Menu

Premium

Allerheiligen – Jezus’ verstandige vriendenkring

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Daniël 12,1-3, Openbaring 7,2-12 en Matteüs 5,1-12a

De drie lezingen voor Allerheiligen vormen met hun beelden een ontroerend drieluik op deze gedenkdag. Je hoeft niet in de aardse geschiedenisboeken te staan om op Allerheiligen gedacht te kunnen worden.

De uit hun slaap in de aarde ontwaakten, die ‘zullen stralen zoals het hemelgewelf straalt’ (Daniël 12,3); daarnaast de ‘schare die niemand tellen kan’ met hun witte kleren, hun palmtakken en hun loflied (Openbaring 7,9-10); en ten slotte de nederigen, treurenden, zachtmoedigen, barmhartigen en hunkeraars naar gerechtigheid, gelukkig geprezen juist vanwege hun hunkering naar Gods Rijk (Matteïs 51-12a) – samen zeggen zij: je hoeft geen grootse heldendaden verricht te hebben om in Gods boek opgetekend te worden. Daarvoor gelden andere criteria, die worden beschreven in deze lezingen.

Geheimen van de eindtijd

In Daniël 12 neig ik ertoe om door te lezen tot en met vers 4, waarin Daniël wordt opgeroepen om ‘het boek tot de eindtijd te verzegelen’ – een mooi rijm met de zegels uit de lezing van Openbaring. De dingen van de eindtijd zijn geheimen, niet bedoeld om voortijdig openbaar gemaakt te worden zodat iedereen er maar naar believen zijn ding mee kan doen c.q. er zijn eigen alternatieve feiten van kan maken. En er zal toename van kennis zijn, doordat vele mensen op zoek gaan. Echt weten, ware kennis wordt gevonden, niet geconstrueerd.

Het boek verzegeld met zeven zegels

Voorafgaand aan Openbaring 7 is in hoofdstuk 5 sprake van een verzegelde boekrol die door niemand op de aarde geopend kan worden – tot droefenis van de schrijver, die echter getroost wordt: er is er één die het toekomt, de ‘leeuw uit Juda’ (Openbaring 5,5). Geheimtaal is alleen voor ingewijden te verstaan: het geheim moet juist behoed worden om op de juiste tijd in de openbaarheid te komen. Ingewijden hebben daar ‘weet van’.

Na het relaas van het openen van de eerste zes zegels (Openbaring 6) lijkt de laatste dag echt aangebroken. De geschiedenis zal nu onherroepelijk tot een einde gebracht worden… Maar als in een film zwenkt de camera, en wel naar de vier verste uithoeken van de aarde, waar vier engelen de vier winden van de aarde in bedwang houden (Openbaring 7,1). Het land en de zee moeten voor even nog ongemoeid blijven – een pastoraal intermezzo dat de gang van zaken op aarde voor een korte tijd vertraagt. Pastoraal: want het Lam wil niemand op aarde met geweld op de knieën krijgen (aldus Jos de Heer in zijn De Apocalyps van Johannes, die daarbij het gedicht van J.B. Charles aanhaalt over God die als enige met een grote sigaar in de mond op straat zou mogen lopen, ‘want Hij is God,/ maar hij doet het niet,/want hij is God’).

Ontelbare menigte

In Openbaring 7,4-12 worden vervolgens twee visoenen beschreven. Eerst ‘hoort’ Johannes (7,4) van de 144.000, als volmaakt getal van het voltallige volk Gods, dat verder wordt uitgewerkt in een complete opsomming van alle twaalf stammen en hun eigen getal. Vervolgens ‘ziet’ Johannes (7,9) de ontelbare menigte die Abraham al in het vooruitzicht werd gesteld (Genesis 12,2-3; 15,5). Deze twee visoenen, de beelden en getallen, rijmen op elkaar: ze becommentariëren en complementeren elkaar. Het gaat niet aan ze letterlijk te nemen, als het getal van degenen die ‘bij de club’ horen – zoals helaas wel geprobeerd wordt. In deze visioenen, droombeelden, van hoe het in die eindelijke eindtijd zijn zal, worden Israël als het volk van God en het volk Gods dat uit alle volken afkomstig is, in beelden naast elkaar gezet. Het zegel waarmee ze verzegeld worden, wil zoveel zeggen als: ze zijn tot Gods eigendom gestempeld, ze zijn veilig in Gods handen – wat er ook gebeurt.

Jezus’ vriendenkring

‘Zeg mij wie uw vrienden zijn en ik zal u zeggen wie gij zijt,’ luidt een oud gezegde, en dat lijkt regelrecht van toepassing op het begin van de Bergrede. De vriendenkring van Jezus is een bonte verzameling van ‘stemlozen’ – die overigens in de Bijbel meer ‘te zeggen’ hebben dan wie een grote mond en veel macht heeft. Zij worden ‘zijn broeders’ of, nog intiemer, ‘de zijnen’ genoemd.

Jezus spreekt zijn rede uit op een berg. Matteüs schrijft zijn evangelie van berg naar berg. Dat begint al meteen in 4,8, als de duivel Jezus meeneemt naar ‘een zeer hoge berg’, en wordt later vervolgd op de berg waar Jezus Mozes en Elia ontmoette (Matteüs 17,1-8), die twee grote profetische figuren wier leven en werk al evenzeer bepaald werden door ontmoetingen, gebeurtenissen en toespraken op een berg. Hier (Matteüs 5-7) dus ook een berg: een plek waar God nabij is en wij Hem nabij kunnen zijn, waar wij Hem horen en gehoord worden.

Verstandigen

Wat de menigte hier uit Jezus’ mond hoort en wat wij hier al lezende horen, is verre van een idealistisch programma – zoals het weleens gezien en genoemd wordt. Wat hier gezegd wordt, is nuchtere wijsheid die inzicht wil geven in ‘ordelijk’ spreken en handelen. De keuze is namelijk niet tussen zoiets als idealistisch of realistisch, maar tussen verstandig en dwaas, zoals de kleine gelijkenis aan het eind van de Bergrede nog eens onderstreept (Matteüs 7,24-27). Wie handelen zoals degenen die zalig worden geprezen, die handelen verstandig, namelijk met inzicht in het geheim van de aarde – ook al zullen zij daarom van de dwazen op deze aarde veel lijden ondervinden. Daarin staan zij niet alleen, want zij zijn broeders en zusters van Jezus. Hij staat naast hen.

De heiligen die op Allerheiligen gedacht worden, zijn zulke ‘verstandigen’ geweest. Hun voorbeeld dient niet alleen om het met ontroering en eerbied te gedenken, maar minstens evenzeer om het – in ónze tijd, plaats en persoon – van harte na te volgen.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken