Menu

Premium

‘Bekeer je en beter je leven’

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Ezechiël 33,7-11, Psalmen 119,33-40, Romeinen 12,9-21 en Matteüs 18,15-20

De lezingen uit Ezechiël en Matteüs hebben een opvallend thema gemeen: dat mensen die op een verkeerde weg zijn, de kans moeten krijgen om zich daarvan te bekeren, en dat Gods dienaren daarin een verantwoordelijkheid hebben. In de Romeinenlezing komt dat gegeven ook min of meer ter sprake in de leefregels voor de omgang met je vijanden.

In beide nieuwtestamentische teksten is het de gemeente die verantwoordelijkheid krijgt. In het profetenboek wordt Ezechiël zelf aansprakelijk gesteld: als hij zijn plicht verzaakt en de roep tot omkeer niet laat klinken, zal hij schuldig staan aan de ondergang van zijn volksgenoten.

God wil niet de dood van de zondaar

De beklemming valt weer op me als ik denk aan de keren dat rechtzinnig-protestantse kerkenraadsleden en familieleden mij deze Ezechiëltekst voorhielden, om me te bepalen bij de ernst van het predikantsambt. Als ik niet in elke kerkdienst en in elk pastoraal gesprek mijn hoorders zou confronteren met het gevaar dat ze voor eeuwig verloren gaan, zou ik zelf eeuwig moeten boeten voor mijn nalatigheid. Zoals mijn predikant het destijds zei: ‘Als iemand op zondag niet gewaarschuwd wordt voor de eeuwige verdoemenis en hij verongelukt op maandag, dan zal God de predikant dit verloren leven aanrekenen.’

Maar het is nu zaak om de woorden van de profetie los te lezen van deze ultraprotestantse context. De kern van de zaak is dat God op heil uit is, dat God wil dat mensen het goede spoor vinden en leven. Gods dienaar moet daarom niet in de Jona-houding vervallen en gaan zitten hopen dat de boosdoeners hun verdiende loon krijgen. Als God niet zijn grimmige gelijk wil halen, dan Gods dienaar ook niet. Maar vooral ook moet de profeet het volk niet bevestigen in zijn slachtofferschap, zo van: ‘We hebben het verbruid en nu is het met ons gedaan’ (Ezechiël 33,10-11). Hij moet Gods wil vertolken, namelijk dat mensen opstaan, hun leven ter hand nemen, daadwerkelijk omkeren. Dat zou weleens de actuele kern kunnen zijn: ook nu zijn veel westerse burgers (en gelovigen) passief, met een beladen geweten maar ook met een gevoel van onmacht, vanwege de staat van onrecht en verwoesting waarin de wereld verkeert. De profeet als wachter roept op om op te staan tot daden van recht, om je niet aan de onmacht gewonnen te geven.

Gebonden-verklaren of vrijspreken

Uit een boekje van Oscar Cullman herinner ik me dat Matteüs 18,15-20 weleens de ‘kleine kerkorde’ is genoemd, een beknopt kernreglement voor het functioneren van de geloofsgemeenschap. Er wordt een procedure aangereikt om iemand uit de kring van gelovigen terug te winnen van de kwade weg die zij of hij is ingeslagen. Het is belangrijk om 18,18-20 in deze context te lezen. De overbekende zegswijze ‘waar twee of drie (…)’ gaat niet over kerkdiensten met weinig bezoekers, dus over een christelijke minjan. Het is onderdeel van de omgangsregeling met mensen die het spoor kwijt zijn: in gesprek met hen en in gebed tot God zul je pleiten voor omkeer en bevrijding. Dat is geen onbetekenend gerommel in de marge – het is opkomen voor het goede leven, in Godsnaam, het is een werk waarin de Heer zelf present is.

