Menu

Premium

‘Als aan dit geslacht een teken wordt gegeven…’

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij 2 Koningen 4,42-44 en Marcus 8,1-21

Op aarde wordt honger geleden. In de Bijbel wordt deze honger niet als onontkoombaar beschouwd. Elisa, ‘de man Gods’, laat honderd mensen voeden met het voedsel dat aanwezig is. Daarbij klinkt ‘het woord van de Eeuwige’ (Hebr.: dabar JHWH): ‘eet en er zal overblijven’ (2 Koningen 4,42-44). De daadkracht van dit woord (dabar) zien we terug in het tweede verzadigingsverhaal (Marcus 8,1-21). De Bijbel gaat niet uit van schaarste. Als je deelt, is er meer dan genoeg. Dit zien we terug in de eucharistie en in het leven, het sterven en de opstanding van Jezus.

Duidelijker nog dan in het eerste spijzigingsverhaal van Marcus (6,30-44) vertelt Jezus zijn leerlingen nu hoezeer Hij met ontferming is bewogen: ‘Ik ben met ontferming bewogen over de schare’ (Gr.: splanchnizomai epi ton ochlon – Marcus 8,2). Hij legt uit dat ze ‘vastend’ (Gr.: nèsteis) ‘zullen bezwijken (Gr.: ekluthèsontai) onderweg naar huis, want sommigen komen van ver’ (Marcus 8,3).
De leerlingen vragen zich af hoe ze op deze woestijnachtige plaats (Gr.: ep’ erèmias – Marcus 8,4) de mensen kunnen ‘verzadigen’ (Gr.: chortasai – Marcus 8,4). De ‘woestijnachtige plaats’ kan een verwijzing zijn naar het manna in de woestijn.
Het Griekse werkwoord chortazoo kwamen we ook tegen in de eerste spijziging (Marcus 6,42) en bij de Syro-Fenicische vrouw: de ‘kinderen’ moesten eerst ‘verzadigd’ worden (Marcus 7,27). Bij de eerste spijziging ging het immers om de ‘kinderen van Israël’. Daarop wijzen de getallen van de eerste ‘verzadiging’: vijf broden, twee vissen en twaalf overgebleven manden met brokken (Marcus 6,38-44). Vijf als getal van de Tora, twee als getal van de toespijs van nebhi’im (profeten) en khetoebhim (geschriften) en twaalf als getal van de stammen van Israël.

Verzadiging: óók voor de gojim

Deze tweede spijziging krijgt een andere betekenis. Het getal zeven speelt de hoofdrol: zeven broden, zeven manden met brokken na verzadiging (Marcus 8,5.6.8). Zeven is het getal van de volheid. De Syro-Fenicische vrouw is de eerste die valt onder ‘sommigen die van ver zijn gekomen’ (Marcus 8,3). Zij heeft de weg gebaand voor de gojim, de heidenen, om ook deel te krijgen aan het brood, de zegen, de liefde van Jezus. Niet alleen de ‘kinderen van Israël’, maar de volledige volheid van mensen wordt ‘verzadigd’. Jezus wijst op de betekenis van deze getallen aan het slot van zijn woorden: ‘Hebben jullie het niet verstaan?’ (Marcus 8,19.20.21).
Daarnaast zou je hier bij Marcus een verband kunnen zien met de latere eucharistie: Jezus spreekt de dankzegging uit en breekt het brood (Gr.: eucharistèsas eklasen – Marcus 8,6). Heel mooi worden ook de weinige visjes (Gr.: ichthudia) gezegend (Marcus 8,7). Voorafgaand aan dit alles worden de mensen gemaand om zich op de aarde te laten neervallen (Gr.: anapiptoo – 8,6). De leerlingen spelen een belangrijke rol in het ‘uitdelen’ (Gr.: paratithèmi – drie keer in Marcus 8,6-7). Zo zien we hoe de volgelingen van Jezus door de eeuwen heen het gebroken brood delen onder de volkeren. Dat geldt niet alleen voor de eucharistie, maar ook voor het voeden van de hongerenden. Ten slotte worden de mensen ‘losgelaten’ (Gr.: apoluoo – 8,9). Na verzadiging kan ieder zijn eigen leven leiden, de eigen levensweg gaan.

De vraag om een teken

In het gesprek tussen de farizeeën en Jezus klinkt driemaal het woord ‘teken’ (Gr.: sèmeion – Marcus 8,11-12). Marcus 8,11-13 is geen neutraal leergesprek, maar een poging ‘om Hem op de proef te stellen’ (Gr.: peirazontes auton – Marcus 8,11). In het Evangelie van Marcus wordt Jezus vier keer op de proef gesteld: door satan (Marcus 1,13), door de farizeeën (Marcus 8,11; 10,2) en door farizeeën en Herodianen (Marcus 12,15). Jezus weigert op de beproeving in te gaan: ‘Wat zoekt dit geslacht een teken? – zeker is het, zeg ik als aan dit geslacht een teken wordt gegeven!…’ (Marcus 8,12 – Naardense Bijbel).
Het is een gotspe, dat de farizeeën om een ‘teken’ vragen vlak nadat Jezus tweemaal de menigte heeft gevoed. Ondertussen wordt zo wel duidelijk dat nu juist die spijziging van de menigte wel een ‘teken’ is. Dit ‘teken’ kan door mensen worden verricht. Het gaat immers om het delen van brood en ander voedsel.

Gesprek met de leerlingen

Nu worden de leerlingen gewaarschuwd voor ‘de zuurdesem van de farizeeën en van Herodes’ (Marcus 8,15). ‘Zuurdesem’ (Gr.: zumè) is iets heel anders dan het ongezuurde brood van uittocht en bevrijding (Exodus 12,8). De farizeeën en Herodes zijn zuur. Ze hebben geen bevrijdende, maar onderdrukkende woorden of daden. Herodes heeft de dood van Johannes de Doper op zijn geweten (Marcus 6,14-29). De farizeeën willen Jezus op de proef stellen (Marcus 8,11). Ze zijn beklemmend in hun optreden.
De leerlingen van Jezus lijken niets geleerd te hebben van de twee bevrijdende ‘broodverhalen’. Ze maken zich immers zorgen over ‘broden’ (Gr.: artous – Marcus 8,14.16.17). Toch hebben ze ‘een brood’ (Gr.: hena arton – Marcus 8,14) in het schip. Marcus wil ons hier vertellen dat Jezus zelf dat ene brood is. Opnieuw zou je hierin een verwijzing naar de eucharistie kunnen zien. In de vergelijkbare tekst bij Matteüs (16,5-12) ontbreekt dat ‘ene brood’.
Jezus vraagt de leerlingen of ze het niet ‘verstaan’ (Gr.: suniete – Marcus 8,17.21). Ook vraagt Hij: ‘Hebben jullie je hart verhard?’ (Marcus 8,17). Hierbij citeert Jezus de profeten Jeremia (5,21) en Ezechiël (12,2): ‘Ogen hebbend zien jullie niet en oren hebbend horen jullie niet’ (Marcus 8,18). Wat horen en zien wij als hoorders en lezers?

Ten slotte laat Jezus de leerlingen antwoord geven op de vraag ‘Hoeveel manden vol brokken hebben jullie opgehaald?’ (8,19-20). Hierboven bespraken we de mogelijke betekenis van de getallen. Op de achtergrond klinkt steeds het woord (dabar) van JHWH mee: ‘Eet en er zal overblijven’ (2 Koningen 4,42-44). Lichamelijk en geestelijk zal de hele mensheid gevoed worden, niemand uitgezonderd.

Bij 2 Koningen 4:42-44 en Marcus 8:1-21

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken