Menu

Premium

Beleid over ons bestaan

Bij Jesaja 49,13-18 en Matteüs 6,24-34

In Jesaja 49,14 twijfelt Sion aan het bevrijdende vermogen van de Heer: ‘Hij heeft mij verlaten en vergeten.’ De Heer ontzenuwt de zorgen van Sion radicaal met zijn antwoord: ‘Ik heb u in mijn handpalmen gegrift’ (49,16). In Matteüs roept Jezus de hoorders op, niet te piekeren over de meer praktische zaken des levens: ‘Jullie hemelse vader weet wel dat jullie dat alles nodig hebben’ (6,32).

Bevrijdt God werkelijk? Sion twijfelt eraan en meent vergeten en verlaten te zijn. Dat is intussen wel twijfel van existentiële aard, zeker als de Jesajaperikoop in wat ruimer verband gelezen wordt. Leidt het inzetten van Cyrus (Jes. 45) inmiddels tot iets of tot niets? Matteüs verwerkt de dagelijkse vragen en de praktische zorgen in de antwoorden, die uitlopen op: ‘Zoekt eerst het Koninkrijk van God en zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien (erbij, NBV) gegeven worden’ (6,33).

Providentia Dei?

Onwillekeurig roept met name de Matteüslezing de locus van de providentia Dei in beeld, zoals in Zondag 10 van de Heidelberger Catechismus verwoord: ‘(…) dat alle dingen, niet bij geval, maar van zijn vaderlijke hand ons toekomen’. Rijkdom, armoede, ziekte en gezondheid, om het even. Vrijheid en gerechtigheid ook, net als een eind aan de ballingschap, de herbouw van de tempel? Ontvangen we dat uit Gods hand? En wat als we niets ontvangen, of juist datgene wat ons minder past? Dat is de teleurstelling van Sion (Jes. 49,14). Zorgt God? Ja, zegt (ook) de vaderlandse orthodoxie, die tot op de dag van vandaag haar sporen in een wijd verbreid volksgeloof trekt en dikwijls tot vormen van fatalisme leidt, omdat gaandeweg het accent verschoven is van voorzien van of in, naar vooruitzien: praescientia. Voorwetenschap en dus voorbestemming. Het klassieke Deus providebit (Gen. 22,8), dat de leer haar naam geeft, geeft haar ook kernachtig weer. De voorzienigheid moet bij voorkeur begrepen worden als ‘beleid over ons bestaan’.

E.J. Beker, K.A. Deurloo, Het beleid over ons bestaan. Vragen en verwijzingen rondom de voorzienigheid, Baarn 1978. Zie ook: K. Barth, KD III/3. Barth munt Vorsehung om tot Fürsehung.

Jesaja

De roostermakers hebben deze Jesajaperikoop ongetwijfeld als een passende adstructie gezien bij wat Matteüs (6,32) aan Jezus toeschrijft. Zij hebben kennelijk naar ‘rijm’ gezocht. Of dat een deugdelijke motivatie voor de keuze is, valt te betwijfelen. Men doet Jesaja in elk geval meer recht door ten minste het grotere verband onder ogen te zien (vanaf bijv. 45, of 49,8 – even afgezien van de literaire indeling van Jesaja). De gevangenen zullen uitgaan, hongeren en dorsten zullen zij niet, de bergen zullen hun een weg zijn, heerbanen zullen verhoogd worden. Hemelen en bergen jubelen, de aarde juicht (49,13); zij zijn eerder als getuigen opgeroepen, vanaf Jesaja 1,2. Schriftuurlijke bergen jubelen en juichen wel vaker dat het een aard heeft. Ze klappen in de handen, zoals de aarde af en toe tot psalmzingen geneigd is (zie Ps. 98). Ze verkondigen de grote daden des Heren hier uit volle borst. Heel anders Sion, dat de vreugde onverwacht bitter en bits in de rede valt, met het soort existentiële twijfel dat vaker aan het welbehagen van JHWH knaagt. De metafoor van de vrouw en haar zuigeling moet aan die twijfel een einde maken; grotere betrokkenheid dan tussen die twee is er immers niet.

Matteüs

Vers 24 werpt een verrassend licht op de volgende verzen die in de NBG-vertaling (1951) het kopje ‘bezorgdheid’ meekrijgen. De NBV geeft de Bergrede gelukkig zonder tussenkopjes weer, zodat meteen duidelijk wordt dat deze verzen van die grotere eenheid deel uitmaken. Zij worden nu voorafgegaan door de keuze die eigenlijk aan alles voorafgaat: tussen God en de Mammon, tussen zachtmoedigheid en hardvochtigheid. En ze worden besloten door de aansporing tot een vergelijkbare keuze: zoek het Koninkrijk (6,33). Beide keuzen zijn principieel en programmatisch (vgl. ook Deut. 30,11vv.), waarbij de eerste overigens strikt genomen geen keuze ís: je kunt domweg niet twee zo tegengestelde heren dienen. Wat God gescheiden heeft, kan en zal de mens niet verenigen, althans niet zonder het predicaat makarios (zie Mat. 5,3vv.) te verliezen. De ene heer zul je liefhebben, de andere haten – geen werkwoorden die op romantische emoties duiden, ze behoren tot het idioom waarmee de Schriften keuzes aanduiden (zie 5,43). Ongedeelde aandacht kan er slechts voor één heer zijn.

Het Griekse werkwoord merimnaoo komt, in verschillende vormen, vijf keer voor in de tekst. De vertaling met ‘bezorgd zijn’ raakt misschien net niet de kern van waar het om gaat. Zich zorgen maken, bezorgd zijn: alledaags en volstrekt begrijpelijk. En onder Jezus’ hoorders zullen er velen geweest zijn, die zich zorgen moesten maken over hun dagelijks brood en hun schamele kledij, domweg omdat de nood aan de man/vrouw was.

Maar voor wie zich over dat soort basics niet hoeft te bekommeren is een vertaling met ‘in beslag laten nemen’ misschien veelzeggender: op de wijze van het Engelse preoccupied. Op voorhand én uitputtend bezig zijn met dingen die er eigenlijk niet toe doen, alleen maar om echte keuzes, werkelijke bezorgdheid en betrokkenheid te ontlopen. De modieuze vraag ‘wat zal ik vandaag eens aantrekken’ maakt dat eens te meer duidelijk.

Wat Jezus met zijn aansporingen zich aan vogels en lelies te spiegelen niet bedoelt, is ongeïnteresseerde onbezorgdheid – wachten op wat komen gaat, tot de Here ‘zelf zal voorzien’. Het is niet de bedoeling dat wij, in afwachting van wat ons toevalt, afzien van enige activiteit van hoofd, hart en handen, verlamd door zorg en angst, overweldigd door het besef dat wij vaak inderdaad niet veel verder willen en durven kijken dan onze directe belangen. Jezus besluit zijn bemoedigende adviezen met: ‘Zoek eerst het Koninkrijk.’ Dat is de sleutel tot begrip van het voorafgaande.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken