Menu

Premium

Allerheiligen en Allerzielen

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Jesaja 60:1-11.17-22, Openbaring 7:2-4.9-17 en Matteüs 5:1-12

De eerste lezing is genomen uit Jesaja 60. Het is het visioen van de terugkeer van de verbannenen van Israël: ‘Als God ons thuisbrengt, dat zal een droom zijn.’ Maar de profeet ziet meer: van alle kanten zullen ook vreemdelingen naar Jeruzalem komen om de beroofde stad eer te brengen. Vandaar dat goud en die wierook.

In de synagoge wordt Jesaja 60 als haftara (profetenlezing als bijlezing bij de Tora-perikoop van de sabbat) genomen bij Deuteronomium 28,69-29,8, waarin het eerste verbond van God met zijn volk wordt herbevestigd. De haftara verhaalt ons dan in hymnische termen hoe God na de ballingschap begonnen is zichzelf opnieuw te openbaren. Van alle kanten zullen er ook vreemdelingen naar Jerusjalajiem komen om de eens beroofde stad eer te brengen. Goud en wierook worden genoemd als een soort genoegdoening voor alle geleden schade en smart. De kamelen uit Midjan en Efa werken op onze fantasie. Midjan is de agglomeratie van Arabische nomadenstammen ten oosten van de Golf van Akaba; Efa is een van de Midjanitische stammen; en Seba, het tegenwoordige Jemen, is beroemd om zijn wierook en goud. Het eind van de perikoop (60,19-20) gaat over het waarachtige licht van God dat alle andere lichten in glans overtreft.

Alle heiligen, de zonen van Israël incluis

We lezen deze tekst op de vierdag van de heiligen, in de vrome traditie altijd verbonden met de andere zielen die op 2 november worden herdacht. Die gedachtenissen zijn één. Bij God zijn er geen eerste- en tweedeklas heiligen. Had de Eeuwige niet ooit bij de Sinai zijn mensen opgeroepen één heilig volk te vormen als afspiegeling van zijn eigen eenheid (Lev. 11,44-45; 19,2; 20,26)? Heiligen zijn mensen die dat volk Gods op zijn weg door de geschiedenis vertegenwoordigen. Het is goed namen te noemen: van Abraham, de trekker van het begin, Isaak, zijn kwetsbare zoon, en Jakob, vader Israël, vader van de twaalf stamvaders van het nieuwe volk. Deze twaalf namen horen wij ook noemen in Johannes’ Openbaring. Pijnlijk dat die namen in het Gemeenschappelijk Leesrooster en in de Ordo Lectionum Missae (het rooms-katholieke leesrooster) worden weggelaten! Van Openbaring 7,4 springt men over op vers 7,9 en leest voor het gemak ‘van alle stammen Israëls twaalfduizend getekenden’. Men mag toch, zeker na Auschwitz, niet zo onzorgvuldig omgaan met de joodse namen. De litanie van onze heiligen wordt devoot gezongen, maar voor het noemen van de namen van Gods eigen kinderen hebben wij geen tijd. Als merkwaardig feit valt op, dat de stamvader Dan ontbreekt. Hij was de rechter, de arglistige slang langs het pad (Gen. 49,16-17). Er is nu geen plaats meer voor die rechter. Hij moet plaatsmaken voor Efraïm en Manasse, die immers ook tot de zonen van Jakob gerekend mogen worden (Gen. 48,1-11). Rondom de 144.000 getekenden uit alle stammen van Israël mag de rest van de mensheid zich verzamelen: alle gemartelden, degenen die met witte gewaden bekleed zijn, wier gewaden gewassen zijn in het bloed van het lam (Op. 7,13 e.v.).

‘Zaligen’ gaan geen gemakkelijke weg

Luisterend naar de evangelielezing moet gezegd worden dat het woord ‘zalig’ in ons spraakgebruik afstandelijk klinkt. Maar het slaat op gewone mensen. Het woord ‘zalig’ klinkt aan het begin van het boek van de Psalmen. Hier gebruikt in de context van ‘een weg gaan’ en niet meedoen aan het gedoe van de goddelozen. Je staat als zalige niet op een console, maar je moet onderricht volgen en een weg gaan. De vertaling van Buber is nog iets te mooi: ‘Oh, het geluk van…’ (‘O Glück des Mannes…’ – Ps. 1,1). Het gaat om mensen die met hun handen werken aan vrede, vriendschap en toekomst. Zalig dus de vrededoeners, de barmhartigen, de mensen die de gave der tranen hebben omdat ze geen rust kennen zolang er onrecht is. Elke zaligspreking wordt gevolgd door een bevestiging van Gods kant. Dat de levensweg van deze messiaanse mensen geen gemakkelijke weg zal zijn, wordt in de laatste zaligspreking met nadruk vermeld. De paradox in de zaligsprekingen is het eigenlijke motief. De laatsten zullen de eersten zijn, een totale omkering van alles staat ons te wachten.

Kies dan het leven

De geschiedenis van God met de mensen gaat verder. De Heer onze God is een enig God, een trouwe God, die het verbond en de goedertierenheid houdt jegens wie Hem liefhebben en zijn geboden onderhouden tot in het duizendste geslacht. Kies voor het leven dus, houd vol, God is getrouw. De God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob is in die zin geen God van doden (je bent met hem nooit op weg naar de dood), maar van levenden.

In de donkere dagen van 1943-1944 preekte Kornelis Heiko Miskotte

K.H. Miskotte, Hoofdsom der Historie, 340vv.

over het slot van het gedeelte uit het boek van de Openbaring dat vandaag aan de orde is. ‘De majesteitelijke kracht van de bruisende zee en de verschrikkelijkste uitbarstingen van donder alsook de lieflijkste vondsten van de menselijke genius zijn nauwelijks voldoende om aan te duiden wat dat is, een gezang dat uit de hemel opgevangen wordt op aarde. (…) van die Sionsliturgie zijn onze liturgieën en liturgietjes (!) maar armzalige beelden. Het gaat hier om een gezang, dat door de gekwelde harten trekt, een gezang dat de Geest geeft aan de wanhopigen. (…) God verwacht iets van de wereld, al heeft Hij niets van de wereld nodig. Hij verwacht de oogst van de wereld, er is Hem veel aan gelegen, dat er iets van terecht komt, dat er iets in zijn schuren wordt binnengedragen.’

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken