Menu

Premium

Barensweeën van een nieuwe tijd

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Lucas 21,25-31 / Lucas 21:25-31

Lucas 21,25-31: deel twee van de apocalyptische rede bij Lucas, gereserveerd voor deze eerste zondag van Avent, Ad te, Domine, Levavi geheten: ‘Tot U, Heer, hef ik mijn ziel op’ en ‘Heer, maak mij uw wegen bekend, leer mij uw paden.’

De ik-figuur uit deze Psalm 25 valt op deze zondag samen met de leerlingen tot wie Jezus spreekt en die Hem vragen wanneer dat zal zijn, dat er van de tempel geen steen op de andere gelaten zal worden. Het lijkt een vraag van een belangstellende buitenstaander, maar als dat al zo zou zijn, dan wordt die meteen uit de droom geholpen: het zal voor jullie uitlopen op martyrium, martelaarschap, getuigenis (Lucas 21,13). Dát is de weg die de Heer, Jezus didaskalos, aan de zijnen bekend maakt. Er staat een wereld op instorten, de wereld die door de tempel wordt gesymboliseerd. De tempel als de plaats waar God bij de mensen is en de mensen bij God. Geen steen blijft op de andere! Het gaat allemaal voorbij, het ís al voorbij wanneer Lucas dit schrijft. Jeruzalem is verwoest, maar toch is dat het einde niet. Het is eerder een nieuw begin. Dat is de teneur van deze rede. Het zijn de barensweeën van een nieuwe tijd en daarom, zoals de antifoon zegt: Hef uw ziel op! Vertrouw op God! Want gij moet getuigen!

De komst van een Mensenzoon

Er zullen tekenen zijn in zon en maan en sterren, enzovoort (21,25 e.v.). Dit zijn geen voorspellingen, maar citaten. Vrijwel het hele beeldmateriaal uit deze apocalytische rede is ontleend aan Tenach. Het is daar te vinden in oordeelsprofetieën en aankondigingen van de dag des Heren. Die dag is altijd een afrekening met het bestaande onrecht, en hij luidt de uiteindelijke doorbraak in van het koningschap van God. Zo ook hier: dan zullen zij de Mensenzoon zien, komend in een wolk. En dan weet ge dat de zomer nabij is, het Koninkrijk van God (21,27.30). We lezen even door bij Daniël (7,13-14) om te zien wat Lucas hier met de verwijzing naar de Mensenzoon aan de orde stelt: ‘Aan hem werd heerschappij gegeven en eer en koninklijke macht en alle volken, natiën en talen dienden hem. Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet zal vergaan en zijn koningschap is een dat onverderfelijk is.’ Dat is even wat anders dan een tempel waarvan geen steen op de andere blijft, of een stad die verwoest wordt. Dwars daardoorheen meldt zich een nieuwe wereld, zegt Lucas. De wereld van de Mensenzoon, en hij doelt daarmee natuurlijk op Jezus. Die nieuwe wereld komt op ons toe, van Godswege: komend in een wolk. Advent! De wolk staat voor Gods verborgen aanwezigheid. Het is deze zelfde wolk waarin de Zoon des Mensen na de opstanding wordt opgenomen, en ook dan loopt dat er voor de leerlingen op uit dat zij zullen getuigen (Luc. 24,48). In deze teksten klinkt de verwoesting door van tempel en stad in het jaar 70, maar ook hoe door die verwoesting heen in de ekklèsia het getuigenis aangaande Jezus bewaard gebleven is als een doorgaande gestalte van een deel van het toenmalige jodendom, nu zonder tempel en stad.

‘Heft jullie hoofden omhoog’

‘Dan zullen zij zien…’ (21,27): wie die ‘zij’ zijn, is mij niet zo duidelijk. Het lijkt alsof hier een algemeen ‘men’ bedoeld wordt, iedereen dus. In vers 28 is dat niet meer het geval. Daar worden de leerlingen opgeroepen zich op te richten en hun hoofden omhoog te heffen: Ad te levavi! In de verzen 25-27 worden allerlei gebeurtenissen als nog te gebeuren beschreven, maar in vers 28 worden de leerlingen aangesproken. Dan lezen we waar het Lucas om gaat: dat de leerlingen, wanneer alles wat vertrouwd is en houvast biedt instort, de juiste koers vasthouden, de juiste blikrichting. Deze rede is geen angstaanjagende toekomstvoorspelling, maar een realistische situatieschets. Steeds weer en altijd opnieuw is aan de orde wat in deze regels geschreven staat. We hoeven de kranten maar op te slaan en we weten het. De vraag is dan: hoe lezen wij de tijd? Vluchten wij weg in radeloze angst? Geven wij het op omdat alles ons bij de handen afbreekt en dat Koninkrijk toch nooit komt? Leggen wij ons neer bij de feiten, of… heffen wij het hoofd op, blijven wij op koers en vertrouwen wij erop dat dit het laatste niet is en dat onze verlossing nadert (21,28)?

Verlossing waarvan?

De tekst vult dat niet in, maar het gebruik van het woord apolutroosis zet aan tot denken. Het wordt vertaald met ‘verlossing’. Meestal wordt het Griekse woord sootèria hiermee vertaald, maar dat staat hier dus niet. Het lexicon van Johan Murre geeft als eerste betekenis: ‘verlossing, bevrijding door Jezus Christus’. De aangegeven vindplaatsen (bijv. Kol. 1,14; Hebr. 9,15) laten zien dat het gaat om het herstel van de relatie met God of om bevrijding tot die relatie. Een verlossing uit oude bindingen, uit een oude levenswijze, uit een oude godsdienstigheid, uit oude religieuze opvattingen en vormen en/of het vinden van nieuwe.

Kortom: er wordt geen steen op de andere gelaten. De bedding waarin mensen van het oude Godsvolk hun leven oriënteerden, is niet meer, maar een nieuwe gestalte is verschenen ‘komend in een wolk’. In de gemeente van Jezus Christus heeft een deel van dit oude Godsvolk, door alle vernietiging heen, een doorgaande gestalte gekregen. Een ander deel is uitgegroeid tot het synagogale en rabbinale jodendom.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken