Menu

Basis

Alle gelovigen zijn gelijk, maar sommigen meer dan anderen. Een verkenning van de relatie tussen avondmaal en ambt

1. Inleiding

Al decennia lang pleiten met name academische protestantse theologen, maar in mindere mate ook predikanten in lokale gemeenten, ervoor de vie-ring van het avondmaal in de christelijke gemeente een belangrijkere plaats te geven. Een voortrekkersrol daarin vervulde de zogenaamde Liturgische Beweging. Als Gerardus van der Leeuw in 1949 zijn Sacramentstheologie het licht doet zien, spreekt hij om verschillende redenen van een geschikt moment om met een sacramentstheologie te komen. De existentiefilosofie spreekt de mens in diens concrete bestaan aan, de cartesiaanse scheiding tussen geest en materie wordt eindelijk overwonnen, het kerkbesef maakt een sterke herleving door, er is een nieuw interesse in het kerkelijke belijden en de Liturgische Beweging zet zich door. Wat wil een mens nog meer?1 Van der Leeuw stond aan het begin van een hausse van theologische reflectie die zich op het centraal stellen van avondmaal of eucharistie stortte, misschien wel evenzeer tegen de stroom van de tijd in dan ermee.

Niet alleen binnen de theologie die onder de invloed stond van de Liturgische Beweging werd voor een centraler stellen van het avondmaal gepleit. Zij die in het spoor van Calvijn wilden gaan, benadrukken graag dat de in protestantse kring spaarzamenlijke vier keer per jaar weliswaar in Genève gebruik was, maar niet met Calvijns persoonlijke wens overeenstemde en dus bezwaarlijk normatief kan zijn voor een hedendaagse omgang met het avondmaal.2 Recentelijk nog gaf Bram van de Beek in één van zijn boeken het avondmaal een belangrijke plaats.3 Frequenter avondmaal vieren wordt in de protestantse traditie ook vaak verbonden met een grotere plaats voor het lichamelijke tegenover de grote plaats die het woord en daarmee de ratio in protestantse geloofsbeleving inneemt.

Deze voortdurende theologische vraag om grotere aandacht voor het avond-maal in de protestantse traditie staat in schril contrast tot de spiritualiteit rond het avondmaal die we onder protestantse gelovigen vinden. Zeker als het over het avondmaal gaat, kunnen we zeggen dat het project waaraan Van der Leeuw en met hem de Liturgische Beweging zich met zoveel verve wijdden, met name in het oecumenische protestantisme goeddeels is mislukt. Het avondmaal dat voor liturgische vernieuwers als Van der Leeuw in het centrum van de christelijke spiritualiteit stond, wordt onder oecumenische protestanten soms wel iets vaker gevierd dan de onder gereformeerden ge-bruikelijke vier keer per jaar, maar zeker niet wekelijks en staat ook bepaald niet in het centrum van de geloofsbeleving.

Ook in andere vormen van protestantisme in de Nederlandse context is een op het avondmaal gerichte spiritualiteit eerder zeldzaam. We kunnen zelfs wel zeggen dat er aanzienlijke problemen met de beleving van het avondmaal verbonden zijn. Tijdens gesprekken in oecumenisch-protestantse gemeenten blijkt dat nogal wat gelovigen zich ongemakkelijk voelen bij het ritueel. Ook in oecumenisch-protestantse kring blijft nog altijd een serieus deel van de gemeente bij de viering weg en het is een optimistische veronder-stelling om dat alleen aan de lengte van de viering te wijten. In bevindelijk-gereformeerde kring is ook sprake van een aanzienlijke avondmaalsmijding, een mijding die toch in ieder geval formeel als een probleem wordt ervaren. Ook wordt het ritueel daar vaak als bijzonder heftig beleefd. Tijdens een recente workshop over avondmaalsbeleving onder predikanten uit de kring van de Gereformeerde Bond vroegen verschillende predikanten niet om meer, maar eerder om minder avondmaal. Bij navraag bleek dat te zijn vanwege de enorme spirituele lading om de viering heen. Het ontregelde volgens deze predikanten het gemeenteleven.

Al minstens 65 jaar lang wil het kerkvolk dus eigenlijk niet luisteren en kennelijk had Van der Leeuw maar tot op beperkte hoogte gelijk toen hij een revival zag voor de sacramentstheologie. Niet voor niets heeft de Raad van Kerken daarom in haar beleidsplan voor de jaren 2012 tot 2016 een verken-ning van het thema avondmaalsbeleving opgenomen, en hebben Peter-Ben Smit, Remco Robinson en ondergetekenden binnen een NWO-project in samenwerking met de Raad van Kerken een kwantitatief meetinstrument over avondmaalsbeleving ontwikkeld. Juist via een oecumenische of wellicht beter gezegd multi-confessionele vragenlijst zou het mogelijk worden om de problemen in verschillende confessionele tradities in beeld te brengen.

2. De beperking van de bediening tot de predikant

In dit artikel richten wij ons op één specifiek aspect van de avondmaalsprak-tijk en wel de bediening door de predikant. Dit artikel beoogt op dat punt niet zozeer een standpunt in te nemen, maar niet meer dan een verkenning te bieden van een probleemveld. We doen dat vanuit een bepaalde achtergrond die we in deze paragraaf verhelderen.

Wie vanuit een religiewetenschappelijk of rituologisch perspectief naar de roep om meer avondmaal kijkt, kan zich voorstellen dat gelovigen zich niet zomaar bij een dergelijke roep aansluiten of er gevolg aan geven. Riten hebben een grote stabiliteit en veranderen daarom maar langzaam en vaak moeilijk. Het is daarom eigenlijk te verwachten dat een theoretisch betoog over de waarde van het avondmaal de gelovigen niet zomaar overtuigt. Om aan een rite iets te beleven, zal deze moeten zijn ingebed in de spiritualiteit en de referentiekaders van de deelnemers, anders zullen ze er niets aan be-leven en zich er eventueel zelfs van afkeren.

In dat opzicht kan een vergelijking helpen met een in protestantse kring juist buitengewoon succesvolle invoering van een rite, namelijk het centraal stellen van de Bijbel en het Bijbellezen sinds de Reformatie. Natuurlijk wordt Bijbellezen en de gerichtheid op het Woord in de protestantse traditie vaak tegenover het gebruik van de sacramenten geplaatst, alsof het Woord juist geen sacrament is en juist geen ritueel. Toch is dat bij nader inzien slechts een kunstmatig onderscheid. Op zich is ook het ter hand nemen van de Bijbel en er een stukje uit lezen, een ritueel. Dat ritueel is buitengewoon succesvol gebleken. Eén van de redenen die je zou kunnen noemen om dat succes te kunnen verklaren, is de schaalbaarheid van het ritueel. Je zou de stelling kunnen wagen: wil een ritueel een belangrijke plaats verwerven in de bele-ving van de gelovigen, zal het vaak moeten worden gepraktiseerd en ook in allerlei verbanden moeten kunnen worden gepraktiseerd. Dat kan en gebeurt juist ook met Schriftlezing. Niet alleen in de zondagse eredienst, maar ook in gezinnen aan tafel, tijdens kringbijeenkomsten of vergaderingen, overal wordt de Bijbel ter hand genomen. Daardoor verwerft het ritueel zich een vaste plaats in het leven van de gelovigen en oefenen ze zich als het ware da-gelijks in het betekenis geven en ontlenen aan de uitvoering van het ritueel.

Iets dergelijks is in de protestantse liturgie met het avondmaal juist niet het geval en wel met een grote vanzelfsprekendheid. Wie in heel veel protes-tantse contexten oppert om tijdens een kring, aansluitend aan de maaltijd in het gezin of elders buiten de zondagse viering avondmaal te vieren, ontmoet toch vooral gefronste wenkbrauwen. Dat kan toch niet?! Tegelijkertijd is het in meer vrijkerkelijke kring soms al heel gebruikelijk om de praktijk van het avondmaal buiten een ambtelijke context te plaatsen en dus de hierbo-ven gesuggereerde ‘schaalbaarheid’ van de avondmaalsviering in praktijk te brengen.

Dit artikel begeeft zich op het grensgebied van het wel of niet binden van de avondmaalsviering aan de rol van de predikant, omdat dat het springende punt lijkt dat al dan niet een bredere viering van het avondmaal mogelijk maakt. Die veronderstelling is het uitgangspunt van dit artikel. De vanzelf-sprekendheid ervan is groot, maar de redenen ervoor niet vanzelfsprekend. Waarom zou immers alleen een predikant kunnen voorgaan in een avond-maalsbediening (in de kerkorde van de Protestantse Kerk wordt het zelfs expliciet aan de proponent – wel de opleiding, niet de ordinatie – ontzegd)?4 Die vraag is temeer prangend tegen de achtergrond van de ambtstheologie die in het protestantisme gebruikelijk is, aangezien immers de predikant niet, zoals in het katholicisme, als gewijd priester een bijzondere bemiddelende rol lijkt te hebben in de bediening van het sacrament.

We willen een eerste verkenning maken van de manier waarop in het Nederlandse protestantse theologische discours gesproken wordt over de binding van het avondmaal aan de ambtelijke en kerkelijke dienst. We willen dat discours niet alleen onderzoeken op de vraag of het vieren van avond-maal buiten de kerkelijke en ambtelijke rite toegestaan is, maar ook op de vraag wat het gegeven antwoord betekent voor de betekenis die aan het avondmaal wordt gegeven. Ons staat geen normatieve standpuntinname voor ogen. Daarvoor is het in onze ogen nog te vroeg. Als we daarom refereren aan de Bijbel, de traditie of hedendaagse standpunten, doen we dat niet om op grond daarvan te betogen dat we ons aan die stemmen zouden moeten conformeren, maar om te laten zien wat ze aan het debat over het al dan niet ambtelijk inperken van de avondmaalsviering zouden kunnen bijdragen.

De aard van ons onderzoek leidt ertoe dat we heel veel buiten beschou-wing laten. Dat geldt bijvoorbeeld voor de oecumenische discussie. Er is in de afgelopen decennia veel bezinning geweest in oecumenisch verband op de vraag naar het geordineerde ambt. De reden dat we die discussie hier laten liggen, is omdat het front dat wij hier willen verkennen, om zo te zeg-gen ‘aan de andere kant’ van het protestantisme ligt. Waar de oecumenische discussie zich concentreert op het in gesprek brengen van protestantisme en catholica, richten wij ons op het grensvlak van protestantisme en vrijkerke-lijkheid. Waar de eerste zich vooral richt op ‘meer ambt’, bevindt het tweede zich vooral in de buurt van ‘minder ambt’. We negeren de oecumenische discussie hier niet omdat we die niet belangrijk vinden, maar omdat we er in dit stadium van ons onderzoek niet primair de meest relevante inbreng van verwachten en omdat we ons moesten beperken.

In ons betoog volgen we de volgende stappen. In een eerste stap gaan we heel kort in op momenten in de theologiegeschiedenis waarop de vraag naar de rol van het ambt in de avondmaalsviering al een rol speelde en hoe ermee werd omgegaan. Vervolgens werpen we kort een blik op een aantal mainstream dogmatische handboeken en kerkelijke documenten om te zien wat de motivatie is om de viering van het avondmaal aan een ambtelijk geleide viering te binden. Daarna volgt een bespreking van een aantal meer en minder recente bijdragen waarin voor een verbreding van de avondmaalsviering naar de gezinssituatie of een kringsituatie wordt gepleit. We sluiten af met een korte bespreking van de resultaten van ons onderzoek.

3. Momenten in de geschiedenis

Als we de relatie van de viering van het avondmaal tot de zondagse eredienst en een ambtelijke bediening problematiseren, is het zinvol kort stil te staan bij de vroegste sporen van avondmaalsviering in de geschiedenis van het christendom. Daarover is een complex debat gaande waaraan we hier verder niet uitvoerig aandacht kunnen besteden. In Nederland zijn aan dat debat echter wel belangrijke bijdragen geleverd die ook voor ons thema relevant zijn. Eén van de cruciale vragen in dat debat is de vraag in hoeverre de prak-tijk van het vieren van avondmaal in de vroegchristelijke gemeente teruggaat op de instelling door Jezus zelf. Sommigen pleiten daarvoor, terwijl anderen, in ons land Henk Jan de Jonge met in zijn spoor zijn promotus Valeriy Ali-kin, juist van een geleidelijke ontwikkeling te spreken in de richting van een steeds meer geformaliseerde viering. Relevant daarbij is dat De Jonge en Alikin expliciet betogen dat het ritueel van het avondmaal teruggaat op informele maaltijden die aanvankelijk werden gehouden. Bij zijn afscheid als hoogleraar hield De Jonge een oratie getiteld: ‘Avondmaal en Symposium, Oorsprong en eerste ontwikkeling van de vroegchristelijke samenkomst’. In deze oratie stelt de Jonge dat de bekende interpretatiewoorden (‘dit is mijn bloed’ en ‘dit is mijn lichaam’) en de instellingswoorden (‘doe dit tot mijn gedachtenis’) in de gemeente te Korinte en elders nooit werden uitgesproken zoals wij dat vandaag de dag vaak horen. Paulus gebruikte deze woorden in 1 Korintiërs om toe te lichten wat de gezamenlijke maaltijd betekende, niet om aan te geven met welke woorden het avondmaal geopend moet worden.5 Het avondmaal heeft dus niet een gewijde geestelijke nodig om het ritueel in goede banen te leiden, er is namelijk geen vastomlijnd ritueel. In de vroege kerk vond het avondmaal plaats op verschillende manieren. Men nuttigde soms eerst het drinken en dan het brood, en soms andersom. Soms werden er volledige maaltijden geserveerd, soms alleen brood, of alleen brood en water.

Op de reconstructie van de vroegste geschiedenis van het avondmaal door De Jonge en Alikin is beslist het één en ander af te dingen, maar waar het ons wel van bewust maakt, is dat het avondmaal aanvankelijk in een informele huiselijke setting plaatsvond en daardoor veel dichter bij de dage-lijkse geloofspraktijk stond dan in de latere traditie het geval was. Men zou dus aan het onderzoek naar de vroegste sporen van avondmaalsviering steun kunnen ontlenen voor een verdere uitbreiding van de avondmaalspraxis naar de huiselijke kring en een minder aan het ambt gebonden viering ervan.

Een gegeven dat al vanaf de vroegste tradities rond het avondmaal speelt, verdient het hier ook genoemd te worden. De kerken hadden regelmatig te maken met zieke mensen die niet in staat waren om naar de samenkom-sten te komen. Om dit probleem op te lossen brachten, volgens Justinus de Martelaar in zijn Eerste Apologie, diakenen de elementen die bij de avond-maalsviering gebruikt werden ná de viering bij de zieke mensen, zodat ook zij het lichaam en het bloed van Christus konden nuttigen.6 Tevens beschrijft Tertullianus in zijn Ad Uxorem een vrouw die thuis stiekem het avondmaal nuttigt omdat zij door haar verplichtingen aan haar heidense echtgenoot niet alle samenkomsten kon bijwonen.7

De Reformatie markeert een nieuwe periode in de geschiedenis van de bediening van het avondmaal en de rol van de ambten daarin. In de vroege Reformatie zijn er verschillende signalen die wijzen in de richting van een verbreding van de bediening van het avondmaal. Zo is er Luthers zoge-naamde derde orde van dienst in de Deutsche Messe (1526), waarin hij sug-gereert dat een vrije viering van de liturgie ook toegestaan is of zelfs zijn voorkeur heeft voor ware christenen, al meent hij dat hij die nu eigenlijk nog niet om zich heen vindt. Die tendens kan gemakkelijk in verband gebracht worden met de notie van het algemeen priesterschap van alle gelovigen, zoals Luther dat in zijn Von der Freiheit eines Christenmenschen (1520) naar voren brengt. Toch schrijft diezelfde Luther in de Grote Catechismus (1530) dat het avondmaal door een predikant bediend moet worden en in zijn latere werk wordt Luther onder invloed van de controverses met de we-derdopers steeds voorzichtiger met het democratiseren van de christelijke gemeente. Artikel 14 van de Augsburgse confessie stelt dat alleen zij die op rechte wijze daartoe geroepen zijn de sacramenten mogen bedienen.8 Zelfs een doper als Hubmaier gaat uit van de gedachte dat er een voorganger is die het avondmaal bedient.9 In de gereformeerde Reformatie legt met name Calvijn er nadruk op dat de predikant het avondmaal moet bedienen.10 Vraag en antwoord 366-368 van de catechismus van Genève stellen dat het de pre-dikant is die het avondmaal moet bedienen, ‘[w]ant het Woord verkondigen en de sacramenten uitreiken zijn met elkaar verbonden zaken’.11 Ook Voetius geeft de band tussen Woord en sacrament als belangrijkste argument voor de viering door de dienaar van het Woord in zijn Politica Ecclesiastica.12

4. Mainstream dogmatische handboeken

We vervolgen onze zoektocht naar motieven voor het al dan niet beperken van de viering tot de leiding door een predikant met de bespreking van een aantal protestantse dogmatische, kerkrechtelijke en liturgische handboeken. Als het gaat om de verkenning van systematisch-theologische handboeken, steken we om enigszins willekeurige redenen in bij Abraham Kuyper aan het einde van de negentiende eeuw. Wat Kuyper tot een interessante figuur maakt voor onze vraag, is dat hij een groot bewustzijn toont van de de-mocratisering die zich in de maatschappij voordeed en die ook in de kerk doorsijpelde. Kuyper waardeert die ook positief, maar kiest er toch voor om de bediening van het avondmaal te beperken tot de predikant.

Kuyper koppelt het ambt sterk aan het mogen bedienen van het avond-maal. Hij wijst erop dat als de man in het ambt ontbrak de kerkdienst wel ge-houden kan worden en een lezing, gebed en lofzang gewoon kunnen plaats-vinden. Door de geschiedenis heen konden doop en avondmaal echter nooit plaatsvinden zonder een ambtsdrager. De reden hiervoor is dat men Christus in het avondmaal wilde eren door het avondmaal een sacramenteel karak-ter te geven, wat inhoudt dat niet zomaar iedereen het mag bedienen.13 De ambtsdrager moet volgens Kuyper niet gezien worden als iemand die boven de anderen staat, hij is geen priester die tussen God en de mensen staat,14 maar is gelijk aan alle andere broeders. Allen zijn broeders, en dus gelijken, en allen zijn van Christus afhankelijk, en dus dienaars.15

Kuyper lijkt met zijn standpunt een paradox te creëren. Enerzijds is er sprake geweest van een democratisering binnen de katholieke kerk in de 16e eeuw. Een beweging die Kuyper positief lijkt te waarderen, omdat die volgens hem leidde tot de Reformatie tegen het autocratische karakter van de kerk destijds.16 Anderzijds lijkt er in de avondmaalsleer toch sprake te zijn van het autocratische karakter waartegen de Reformatie zich verzette. De ambtsdrager is de enige die het mag bedienen.

Het is opvallend dat bij Kuypers kompaan Bavinck, de rol van het de-mocratische in de visie op het ambt veel minder sterk geprofileerd is. Vol-gens Bavinck is Christus de koning van de kerk, Hij regeert haar door drie ambten voort te zetten op aarde, namelijk die van de dienaar des woords, het ouderlingenambt en het diakenambt. In het onzichtbare is de kerk strict monarchaal: Christus alleen is koning; in het zichtbare is de kerk aristocratisch-presbyteriaal. ‘Het zijn […], de besten, niet in geld en goed maar in geestelijke gaven, die Hij [Christus] zelf bekwaamt en door de gemeente voor zijnen dienst aanwijzen laat. Door hen zorgt Hij voor de geestelijke en voor de stoffelijke belangen van zijne gemeente.’ Opvallend afwezig onder-werp in Bavincks beschrijving van de ambten zijn echter de sacramenten.17

Wel aanwezig zijn de sacramenten in Bavincks beschrijving van de rol van de kerk, die is er om ‘hier op aarde dien heiligen kring te vormen, binnen welken Christus al zijne weldaden, ook die der wedergeboorte, meedeelt.’ Hiertoe heeft de kerk volgens hem onder andere het woord en sacrament toevertrouwd gekregen.18 Woord en sacrament horen bij Bavinck bij elkaar, omdat het geschre-ven woord uitdrukt wat in het hart van de gelovige geschreven staat (Jer. 31:33), terwijl het sacrament uiterlijk voor ogen stelt wat de Geest geschonken heeft. Gezamenlijk drukken zij de inwendige genade uit die de Geest, of het inwendig woord of licht, mensen geeft.19 Ambt en sacrament zijn zodoende onafscheidelijk.

Berkhof stelt in zijn sacramentsleer voor om te breken met het begrip ‘sacrament’, hij spreekt liever van ‘overdrachtselementen’ als het gaat om doop en avondmaal, maar ook om onderricht, de preek, het gesprek, de diaconie, de samenkomst, het ambt en de kerkorde. Die laatste twee dienen vooral ter ondersteuning van de andere zeven.20 Het avondmaal is een ge-leidende activiteit die de mogelijkheid tot participatie biedt. Berkhof begint bij zijn beschrijving van het avondmaal dan ook meteen met het behandelen van de manier waarop kerken deze zien, gevolgd door een behandeling van maaltijden in het Oude Testament, om daarna weer in termen van ‘kerken’ te spreken, die het avondmaal opvoeren en vieren. Het avondmaal is ‘het geestelijk voedingsmiddel dat de kerk aan haar leden reikt’, aldus Berkhof.21

Het is het ambt dat de overdrachtselementen werkzaam maakt. De ambts-drager is iemand die is aangesteld om tegenover de gemeenschap Christus te representeren. Berkhof noemt de ambtsdrager zelf niet ‘geleidend’, maar stelt dat zij dit in afgeleide zin wel zijn, omdat voor veel mensen de inhoud en het niveau van hun geloof afhangen van de ambtsdrager.22 Interessant is echter dat Berkhof stelt dat zowel katholieke (hoge) als klassiek-reformatorische (tussenin) als vrij-kerkelijke (lage) ambtstheologieën zich kunnen beroepen op het Nieuwe Testament.23 Berkhof is van mening dat de gereformeerde ambtsopvatting ‘als via media tussen de hoogen laag-kerkelijke opvattingen zowel het dichtst het wezen van het ambt in zijn dialectische verhouding tot de gemeente benadert, als ook het meeste ruimte laat voor nieuwe vormen naar gelang de situatie daarom vraagt.’24 Het is juist de ambivalentie van de gereformeerde positie die haar volgens Berkhof het meest geschikt maakt.

Van den Brink & Van der Kooi houden wel vast aan het begrip ‘sacrament’, want ‘Berkhof houdt de traditionele sacramentsleer tegen het licht van wat bij hem de kern uitmaakt: de ontmoeting. De geleiding of het sacramen-tele wordt geheel gedacht in termen van relatie. We brengen daartegen in dat de gemeenschap met Christus zo dreigt te worden ingesnoerd in personalisti-sche categorieën.’25 Hiernaast houden ze vast aan het woord ‘sacrament’ van-wege de eschatologische connotatie die de doop en het avondmaal hebben. Die twee handelingen markeren de opname van een gelovige in de eschatologische gemeenschap rondom Christus.26 Ze hanteren hiernaast een hoge ambtsvisie, waarin de voorganger iemand is die namens Christus handelt.27 Zij benaderen het avondmaal dan ook als een kerkelijk gebeuren. Het avond-maal is volgens hen gemeenschap met Christus (die wordt vertegenwoordigd door de voorganger). Ze beschrijven het avondmaal als een brandpunt in de eredienst (naast de verkondiging van het Woord).28 ‘In het breken van het brood, het drinken van de wijn en het reciteren van deze inzettingswoorden [1 kor. 11:24-26] stelt de Heer van de kerk zichzelf tegenwoordig.’29

In navolging van Berkhof merken Van den Brink en Van der Kooi ten aan-zien van het gereformeerde (of: presbyteriale) model van kerk-zijn op dat het ambivalentie veroorzaakt als het gaat over de ambten. De protestantse kerken zitten tussen het katholieke (priester is noodzakelijk voor bemid-deling van het heil) en het congregationalistische (algemeen priesterschap) model.30 Deze ambivalentie uit zich rondom het avondmaal doordat enerzijds niemand zich tussen de gelovige en Christus kan nestelen (congregationa-listisch), terwijl anderzijds een juiste avondmaalsviering niet mogelijk is zonder predikant (katholiek).31

Van Genderen en Velema gaan tegen Berkhof in, maar dan als het gaat om diens standpunt dat het Nieuwe Testament geen uniform beeld van het ambt zou tekenen. Dat doet het volgens hen namelijk wel. Het ambt komt ‘van boven’ en de ambtsdrager is een gezant van Christus.32 Hiernaast komen ambtsdragers uit de gemeente zelf, omdat de gemeente bij hen de gaven opmerkt die zij nodig hebben. Van Genderen en Velema hanteren zodoende een hoge ambtsvisie binnen het presbyteriale of klassiek-reformatorische model.33

Eén van de drie ambten die zij ontlenen aan de Bijbel is die van de pre-diking van het Woord (Ef. 4:11; 1 Tim. 4:14).34 Bij deze bediening hoort ook het bedienen van de sacramenten. Volgens Van Genderen en Velema moet het sacrament namelijk vanuit het Woord verstaan worden. Zonder Woord dus geen sacrament; het Woord komt eerst en wordt door de sacramenten bevestigd.35 Er is zodoende een ambtelijk geleide samenkomst nodig van (een deel van) de gemeente voor een avondmaalsviering, want het Woord moet gebracht worden. Dit kan in de kerk, maar ook in een ziekenhuis of een verzorgingstehuis zijn ter vertroosting van zieken en bejaarden.36

Van de Beek, ten slotte, heeft een voorkeur voor een conciliair presbyteraal-episcopaal model van het ambt.37 In dit model staat de bisschop centraal. Op lokaal niveau staan geordineerde presbyters de bisschop bij, op interlokaal niveau is er sprake van conciliair overleg tussen bisschoppen (en presbyters). De nadruk ligt op de personen, niet op het presbyterium.38 Van de Beek geeft meerdere redenen hiervoor, maar opvallend zijn, wat hij noemt, zijn ‘pastorale’ en ‘culturele’ motieven. Het pastorale motief luidt dat mensen behoefte hebben aan iemand die naar hen omziet met pastorale woorden, een gebaar van ontferming of een daad van barmhartigheid.39 Het culturele motief luidt dat mensen op zoek zijn naar identificatiefiguren. Die figuren moeten iets van ‘het andere’ hebben, omdat het niet gaat om een identiteit die mensen al hebben, maar om identiteit die mensen verkrijgen in hun gebrek aan identiteit. Het karakter van ‘voorafgaand’ en ‘een tegenover van het andere’, wat een identificatiefiguur nodig heeft, past volgens Van de Beek de figuur van de bisschop bij uitstek.40 De bisschop is dus niet een geroepene uit de gemeenschap, maar een tegenover.

Naast deze twee motieven valt het oecumenische motief op. Dat motief luidt dat de bisschop de katholieke verbondenheid van de kerk wereldwijd zichtbaar maakt.41 Kort gezegd is de bisschop (ondersteund door presbyters) een herder en identificatiefiguur die ook de verbinding met de wereldwijde kerk onderhoudt. Volgens Van de Beek is de eucharistie (zo noemt hij het, hoewel hij protestant is) de basis van katholiciteit.42 Dat wil zeggen: het zijn van een kerk in eenheid met elkaar. Zonden kunnen deze eenheid echter in de weg staan, wat inhoudt dat een ernstige zondaar de eucharistie ontzegd mag worden totdat de zondaar door een geordineerd ambtsdrager vergeven is.43 In dit alles zien we de drie behandelde motieven voor de keuze voor het conciliair presbyteraal-episcopaal model terug. Volgens van de Beek kun-nen dan ook alleen geordineerde bisschoppen en presbyters de eucharistie leiden en zegenen.44 Ambt en eucharistie kunnen niet zonder elkaar.45

Hoewel geen onderdeel van een dogmatisch handboek of een dogmatische monografie, verdient ook het in 2009 door Hans Kronenburg en Mar-griet Gosker gepubliceerde artikel in Kerk en Theologie hier aandacht.46 Kronenburg en Gosker argumenteren in dit naar aanleiding van het rapport Werken in de Wijngaard geschreven artikel uitvoerig voor de band tussen de dienst van Woord en sacrament en de ordinatie tot predikant. Mutatis mutandis zijn hun argumenten ook op ons onderwerp van toepassing. Kronenburg en Gosker voeren niet minder dan 10 argumenten aan voor die band. Een aantal argumenten heeft te maken met de traditie van het Nieuwe Testament en de vroege Kerk, de band tussen Woord en sacrament en de band tussen leiding en sacrament. Vervolgens bespreken ze de notie van Christusrepresentatie, een notie waar Gosker in haar proefschrift uit 2000 ook al een pleidooi voor heeft gevoerd.47 De ambtsdrager is volgens hen ook het symbool van de eenheid van de gemeente en degene die de band met de apostolische traditie symboliseert. Ten slotte benadrukken ze dat alles in de eredienst met orde dient te gebeuren.

Over al deze argumenten zou veel te zeggen zijn. We lichten er hier de notie van Christusrepresentatie uit omdat die bij Gosker uitvoeriger wordt be-handeld, ook eerder in de dogmatische handboeken is genoemd en daarnaast ook in het werk van Leo Koffeman een plek heeft.48 Gosker en Koffeman pleiten beiden tegenover stemmen uit de protestantse traditie voor het goed recht van de notie van Christusrepresentatie in de theologie van het ambt. Bij Koffeman blijft het vooral bij een pleidooi voor dat goed recht. Gosker brengt daarnaast allerlei argumenten naar voren om dat goed recht te staven. Het lastige van die argumenten voor ons onderwerp, is dat Gosker de notie van Christusrepresentatie bij momenten sterk verbreedt, zodat ze niet alleen voor de predikant maar ook voor de hele gemeente kan gelden.49 De vraag is dan hoe dat zich verhoudt tot de rol van de predikant als representant van Christus in het sacrament. Als immers ieder lid van de gemeente Christus kan representeren, waarom zou Christusrepresentatie dan een argument moeten zijn om alleen de geordineerde predikant het avondmaal te laten bedienen?

5. Kerkrecht, liturgie en confessie

Waar in de mainstream dogmatische handboeken duidelijk wordt dat in de protestantse ambtsleer bepaalde ambiguïteiten waar te nemen zijn, lijken alle dogmatici het wel met elkaar eens te zijn dat het avondmaal alleen door ambtsdragers kan worden bediend. Dit wordt dan ook uitgedrukt in de hui-dige kerkrechtelijke en liturgische teksten over het avondmaal.

De kerkorde van de PKN spreekt op allerlei plaatsen over de bediening van de sacramenten door de predikant en door hem of haar alleen.50 Dat geldt zowel voor de romeinse artikelen, voor de ordinantie over de eredienst (5), als ook voor de ordinantie over het avondmaal (7). In de ordinantie over de eredienst wordt de bediening van de sacramenten, anders dan die van het Woord, expliciet onderscheiden van die van niet-geordineerde voorgangers. Anderzijds wordt in verband met een missionaire context aan kerkelijke werkers soms wel de bevoegdheid tot de bediening van de sacramenten toe-gestaan.51 Al met al geeft de kerkorde een wat dubbelzinnig beeld van de ambtelijke verantwoordelijkheden van de predikant tegenover anderen die in de Woordbediening werkzaam zijn, waarbij er eerder wordt aangesloten bij een bestaande praktijk dan een heldere theologisch beargumenteerde ambtsvisie wordt neergezet.52

In het verlengde daarvan ligt de beschrijving van de liturgie van de PKN in het Dienstboek. Daarin wordt verondersteld maar niet expliciet gemaakt dat een ambtsdrager nodig is, want er wordt verwezen naar de ‘dienaar’.53 Hetzelfde is het geval bij de beschrijving van vieringen in bijzondere om-standigheden. Voor gemeenteleden die de dienst niet bij kunnen wonen kan het avondmaal ook bij hen thuis gevierd worden, maar alleen onder bege-leiding van een predikant en een diaken.54 De ambtsdragers belichamen in deze situatie de gemeenschap van de kerk.55

De kerkorde van de PKN van 2003 spreekt enigszins anders over de bediening van het avondmaal door de predikant dan de Hervormde kerk-orde van 1951 en, in het verlengde daarvan, de kerkorde van de Hersteld Hervormde Kerk. Een voorbeeld is de vermelding van het avondmaal in de Romeinse artikelen. In artikel IX van de kerkorde PKN wordt in lid 1 van bediening door de predikant gesproken en in lid 4 van de viering ‘onder ver-antwoordelijkheid van de kerkenraad’. In de kerkorde van 1951 wordt in ar-tikel IXX gesteld: ‘Het wordt, met gebruikmaking van een daartoe bestemd formulier uit het dienstboek der Kerk, bediend aan de belijdende leden der Kerk door de dienaren des Woords onder opzicht van de ouderlingen en met bijstand van de diakenen.’ De notie van het ‘opzicht’ van de ouderlingen over de bedienaar is vervangen door een collectieve verantwoordelijkheid van de kerkenraad voor de bediening. Dat neemt overigens niet weg dat er van een verandering van praktijk geen sprake is.

In de gereformeerde kerken die zich in hun kerkorde op de Dordtse Kerk-orde van 1619 oriënteren (onder andere Gereformeerde Gemeenten, Chris-telijk Gereformeerde Kerken en Gereformeerde Kerken vrijgemaakt), wordt de bediening van het avondmaal positief genoemd als taak van de predikant in artikel 16 en aanverwante artikelen in recentere kerkorden.56 In artikel 63 van de Dordtse Kerkorde wordt wel gesproken over de noodzaak eerst ou-derlingen en diakenen te bevestigen alvorens het avondmaal te vieren, maar de bediening door de predikant wordt niet opnieuw genoemd.

6. Alternatieve visies

Nu we hebben gekeken naar mainstream dogmatiek, kerkrecht en liturgie is het tijd om te kijken naar een aantal alternatieven. Hieronder volgen drie verschillende visies op ambt en avondmaal van van Beelen, Ouweneel en Mulder.

6.1 Van Beelen

Jacob van Beelen, destijds Nederlands Hervormd predikant, promoveerde in 1996 te Leiden met zijn dissertatie over de relaties tussen avondmaal en ambt. Dit deed hij onder supervisie van Van de Beek, die hoopte dat de studie tot een goed gesprek over het avondmaal zou leiden. Iets wat ook ge-beurde, want Van Beelen verdedigde in de dissertatie een standpunt dat niet echt past in de gereformeerde traditie.57

Zo stelt Van Beelen dat veel exegeten moeite hebben met Handelingen 2:46, waarin staat dat de mensen van de gemeente bij elkaar thuis het brood braken. Wanneer men het ‘breken van het brood’ interpreteert als een technische term voor het nuttigen van het avondmaal laat deze tekst ogenschijnlijk weinig van een strikt institutionele en ambtelijke visie op het avondmaal over. Dit is echter een interpretatie die men wel moet gebruiken omdat het ‘breken van het brood’ in Handelingen 2:42 doorgaans wel wordt geïnter-preteerd als betrekking hebbend op het avondmaal.58

Hiermee is niet gezegd dat het avondmaal niet in de institutionele ge-meenschap gevierd mag worden. Van Beelen interpreteert de vieringen waarover het in 1 Korintiërs 11:17-34 gaat namelijk wel degelijk als een grootschalig gebeuren bij bijeenkomsten van één of zelfs meerdere chris-telijke gemeenschappen. Paulus biedt ons echter geen enkel spoor van een idee dat hier een ambtsdrager of functionaris voor nodig is (evenmin als in de rest van het Nieuwe Testament59). Hiermee is echter niet gezegd dat er niet iemand moet zijn die de leiding neemt over de maaltijd en de gang van zaken rondom de maaltijd regelt.60 Tevens stelt hij dat ook voor Lukas het ge-meenschappelijk breken van het brood wezenlijk is voor het gemeente-zijn.61 Van Beelen wil dan ook graag het gemeenschap-zijn versterkt zien worden door het avondmaal zoals dat vaak gevierd wordt (met een stukje brood en een slokje wijn of druivensap) te vervangen door een echte maaltijd, zoals de maaltijden waar Paulus het over heeft in 1 Korintiërs.62

Van Beelen stelt dat het ‘bedienen’ van het avondmaal door een ambtsdra-ger aan de gemeente, in tegenstelling tot het ‘vieren’ door de gemeente zoals in het Nieuwe Testament, een (onbijbelse) ontwikkeling is geweest in de loop der eeuwen. Deze ‘bediening’ duidt echter op passiviteit van de gemeente-leden en maakt van de ambtsdrager vaak een representant van Christus of zelfs een alter Christus. Deze representant verbreekt de directe band tussen Christus en zijn gemeente en maakt de gemeenteleden van zijn aanwezigheid afhankelijk. Zonder hem kan er geen avondmaal gevierd worden en is er dus geen gemeente. Het ambt heeft de centrale plaats en constitueert uiteindelijk de kerk, of is ten minste haar essentie, in plaats van haar leden.63

6.2 Ouweneel

Willem Johannes Ouweneel schreef in 1999 een avondmaalsleer in zijn boekje Neemt, eet. De maaltijd van de Heer. Hiernaast publiceerde hij in 2010 zijn elementaire ecclesiologie. In deze twee boeken worden zijn ambts-en avondmaalsvisie uitgewerkt.

Het lijkt er op dat volgens Ouweneel het ambt van predikant bijbels ge-zien niet bestaat. Hij stelt dat men doorgaans niet probeert het bestaan van het ambt van predikant bijbels te funderen omdat het als vanzelfsprekend gezien wordt. Als voorbeeld hiervan haalt hij Luther aan: ‘Maarten Luther heeft het er gemakkelijk mee: Het predikambt is ons simpelweg door Christus verworven met zijn bloed, geschonken en ingesteld tot onze zaligheid. Punt, uit. Nadere fundering in het NT overbodig.’64

Volgens Ouweneel is de bijbelse structuur van het leiderschap van een kerk er één die bestaat uit een lokaal, meervoudig leiderschap. Als we van een enkele leider verwachten dat hij voorganger, predikant, herder en leraar is, dan verwachten we volgens Ouweneel veel te veel van één persoon.65 De structuur waarin één persoon de opziener is van meerdere gemeenten (zoals een bisschop) is volgens Ouweneel zowel in het Nieuwe Testament als in de Apostolische Vaders onbekend.66

In zijn boekje benadert Ouweneel de avondmaalsviering vanuit de in Handelingen 2:42,46 en 20:7 en 1 Korintiërs 11:20-34 beschreven praktijken. Men brak het brood thuis (onofficieel67) en kwam speciaal daarvoor op de eerste dag van de week samen.68 In Korinte plakte men het avondmaal niet aan een kerkdienst, maar aan een liefdesmaaltijd (al ging het er met honger lijdende mensen en dronkaards waarschijnlijk niet zo liefdevol aan toe).69

Ondanks dat het avondmaal ‘onofficieel’ plaats kon vinden, hint Ouwe-neel wel naar een controle op wie er deel mogen nemen aan het avond-maal en wie niet. Bij het bespreken van de balans tussen lichtvaardigheid bij avondmaalsdeelname en avondmaalsmijding stelt hij dat lichtvaardigheid kan ontstaan wanneer een gemeente voor deelname alleen een uiterlijke geloofsbelijdenis vereist en geen onderzoek doet naar de vraag of iemand wedergeboren is.70 Het lijkt er hierdoor op dat Ouweneel als eis voor deel-name aan het avondmaal stelt dat de gemeente moet bepalen wie er aan kan schuiven. Al zou dit moeilijk kunnen gelden voor mensen die thuis het brood breken.

De gemeente, niet de ambtsdrager, is hierbij de bepalende factor. Hierin schijnt Ouweneels ambtsvisie van meervoudig leiderschap door. Een enke-le leider kan niet zomaar dit soort toetsingen doen of beslissingen nemen. Dit gebeurt in samenspraak, als gemeente. Hiermee vormt Ouweneel in dit onderzoek een unicum, vanuit een relatief lage ambtsvisie komt hij uit op controle op het avondmaal. Immers, ook de thuis vierende mensen, zonder ambtsdrager, kunnen anderen toetsen, zij zijn immers deel van de gemeente.

6.3 Mulder

Arie-Jan Mulder is een evangelische voorganger die in 2013 in het televi-sieprogramma Café Tinto, uitgezonden door Family7, deelnam aan de eer-ste avondmaalsviering op televisie waarbij de kijkers thuis actief betrokken werden.71

Mulder ziet de ontwikkeling van het avondmaal in de richting van een sacrament tegen de achtergrond van Romeinse, heidense invloeden. Het avondmaal kon dan alleen door geestelijken worden bediend. Hierdoor kon de kerk gemakkelijk centraal bestuurd worden en kon er macht uitgeoefend worden over gelovigen. Dit, terwijl in 1 Petrus 2:5-9 staat dat wij allemaal priesters zijn.72 De aanwezige ambtsdrager moet dus niet gezien worden als deelnemer aan het avondmaal krachtens zijn ambt, maar als lid van de gemeenschap.73

Voor Mulder is het avondmaal niet alleen iets dat op een eenvoudige, niet-institutionele en niet-ambtelijke manier plaatsvindt, maar ook een feestelijk en ongestructureerd gebeuren.74 Het kan ook in een kleiner gezelschap, aan de keukentafel op momenten van vreugde, maar ook op momenten van pijn.75 Hij vraagt zich hierbij af of het als volgt gegaan kan zijn:

Het samenzijn was feestelijk, niet door luxe maar door de inhoud. Daar-aan valt te zien dat de samenkomst van de gelovigen, inclusief maaltijd en breken van het brood, een zaak van vreugde was. Als joden en als leerlingen van Jezus kenden ze de inhoud van de maaltijd van de Heer, zoals wij die hiervoor bestudeerd hebben. Ze wisten dus heel goed dat het avondmaal een vreugdemaal was. Als ik mij deze mensen voorstel, dan zie ik ze voor me: aan de ene kant van de kamer zitten een paar mensen te huilen en te bidden, aan de andere kant wordt gelachen en gedankt. Weer een ander zit rustig in zijn hoekje te kauwen op een stukje brood. En dan vraagt één van de aan-wezigen de aandacht. Hij dankt God, heft zijn glas, proost met de anderen en roept: ‘Jezus is Heer!’, en iedereen stemt er mee in.76

Het belangrijkste bij het avondmaal is voor Mulder dat wij ons realiseren wat wij aan het doen zijn. Jezus heeft niet gezegd hoe wij het avondmaal moeten vieren, alleen maar dat wij het met regelmaat moeten doen en met brood en wijn.77 Desondanks stelt Mulder, in de woorden van een vriend, dat de huidige vorm van het avondmaal een bedekking is die het werkelijke doel van de maaltijd heeft versluierd en haar spontaniteit heeft weggehaald. De vriend in kwestie ervaart dat het proberen deze bedekking weg te halen voor hem is zoals het voor de eerste gemeenten geweest moet zijn om de besnijdenis en de wetten van Mozes los te laten, een zwaar proces waarin Christus onontbeerlijk is.78

Conclusies en discussie

Dit artikel startte bij twee gegevenheden. Enerzijds is er in de protestantse theologie van de twintigste eeuw heel breed een vraag naar een grotere rol voor de viering van het avondmaal waar te nemen. Anderzijds is ook heel breed op het grondvlak van de kerk waar te nemen dat er rondom de beleving van het avondmaal veel vragen bestaan en ‘gewone kerkmensen’ helemaal geen behoefte hebben om vaker avondmaal te vieren. We hebben daarbij de suggestie uitgewerkt dat die stokkende avondmaalsbeleving verbonden zou kunnen zijn met de beperking van de viering tot de zondagse eredienst en ons afgevraagd waarin die beperking haar wortels heeft. Om daar achter te komen hebben we in dit artikel de verbinding tussen avondmaalsviering en ambtelijke bediening door een predikant onderzocht. Enerzijds heeft ons onderzoek zich gericht op de motieven voor de beperking tot de ambtelijke bediening door de predikant in mainstream dogmatiek en anderzijds op grotendeels vrijkerkelijke pleidooien voor een bredere bediening.