De clausule in Matteüs 18,18 wordt vaak de regel over de ‘sleutelmacht’ genoemd: letterlijk en los van de context zegt deze tweeledige clausule dat de hemel zich zal houden aan wat Jezus’ leerlingen op aarde beschikken – wat je bindt, zal gebonden zijn, wat je losmaakt, zal vrij zijn. De sleutels in het pauselijke wapen en alle grappen over Petrus aan de hemelpoort komen hiervandaan. Jezus zou hier de bevoegdheid gedelegeerd hebben om te bepalen of iemand al of niet wordt vrijgesproken van een zonde.

Ik ben ervan overtuigd dat, in het kader van de perikoop en zeker in het licht van de Ezechiëllezing, de twee mogelijkheden van gebonden-verklaren of vrijspreken hier niet in een rustig evenwicht worden aangeboden: hoe jij met een schuldige omgaat, heeft gewicht in de hemel. Als jij iemand niet van zijn schuld ontslaat, loopt hij ermee door tot aan de poort van de eeuwigheid – dus in het licht van Mozes, de profeten en het evangelie is het jouw plicht om die ander tot omkeer te nodigen en vrij te spreken. Dat je de ander in schuld gebonden kunt houden, moet dan wel waarschuwend bedoeld zijn: dat is niet macht waarvan je kunt genieten, maar een donkere mogelijkheid die je in Godsnaam niet moet willen kiezen. De worsteling van Jezus’ leerlingen om een van het spoor geraakte broeder of zuster weer te kunnen vrijspreken, zal een afspiegeling zijn van Gods verlangen naar leven voor ieder van zijn schepselen. Let wel: het goede spoor is ook hier niet dat van de ware geloofsleer, maar dat van een leven in daadwerkelijke trouw aan Jezus en aan God.

In de Romeinenlezing staan de zinnen over het weldoen aan je tegenstander in datzelfde kader: zegen degene die je vervloekt, geef je vijand te drinken als hij dorst heeft, ‘want zo zul je vurige kolen op zijn hoofd hopen’. Dat klinkt niet als een weldaad, maar bedoeld is: doe alles opdat hij omkeert tot een heilvol leven!

Psalmen 119

Iedereen weet dat Psalm 119 het langste lied in het psalmboek is, maar meestal weet men niet hoe dat komt. Het feit dat voor deze zondag één letter uit deze psalm ingeroosterd staat, kan een goede aanleiding zijn om er iets over te vertellen. Het is een alfabetpsalm, waarvan telkens acht dubbele versregels beginnen met een letter van het Hebreeuwse alfabet. Het ingeroosterde gedeelte betreft de letter he. Tweeëntwintig letters lang, maal acht dubbele versregels, gaat het om het geschenk van de Tora die met voortdurend afwisselende termen wordt aangeduid: ‘uw woord’, de geboden, inzettingen, verordeningen, leefregels, wegen – het is één groot loflied op het volstrekt ingebed zijn in de heilvolle structuur en context van Gods daadkrachtige woord, van A tot Z maal acht.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Blijf in mijn liefde’

De zesde zondag na Pasen, de laatste voor Hemelvaartsdag: in de ‘oude bedeling’ (waar zijn al die mooie, veelzeggende Latijnse zondagsnamen toch gebleven?) heet deze zondag Rogate, bidt! Willem Barnard schreef ooit: ‘Na Pasen gaat het van jubelen, Jubilate, via zingen, Cantate, naar bidden, Rogate.’ Zo is het en niet andersom: van expressie naar impressie, van de uitbundige jubel om zijn daden naar het ingekeerde gebed om Gods nabijheid… juist wanneer afscheid nadert.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

De Levende belichaamt onze verwondingen

Wie niet in de gelegenheid was om op de avond van de eerste dag van de week, nu acht dagen geleden, in de vesper het evangelie van die avond te horen (Johannes 20:19-23), zal het op de achtste dag, vandaag, nog wel willen betrekken bij de lezing van het evangelie. We weten niet of het hetzelfde moment was als een week eerder, dat Jezus in het midden van zijn leerlingen, inclusief Tomas, verscheen. Wel waren de deuren opnieuw gesloten. Misschien niet meer uit vrees voor de joden, maar omdat het hart van een van hen, Tomas, nog geopend moest worden.

Nieuwe boeken