israël betreft de inleidende fase voor het tijdperk van de kerk (ontwikkelingsmodel).
-
Israël is de voorafschaduwing van de kerk (typologie).
-
Israël is het negatieve voorbeeld voor de kerk (waarschuwing).
-
Israël is illustratie van het algemeen menselijke (illustratie-model).
Klappert 1980, 7.
In al deze varianten zit steeds een rangorde in de verhouding tussen kerk en Israël.
Hoorders
a.
‘Darstellung innerbiblische Phänomene’ (Preuß 1984). McClure spreekt van ‘a single self-referential tautology’ (McClure 2001, 21).
De betekenis van de tekst blijft als het ware resoneren tussen beide testamenten. De hoorders blijven daardoor buiten beeld en krijgen de rol toebedeeld van toeschouwer van een gebeuren tussen de tekst en Christus.
Gunneweg stelt dan ook terecht de vraag, ‘wie ein Exeget mittels der historisch-kritischen Methode zu mehr als bloß historischen Aussagen gelangen kann’ (Gunneweg 1983a, 159).
b.
c.
Vgl. Bos 1992.
In die zin kan gezegd worden dat de zeggingskracht van het Oude Testament is opgehouden toen Jezus zei: ‘Het is volbracht.’ Het Oude Testament is vanuit dat perspectief gestorven op Goede Vrijdag en het Nieuwe Testament opgestaan op de paasmorgen.
In het algemeen kunnen we zeggen dat deze concepten het Oude Testament feitelijk behandelen als ingehaald door Christus. Mozes en de profeten vormen een onvoltooide symfonie. De formele opbouw van dergelijke preken – beginnen met het Oude Testament en Jezus Christus aan het slot – versterkt het idee van een hiërarchische verhouding tussen beide testamenten. Het ‘Oude’ van het Oude Testament betekent in deze gevallen inderdaad: verouderd en afgedaan. ‘De wilsbeschikking Gods in Christus betekent niettemin voor alles, wat aan haar voorafgegaan is, de antiquering.’
Korff 1942b, 35 (spelling aangepast).
Nogmaals Marcion
De jonge kerk heeft Marcion tot ketter veroordeeld; zij wilde het Oude Testament niet afschrijven. Toch steken en staken de ideeën van deze ketter uit de oudheid niet alleen bedekt maar ook openlijk met enige regelmaat de kop op.
‘Marcion lives!’ is de prikkelende opening van Klein in zijn bijdrage aan een bundel met hermeneutische opstellen op het gebied van het Oude Testament. Even verder stelt hij: ‘Although the views of Marcion were condemned and have been generally rejected ever since () the shadow cast by this second-century theologian still falls over Christians today’ (Klein 1992, 7).
In dat verband heb ik in § 7.2 al verwezen naar de liberale theologie in de negentiende en begin twintigste eeuw. Dergelijke geluiden klinken tot in onze tijd.
Zo noemt Versnel de Schrift ‘hopeloos verscheurd. In het Oude Verbond slaat God regelmatig tegenstanders van zijn volk met grote plagen. En terecht. In het Nieuwe Verbond wordt daarentegen de farizee-se interpretatie van ziekte als hemelse straf door Gods eigen zoon nadrukkelijk veroordeeld. De door Hem verrichte wonderen zijn juist bedoeld om Gods mededogen en heilsbedoelingen te illustreren. De God der wrake is nu een God van liefde’ (Versnel 1991, 22). Hij verwijst hier naar de aanduidingen van Renate Rubinstein die sprak van ‘God 1 en God 2’.
En ook in de dagelijks praktijk van de kerk, in prediking, catechese en pastoraat komen deze sentimenten voor tot op de huidige dag. ‘Schrap het Oude Testament’, klinkt heel drastisch en zal met die bewoordingen niet gauw worden herhaald. Maar in de gemeente zijn wel stemmen te horen die zeggen geen kant uit te kunnen met de oudtestamentische God die het hart van Farao verhardt en die opdracht geeft tot oorlog en vernietiging. ‘Leest u maar wat over Jezus’, krijgt de pastor in diezelfde toonsoort te horen wanneer hij iets wil lezen uit de Schrift tijdens een gesprek. Diezelfde grondtoon is te horen in een preek naar aanleiding van Prediker 12:13.
Diepenhorst, MG 1982, 11
Hoort Prediker in de bijbel? Wij vinden toch nergens in dit boek Christus? Ik voeg er een vraag aan toe: waar vindt u Hem in het Oude Testament? Soms heeft er een verwachting van zijn komst geleefd, ongetwijfeld. Soms is er van Hem weinig of niets te bespeuren. In grote stukken van de Mozes-boeken, in vele richterverhalen, in tal van Psalmen is er van Hem geen sprake, is er enkel leegte, welke Hij straks moet opvullen. Wij dienen het Oude Testament, wij dienen de Prediker in hun onvolkomenheid te laten.
Met dergelijke zinnen blijft er feitelijk niets over van het Oude Testament als gezaghebbend Woord.
Vgl. Gunneweg 1977, 177.
De eigen waarde van de typen, de schaduwen en de profetieën na Christus is tot nul gereduceerd.
In de verschillende hermeneutische concepten is het Oude Testament ‘fast überall als Vorstufe zum Christusgeschehen und als Geschichte auf Christus hin und als von diesem Geschichtsziel her geheiligt’ (Gunne-weg 1977, 154).
Enigszins scherp geformuleerd, zou je kunnen zeggen dat – ondanks de bedoeling van het tegendeel – in de praktijk van de prediking Marcion met regelmaat alsnog gelijk krijgt.
‘Though Marcion’s teaching were branded heretical by the church in his own era and would be rejected out of hand by many contemporary Christian theologians, in practice, the church has often preached and taught as if Marcion had prevailed in the second century’ (Duduit 1992, 10).
8.3 Randvoorwaarden voor een hermeneutisch model
Na deze analyses kunnen enkele grensvoorwaarden worden geformuleerd waaraan een hermeneutisch model dat toepasbaar is in de homiletische praktijk dient te voldoen.
1.
2.
-
in Christus opgaat waardoor het slechts een rol rest als achterhaald station;
-
wordt geannexeerd en alsnog van Israël wordt onteigend;
-
geëgaliseerd wordt tot uniforme Christusvoorzegging;
-
het materiële karakter van het Oude Testament verdampt.
3.
4.
Deze meervoudige grensvoorwaarden maken duidelijk dat het niet zal gaan om met behulp van één enkele sleutel of loper de boeken van Mozes en de profeten te openen. We hebben een sleutelbos nodig. En dat dan niet in die zin dat we allegorese, typologie, belofte en vervulling naast elkaar zouden moeten gaan gebruiken. Het hermeneutische model zelf zal het karakter van een sleutelbos moeten hebben. In het volgende deel teken ik de contouren van een dergelijk model. Daaraan voorafgaand beschrijf ik de bouwstenen die ik bij de ontwikkeling van dat model heb gebruikt.