Als we kijken naar de theologische motieven die voor een exclusieve be-diening van het avondmaal door de predikant worden aangedragen, vallen in de mainstream dogmatische bezinning verschillende factoren op. Eén factor is een argumentatie op grond van Christusrepresentatie in de bediening van het avondmaal. De vraag die zich daarbij laat stellen, is of een protestantse ambtsleer een zo massieve vorm van Christusrepresentatie in het ambt van de predikant wel kan dragen. De dienaar van Woord en sacrament is immers ontdaan van de sacramentele rol die hij voor de Reformatie als gewijd pries-ter had en de vraag laat zich stellen waar de zo massieve rol van representant van Christus precies van afgeleid moet worden. Waarom zou het sacramen-tele van het avondmaal van de aparte rol van de bedienaar af moeten hangen, zo vragen wij ons af. Is het niet juist de presentie van Christus zelf in brood en wijn die het sacrament tot sacrament maakt? Daarnaast is het de vraag of de argumentatie vanuit de notie van Christusrepresentatie niet allerlei impli-caties heeft op andere terreinen, die het middel erger maken dan de kwaal.79

Verschillende theologen zijn zich ervan bewust dat er iets schuurt rond de notie van Christusrepresentatie. Zo positioneren Berkhof en Van den Brink en Van der Kooi de protestantse predikant tussen de katholieke priester en de het congregationalistische algemene priesterschap in. De vraag zou daarbij zijn in hoeverre zo’n tussenpositie een eigenstandige en coherente ambtsvisie oplevert, of dat ze toch van twee walletjes eet door enerzijds het algemeen priesterschap van alle gelovigen te aanvaarden, maar om andere redenen weer voor Christusrepresentatie te kiezen. We zien iets dergelijks bij de verschillen tussen Bavinck en Kuyper. Terwijl Bavinck al zijn kaarten zet op de Christusrepresentatie, laat Kuyper zich daar nauwelijks over uit. Kuyper vertegenwoordigt wat we een pragmatische visie zouden kunnen noemen op de bediening van het avondmaal door de predikant. Hoewel Kuyper zich zeer bewust is van de democratisering die het verstaan van de kerk sinds de Reformatie heeft doorgemaakt, kiest hij er om min of meer pragmatische redenen voor om die democratisering toch niet door te trekken naar de rol van het ambt bij de bediening van de sacramenten. Ook Van de Beek maakt van die pragmatische redenen gebruik als hij bij de verdediging van de rol van de bisschop, wijst op identificatiefiguren die in onze tijd nodig zijn. De hedendaagse voorstanders van de notie van Christusrepresentatie zoals Koffeman, Gosker en Kronenburg proberen ruimte te creëren voor de notie als zodanig, maar worstelen nog met de precieze invulling en de precieze consequenties ervan voor de relatie tussen ambt en sacrament.

Een enigszins ironisch element vinden we dan bij Kuyper. In zijn tijd kan Kuyper nog als argument aanvoeren dat het vrijkerkelijke model, waarin de bediening en het gezag niet primair bij de voorganger ligt, nooit tot een suc-ces is geworden. Daartegenover zouden we heden ten dage het omgekeerde kunnen stellen: het vrijkerkelijke model wordt steeds succesvoller en in een mondig wordende samenleving, ook steeds geloofwaardiger. Bovendien sluit het vrijkerkelijke model aan bij een bewustzijn dat in de protestantse theolo-gie zeer in opkomst is: de nadruk op het communautaire of relationele van de gemeente. De gemeente is als lichaam van Christus niet eenvoudigweg de optelsom van alle individuele leden bij elkaar, maar een gemeenschap van broers en zussen in Christus. Met andere woorden: in het avondmaal heeft de gelovige geen gemeenschap met Christus via het ene individu van de predikant, maar juist in de gemeenschap met elkaar.

Als we achter de min of meer hedendaagse dogmatische handboeken teruggaan naar vroegere gereformeerde tradities, zien we daar deels de-zelfde ambiguïteit. Bij Calvijn ligt in zijn ecclesiologie een groot gewicht op de plaats van de predikant als representant van Christus. In de bredere gereformeerde traditie is die nadruk op de predikant als representant van Christus echter niet gemeengoed. Voetius spreekt er bijvoorbeeld in het ge-heel niet over. In de bredere protestantse traditie wordt de bediening van het avondmaal niet met Christusrepresentatie in verband gebracht. Daar wordt eenvoudigweg gesproken over een koppeling van bediening van het Woord en de sacramenten. Bij die koppeling doet zich in de praktijk dan wel een merkwaardig fenomeen voor. Proponenten worden in de Nederlandse traditie over het algemeen niet bevoegd geacht tot bediening van de sacramenten, maar bedienen wel het Woord. Hier liggen interessante vragen, mede in verband met de vragen rond sacramentsbediening in een missionaire context.

In de alternatieven die wij hebben bestudeerd zien we lage ambtsvisies en andere doelen en rollen voor het avondmaal. Van Beelen hanteert een lage ambtsvisie als hij stelt dat een ambtsdrager als bedienaar van het avondmaal de directe relatie tussen de gemeente en Christus doorbreekt. Ouweneel han-teert een meervoudig leiderschap, waarbij het de gemeente is die het avond-maal leidt. Mulder heeft heel andere doelen voor ogen. Het belangrijkste is voor hem dat iedereen zich realiseert wat men aan het doen is. Het maakt hem verder niet uit hoe het gebeurt, het mag ongestructureerd en feestelijk zijn. Daarom is het voor Mulder prima mogelijk om zonder ambtsdrager avondmaal te vieren.

Als we ook bij die alternatieven een kritische vraag mogen stellen, zou dat een vraag zijn bij het erg rechtstreekse bijbelgebruik van deze auteurs. Het is zeker waar dat de vroegste nieuwtestamentische tradities rond het avondmaal geen strak omlijnde invulling van het ritueel geven en nog minder precies overeenkomen met de vorm die de viering van het avondmaal in de gereformeerde traditie heeft gekregen. Dat betekent echter niet dat de huidige vorm daarom ‘onbijbels’ is. Bij het gebruik van de Schrift spe-len immers zoveel meer factoren een rol dan alleen een directe verwijzing naar Handelingen of Korinte. Vanuit dat perspectief is de vraag interessanter welke bijbelse noties er onder de eerder besproken standpunten liggen dan de platte constatering dat de huidige gebruiken zo niet in de Bijbel beschreven staan. Dat neemt ondertussen niet weg dat de balans tussen dat wat direct in de Bijbel beschreven wordt en de indirecte noties die tot de traditionele viering leiden, onderwerp van discussie mag zijn en die balans ook herschikt mag worden. Maar bij die behoefte aan herschikking speelt onze eigen tijd en cultuur een minstens zo grote rol als de vraag wat de Bijbel precies over het avondmaal zegt. De behoefte namelijk om ons dat opnieuw af te vragen, wordt opgeroepen door problemen die wij nu in onze cultuur en gemeen-schappen rondom het avondmaal ervaren.

Al met al rest ons de conclusie dat het laatste woord over de ambtelijke bediening van het avondmaal nog niet gesproken is. Het springende punt is daarbij de vraag naar de Christusrepresentatie in het avondmaal. Het debat daarover is in de protestantse theologie voorlopig nog niet ten einde.80

1 G. van der Leeuw, Sacramentstheologie (Nijkerk: G.F. Callenbach, 1949), 5-12.

2 Arjen Terlouw, ‘Gereformeerd, maar niet van gisteren’, Wapenveld 60/4 (2010), 15-21.

3 A. van de Beek, Lichaam en Geest van Christus. De theologie van de kerk en de Heilige Geest (Zoetermeer: Meinema, 2012).

4 Kerkorde en ordinanties van de Protestantse Kerk in Nederland (Zoetermeer: Boekencentrum, 2003), Ord. 5-5.

5 H. J. de Jonge, ‘Avondmaal en Symposium, Oorsprong en eerste ontwikkeling van de vroegchriste-lijke samenkomst’ (Afscheid als hoogleraar Nieuwe Testament en vroegchristelijke letterkunde aan de Universiteit Leiden, Leiden, 13 april 2007), 6-7.

6 Justin Martyr, The First and Second Apologies, vertaald door Leslie W. Barnard, Ancient Christian Writers 56 (New York: Paulist Press, 1997), I,65.

7 Tertullian, Treatises on Marriage and Remarriage. To His Wife, An Exhortation to Chastity, Monogamy, vertaald door W.P. Le Saint, Ancient Christian Writers 13 (Westminster, Md.: Newman Press, 1951), 30-31.

8 K. Zwanepol, Belijdenisgeschriften van de Protestantse Kerk in Nederland (Heerenveen: Protes-tantse Pers, 2009), 30.

9 B. Hubmaier, ‘A Form of the Supper of Christ’, vertaald door Unknown, 1527,
( deze link werkt niet meer. Klik hier voor relevante informatie.) ; K.R. MacGregor, ‘The Eucharistic Theology and Ethics of Balthasar Hubmaier’, Harvard Theological Review 105/2 (2012), 223-45.

10 Vraag 309 van de Catechismus van Genève. Zie Zwanepol, Belijdenisgeschriften , 155.

11 Zwanepol, Belijdenisgeschriften, 163-64.

12 Gisbertus Voetius, Politica Ecclesiastica (Amsterdam: Waesberge, 1663), deel I, boek 2, sectie 2, tractaat 4, hoofdstuk 3, p. 746. “Cui enim commissum munus praedicandi evangelium, eidem commissa administratio sacramentorum; quae idem per signa visibilia exhibent, quod praedicatio verbi per signum audibile:”

13 A. Kuyper, Onze eeredienst (Kampen: J.H. Kok, 1911), 462-63.

14 Ibid., 460.

15 Ibid., 461.

16 Ibid., 455.

17 H. Bavinck, Gereformeerde dogmatiek, vol. IV (Kampen: J.H. Bos, 1901), 131.

18 Ibid., IV,198.

19 Ibid., IV,193.

20 H. Berkhof, Christelijk geloof, 9de ed. (Kampen: Kok, 2007), 342-44.

21 Ibid., 356-59. Hierbij moet wel gezegd worden dat Berkhof in de kleine letters stelt dat veel mensen ernaar verlangen dat het avondmaal weer haar vorm uit de eerste eeuw terugkrijgt, namelijk als een echte maaltijd met een horizontale, in plaats van verticale eenheid. Zie ibid., 360.

22 Berkhof, Christelijk geloof, 372-73.

23 Ibid., 373-75.

24 Ibid., 375.

25 G. van den Brink en C. van der Kooi, Christelijke dogmatiek (Zoetermeer: Uitgeverij Boekencentrum, 2012), 543-44.

26 Ibid., 539.

27 Ibid., 554-61.

28 Ibid., 549.

29 Ibid., 550.

30 Ibid., 526-28.

31 Ibid., 528.

32 J. van Genderen en W. H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek (Kampen: J.H. Kok, 1992), 662-64.

33 Ibid., 672.

34 Ibid., 669.

35 Ibid., 705-6.

36 Ibid., 735-36.

37 Van de Beek, Lichaam en Geest van Christus, 246.

38 Ibid., 230.

39 Ibid., 247.

40 Ibid., 249.

41 Ibid., 248.

42 Ibid., 78.

43 Ibid., 220.

44 Ibid., 239.

45 Ibid., 207.

46 Hans Kronenburg en Margriet Gosker, ‘Een wissel gemist! De ordinatie als voorwaarde tot het verlenen van sacramentsbevoegdheid’, Kerk en Theologie 60/2 (2009), 143–59.

47 Margriet Gosker, Het ambt in de oecumenische discussie. De betekenis van de Lima-ambtstekst voor de voortgang van de oecumene en de doorwerking in de Nederlandse SOW-kerken (Delft: Eburon, 2000), 270-89, http://www.margrietgosker.com/downloads/MargrietGoskerPublicatie0007.pdf.

48 L.J Koffeman, Het goed recht van de kerk. Een theologische inleiding op het kerkrecht (Kampen: Kok, 2009), hfdst. 8.

49 Gosker, Het ambt in de oecumenische discussie, 277, 282-84.

50 Kerkorde en ordinanties van de Protestantse Kerk in Nederland, Art. IX-1; Ord. 5-5-2.

51 Ibid., 3-12-11.

52 P. van den Heuvel (red.), De toelichting op de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland (Zoetermeer: Boekencentrum, 2004), 213-14. In dit boek wordt verder niet op de rol van de predikant in de avondmaalsviering ingegaan.

53 Protestantse Kerk in Nederland, Dienstboek. Een proeve, vol. II (Zoetermeer: Boekencentrum, 2004), 179-223.

54 Ibid., II, 190-93.

55 Ibid., II, 191.

56 Synode der Ghereformeerde Kercken, Kercken-ordeninge (Utrecht, 1620), http://www.kerkrecht.nl/node/439

57 W. Verboom, ‘Doet dit tot mijn gedachtenis (1) – Digibron.nl’, geraadpleegd 29 september 2014, http://www.digibron.nl/search/detail/714c907c0b742781f23e7effc7c03282/doet-dit-tot-mijn-ge-dachtenis.

58 J. van Beelen, Doet dit tot mijn gedachtenis. Een onderzoek naar de relaties tussen avondmaal en ambt: Over avondmaalsmijding van ambtsdragers en het probleem van de bediening (Leiden: J.J. Groen, 1996), 189-90.

59 Ibid., 46.

60 Ibid., 158-59.

61 Ibid., 190.

62 Ibid., 208-9.

63 Ibid., 203-5.

64 W. J. Ouweneel, De kerk van God. Ontwerp van elementaire ecclesiologie (Heerenveen: Medema, 2010), 266.

65 Ibid., 272.

66 Ibid., 268.

67 Ouweneel, De kerk van God, 67.

68 W. J. Ouweneel, Neemt, eet: de maaltijd van de Heer (Vaassen; [Amsterdam]: Medema ; Telos, 1999), 125, 128.

69 Ibid., 130.

70 Ibid., 138.

71 G. Bruins, ‘Avondmaal met tv-kijkers: het is voor iedereen – Nederlands Dagblad’, geraadpleegd 29 september 2014, http://www.nd.nl/artikelen/2013/maart/29/avondmaal-met-tv-kijkers-het-is-voor-iedereen.

72 A-J. Mulder, De ontdekking van het avondmaal (Purmerend: De Lepelaar, 2010), 47. Hierbij moet worden gezegd dat Mulder niet verantwoordt hoe hij aan deze informatie komt.

73 Van Beelen, Doet dit tot mijn gedachtenis, 210-11.

74 Mulder, De ontdekking van het avondmaal, 43.

75 Ibid., 51-52.

76 Ibid., 43.

77 Ibid., 39.

78 Ibid., 83.

79 Maarten Wisse, ‘Christus heeft geen representanten nodig’, In de Waagschaal 44/2 (2015): 7-9.

80 De auteurs danken twee anonieme reviewers en dr. Klaas-Willem de Jong voor hun opmerkingen bij een eerdere versie van dit artikel.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken