Menu

Basis

Berît in het boek Exodus (19:3-8; 24:3-8; 34:10-28)

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Als het om berît in het boek Exodus gaat, spreekt men meestal van het Sinaiverbond.[1] Daarbij verwijst men vooral naar Exodus 24:1-18, dat bekend staat als het verhaal van de verbondssluiting, maar nog twee andere passages worden in dat verband genoemd: 19:3-8, waarin Jhwh de Israëlieten – overigens in een conditionele zin – oproept om zijn berît te bewaren (19:5) en 34:10-28, een passage waarin – na het gouden kalf-gebeuren (Ex. 32-33) – vier keer sprake is van kārat berît, meestal weergegeven door ‘een verbond sluiten’ (34:10,12,15,27). De drie passages waarin berît een rol speelt, verhouden zich volgens diverse uitleggers als volgt: in Exodus 19:3-6 zou op de verbondssluiting van 24:1-18 vooruitgelopen worden.[2] Omdat het volk het verbond verbroken heeft door het maken en aanbidden van het gouden kalf (Ex. 32:1-33:23), moest God het verbond vernieuwen dan wel herstellen.[3] Deze vernieuwing dan wel dit herstel van het verbond heeft volgens deze onderzoekers plaats in 34:10-28. Daarmee wekt men de indruk dat er in Exodus maar van één verbond sprake is. In dit artikel wil ik laten zien dat er niet één, maar drie verschillende ‘verbonden’ zijn. De lezer vindt ze achtereenvolgens in Exodus 19:4; 24:7-8 en 34:10,27,28. Deze nieuwe kijk baseer ik op een noodzakelijk ander dan het klassieke verstaan van het begrip berît. Na eerst aandacht te hebben geschonken aan de betekenis van berît onderzoeken we de drie Sinaiverbond-passages op de vraag hoe berît in de passage functioneert.

Een belangrijk, maar ook lastig begrip

Het begrip berît kan met recht een belangrijk bijbels-theologisch begrip genoemd worden. Het behoort tot een van de tweehonderd meest gebruikte woorden van het Oude Testament.[4] Het komt in dit eerste deel van de Schrift maar liefst 287 maal voor, vaak in theologisch belangrijke teksten[5]: over God die belooft dat er geen vloed meer zal zijn, nadat hij eerder al beloofd had Noach te redden, die aan Abraham niet alleen een land, maar ook een groot nakomelingschap belooft, en die aan David een eeuwigdurend koningschap toezegt.

Maar het is ook een uitermate lastig begrip. De betekenis van berît – in Nederlandse Bijbelvertalingen meestal weergegeven met ‘verbond’ (in Duitsland met Bund, in Engeland met covenant, in Frankrijk met alliance) – laat zich namelijk moeilijk vaststellen. Globaal doen zich drie opvattingen voor:

  1. Berît als een wederzijdse relatie tussen twee partners met alle rechten en plichten die de relatie voor elk van de deelnemers met zich meebrengt (zo Johannes Pedersen[6]). Op deze opvatting is eind negentiende eeuw al kritiek geleverd door Josué Valeton[7] en halverwege de twintigste eeuw door Joachim Begrich[8] die deze opvatting niet in alle berît-teksten terugzien.
  2. Berît als verdrag of pact, door de leenheer aan de vazal opgelegd (zo Dennis McCarthy[9]). In dat spoor kan ook de opvatting van Cas Labuschagne gezien worden. Hij duidt berît als een verbintenis in de zin van ‘een formeel vastgelegde relatie’.[10] Het relatie-aspect zit mijns inziens niet in het begrip berît zelf, zoals veel exegeten menen, maar is wel steeds verondersteld.
  3. Tot een geheel andere opvatting komt Ernst Kutsch. In tal van publicaties houdt Kutsch een stevig pleidooi om berît weer te geven met ‘Verpflichtung’.[11] Dat kan een verplichting zijn die de persoon zichzelf oplegt (berît wordt dan nog wel eens opgevat als ‘belofte’ dan wel als ‘plechtige toezegging’[12]), maar hij kan het ook aan een ander opleggen (berît wordt dan nog wel eens weergegeven met ‘gebod’[13]); en het kan, als het zich tussen twee menselijke partijen afspeelt, om een wederzijdse verplichting gaan.

Nadeel van de vertaling met ‘verplichting’ echter is dat het element van verbondenheid dat met berît gegeven is, niet doorklinkt; berît vormt namelijk een groot aantal keren een woordpaar met hèsèd, dat zoveel betekent als ‘loyaliteit’ (Deut. 7:9.12; 1 Sam. 20:8; 1 Kon. 8:23 (= 2 Kron. 6:14); Neh. 1:5; 9:32; Ps. 25:10; 89:29; 106:45; Jes. 54:10; 55:3; Dan. 9:4). In de hier genoemde teksten zou de betekenis ‘verbondenheid’ voor berît goed passen. Een woord dat mijns inziens aan de vele betekenisaspecten van berît recht doet, is het woord ‘commitment’. De zegswijze kārat berît zou ik dan ook willen vertalen met ‘een commitment aangaan’. Anders gezegd, met berît wordt niet de (verbonds)relatie als zodanig bedoeld als wel de verbondenheid/het commitment dat aangegaan wordt. Het commitment wordt vaak direct daarna geformuleerd, zie bijvoorbeeld Genesis 9:11 (‘Voortaan zal niets dat leeft, meer uitgeroeid worden’), 17:10 (‘Bij u zal al wat mannelijk is besneden worden’) en Exodus 34:10 (‘Zie, in het bijzijn van het gehele volk zal ik wonderen doen’). In het vervolg bespreek ik de drie eerder genoemde passages.

Exodus 19:3-8

James Muilenburg houdt deze passage voor ‘in nuce the fons et origo of the many covenantal pericopes which appear throughout the Old Testament’.[14] Al eerder, in de negentiende eeuw, beschreef August Dillmann deze eenheid als een klassiek voorbeeld van het oudtestamentische verbond.[15]

3 a Maar Mozes was tot God opgegaan.
b Toen riep naar hem Jhwh van de berg, zeggend:
c ‘Zo zult u zeggen tot het huis van Jakob
d en bekendmaken aan de Israëlieten:

4 a “Ú hebt gezien
b wat ik de Egyptenaren heb gedaan
c en dat ik u op vleugels van arenden droeg
d en dat ik u tot mij bracht.

5 a Nu dan
b indien u aandachtig naar mijn stem luistert
c en mijn berît bewaart,
d dan zult u mij een bijzonder eigendom zijn uit alle volkeren,
e want aan mij behoort de gehele aarde.

6 a Ú zult mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilige natie.”
b Dit zijn de woorden die u tot de Israëlieten spreken zult.’

7 a Toen kwam Mozes
b en hij riep de oudsten van het volk
c en legde hun al deze woorden voor die Jhwh hem geboden had

8 a En het gehele volk antwoordde tezamen en zeiden:
b ‘Alles wat Jhwh gesproken heeft,
c zullen wij doen.’
d Toen bracht Mozes de woorden van het volk naar Jhwh.

Hoe is nu de structuur van de godsspraak (19:3c-6)? Deze kent met 19:3c-d (‘Zo zult u zeggen tot het huis van Jakob en bekendmaken aan de Israëlieten’) en 19:6b (‘Dit zijn de woorden die u tot de Israëlieten spreken zult’) een omlijsting.[16] In 19:3c-d wordt met ‘zo’ vooruitgelopen op wat Mozes moet zeggen (zie 19:4-6a), in 19:6c wordt met ‘dit zijn de woorden’ teruggegrepen op hetgeen in 19:4a-6a gezegd is. De boodschap die Mozes aan de Israëlieten moet overbrengen, bestaat uit drie delen: (1) v. 4a-d, (2) v. 5a-e, (3) v. 6a.[17] Het eerste en het laatste deel begint met een emfatisch attèm (‘ú’) (v. 4a en v. 6a.). Het eerste deel grijpt terug op het verleden, het laatste deel loopt vooruit op de toekomst, in het midden staat vers 5 dat met we‘attā (‘nu dan’) begint, en dan ook in het heden staat. Dit teruggrijpen op de weldaden van Jhwh aan Israël (v. 4a-d) heeft tot doel om de Israëlieten te bewegen om nu naar hem te luisteren (v. 5a-e). De conditionele zin bestaat uit twee elementen die een synoniem parallellisme vormen: (1) ‘indien u aandachtig naar mijn stem luistert’ (v. 5b) en (2) ‘mijn berît bewaart’ (v. 5c).

Hoe moet berît hier nu vertaald worden? De NBG 1951-vertaling geeft het weer met ‘verbond’. Cees Houtman vertaalt met ‘de door mij opgelegde verplichtingen’;[18] de meervoudsvorm is opvallend. Ik geef berît hier liever weer met ‘commitment’. Maar welk commitment moet hier worden bewaard?

(a) Christoph Dohmen is van mening dat hier teruggegrepen wordt, en wel op het berît (= ‘Bund’) waarover in Exodus 6:4-5 gesproken wordt, waarin op zijn beurt, volgens Dohmen, weer teruggegrepen wordt op het verbond met Abraham (Gen. 17).[19]
(b) Lothar Perlitt vermoedt dat we met een latere toevoeging te maken, omdat vers 5 ‘vom Halten des Bundes spricht, der noch gar nicht geschlossen ist’.[20]
(c) Cees Houtman meent dat er geen sprake is van een inhoudelijke beschrijving van de opgelegde verplichtingen. Hij spreekt in dat verband van een ‘oneffenheid’.[21]
(d) Ed Noort wijst erop dat er al sprake is van ‘gebod’ nog voordat het gebod is meegedeeld.[22] Hij meent dat het hier gaat om de tien geboden die door Jhwh in Exodus 20:1-18 aan het volk worden bekendgemaakt.[23]
(e) Panc Beentjes die Houtman in de meervoudsvorm, dus ‘verplichtingen’, volgt, is van opvatting dat deze verplichtingen in Exodus 20-23 zijn opgenomen.[24]
(f) Gert Kwakkel houdt het voor meer waarschijnlijk dat hier gezinspeeld wordt op de verbondssluiting van Exodus 24, respectievelijk Exodus 34.[25]

Ik zou het antwoord in een andere richting willen zoeken. De bespreking van het begrip beëindigde ik met te zeggen dat de inhoud van het commitment vaak direct daarna wordt geformuleerd. Mijns inziens is dat hier ook het geval. Het commitment wordt in vers 6a geformuleerd: ‘Ú zult mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilige natie’.[26] De zin begint zoals een dergelijke berît-formule vaak aanvangt: ‘u zult zijn voor mij’. We kennen deze formulering uit een andere berît-formule: ‘(Ik zal u tot een god zijn) en u zult mij tot een volk zijn.’ Het betreft in 19:6a een bijzondere variant van ‘u zult u mij tot een volk zijn’. Het komt mij voor dat het tweede deel van het vers (‘u zult mij een heilige natie zijn’) in 19:10-15 tot uitvoering komt: als een heilige natie verschijnen zij namelijk voor Jhwh (19:10 →14).

Exodus 24:3-8

Christoph Dohmen noemt Exodus 24:1-18 een narratief hoogtepunt in de Sinaivertelling.[27] Het hoofdstuk staat bekend als hét verhaal van de ‘verbonds-sluiting’ in het boek Exodus.[28] Hier wordt volgens velen het Sinaiverbond gesloten. Anderen spreken van een verbondsceremonie die voltrokken wordt.

Diverse exegeten beschouwen 24:1-18 als de afronding van een beweging die in hoofdstuk 19 is begonnen.[29] Dat is ook niet vreemd, als je ziet dat in dit hoofdstuk door Mozes met ‘al de woorden van Jhwh’ en ‘al de rechtsregels’ teruggegrepen wordt op 20:1-17 (zie 20:1) en 20:22-23:33 (zie 24:3).[30] Maar het verhaal heeft ook het karakter van een begin, en wel van een beweging die begint met de oproep van Jhwh aan Mozes om tot hem op te klimmen (24:1), een oproep waaraan Mozes gehoor geeft (24:9,13,15,18), en die in 32:1 eindigt met Mozes’ afdaling van de berg. Tussen 24:18 en 32:1, een tijdsperiode van veertig dagen en veertig nachten overbruggend (24:18), richt Jhwh zich zeven keer tot Mozes, die gedurende die tijdsperiode op de berg Sinai verblijft: (1) 25:1-30:11; (2) 30:11-16; (3) 30:17-21; (4) 30:22-33; (5) 30:34-38; (6) 31:1-11; (7) 31:12-17. Dit alles laat zien dat Exodus 24 een scharnierfunctie vervult.[31]

Exodus 24:1-18 bestaat uit twee delen: 24:1-11 en 24:12-18. Twee keer krijgt Mozes van God de opdracht om tot Jhwh op te klimmen (v. 1 en v. 12), twee keer komt het tot uitvoering van de opdracht (v. 9 en vv. 13,14,18).

Het gaat mij nu om de passage die ingeklemd staat tussen 24:1-2, de oproep van Jhwh aan Mozes om tot hem op te klimmen, en 24:9-18, waar het tot uitvoering van die oproep komt. Ten slotte komt in deze passage (24:3-8) twee keer het begrip berît voor (vv. 7 en 8). De ‘verbondssluiting’ vindt hier plaats, nota bene in een intermezzo.[32] In dit intermezzo vindt de afronding plaats van de beweging die in 19:16 begonnen was. Het mag opvallend genoemd worden dat Mozes niet onmiddellijk gehoor geeft aan de oproep van Jhwh om tot hem op te klimmen. Hij doet dat pas na de verbondssluiting, alsof hij eerst moest vaststellen dat beide partijen zich ook zouden committeren aan hetgeen hij van Jhwh te horen had gekregen.

3 a Toen kwam Mozes
b en verhaalde het volk al de woorden van Jhwh en al de rechtsregels.
c En het gehele volk antwoordde met één stem:
d ‘Al de woorden die Jhwh gesproken heeft,
e zullen wij doen.’

4 a En Mozes schreef al de woorden van Jhwh op.
b In de morgen bouwde hij een altaar onderaan de berg,
c met twaalf opgerichte stenen overeenkomstig de twaalf stammen van Israël.

5 a Toen zond hij de jongemannen van de Israëlieten heen,
b en zij brachten brandoffers c en offerden stieren als vredeoffers voor Jhwh

6 a Daarop nam Mozes de helft van het bloed
b en deed het in bekkens,
c de andere helft van het bloed sprengde hij op het altaar.

7 a Hij nam het boek van het berît
b en riep het in de oren van het volk.
c En zij zeiden:
d ‘Alles wat Jhwh gesproken heeft,
e zullen wij doen en daarnaar zullen we horen.’

8 a Toen nam Mozes het bloed
b en sprengde het op het volk
c en hij zei:
d ‘Zie, het bloed van het berît dat Jhwh met u aangaat op al deze woorden.’

Eerst verdient de opbouw van de passage onze aandacht. Exodus 24:3-8 bestaat uit twee delen, maar je zou ook van twee rondes kunnen spreken:

(a) Exodus 24:3-4a vormt het eerste deel, met als motiefwoord ‘al de woorden van Jhwh’ (vv. 3a,3d-e,4a): Mozes deelt ze aan het volk mee, waarop het volk zegt dat ze al de woorden die Jhwh gesproken heeft, zullen doen, waarna Mozes ‘al de woorden van Jhwh’ opschrijft.
(b) Het tweede deel (24:4b-8), dat met de tijdsaanduiding ‘in de morgen’ begint, bestaat uit de bouw van een altaar onderaan de berg – de plek waar het volk eerder, toen het morgen was geworden, bij de theofanie had gestaan (19:17)[33] – waarop jonge Israëlieten offers brengen. Het bloed van deze offers verdeelt hij – het is een acte die niet wordt verteld – om zo de ene helft op het altaar te kunnen sprengen en de andere helft op het volk, het laatste pas nadat hij het boek van het berît aan hen heeft voorgelezen, waarna zij opnieuw blijk geven alles wat de Heer gesproken heeft, te zullen doen. Deze laatste daad laat Mozes vergezeld gaan van de uitspraak: ‘Zie, het bloed van het berît dat Jhwh met u aangaat op al deze woorden.’

Exodus 24:7 en 24:8

Exodus 24:7 is te beschouwen als een volgende stap na 24:3-4a. Mozes heeft al de woorden van Jhwh en al de rechtsregels aan het volk bekendgemaakt, waarop het volk vervolgens reageert met: ‘Al de woorden die Jhwh gesproken heeft, zullen we doen’. Daarbij blijft het niet, er volgt een tweede stap: Mozes schrijft al de woorden van Jhwh op. Dat nu levert een boek op, dat Mozes na de bouw van het altaar en het brengen van brandoffers en vredeoffers, neemt en in de oren van het volk roept – er mag van een opvallende zegswijze gesproken worden – waarna het volk voor de tweede maal laat weten: ‘Alles wat de Heer gesproken heeft, zullen wij doen’ om eraan toe te voegen ‘en daarnaar zullen we horen’. Als lezer verwacht je de omgekeerde volgorde![34]

Ik zei hierboven al dat met ‘al de woorden van Jhwh en al de rechtsregels’ gerefereerd wordt aan de woorden die Jhwh in 20:1-17 en 20:22-23:33 gesproken heeft: ‘al deze woorden’ refereert aan ‘al de woorden’ in 20:1-17 (zie 20:1), ‘al de rechtsregels’ verwijst naar 20:22-23:33 (zie 21:1).[35] Als Mozes dan deze woorden in een boek schrijft, door de verteller sēfèr habberît genoemd,[36] dan mag duidelijk zijn dat berît hier niet anders dan de betekenis kan hebben van commitment in de vorm van verplichtingen die hij aan het volk oplegt, verplichtingen die zij zeggen te zullen opvolgen. Alle ‘woorden’ en ‘rechtsregels’ komen samen in het enkelvoud sēfèr habberît, door het volk vervolgens geduid als ‘alles wat de Heer gesproken heeft’.

De ‘verbondssluiting’ eindigt met Mozes’ uitspraak, nadat hij het bloed uit de bekkens genomen heeft en op het volk heeft gesprengd: ‘Zie, het bloed van het berît dat Jhwh met u aangaat op al deze woorden.’[37] Mozes laat in de acte (v. 8) middels het bloed nu weten dat de Heer ook een commitment op al deze woorden[38] met hen is aangegaan. Dit commitment manifesteert zich aan het slot van het ‘verbondsboek’ (23:20-33) dat in 24:8 samenvattend ‘al deze woorden’ wordt genoemd.

Het slot van het tweede deel (24:6-8) eindigt met drie handelingen van Mozes, die allemaal met ‘hij nam’ beginnen[39]: eerst neemt hij de ene helft van het bloed om dat in bekkens te doen, de andere helft sprengt hij op het altaar (v. 6), vervolgens neemt hij het boek van het berît om dat daarna in de oren van het volk te roepen (v. 7), daarna neemt hij het bloed om dat op het volk te sprengen (v. 8). De tweede en derde acte kennen een vergelijkbaar verloop: (1) De tweede handeling eindigt met een uitspraak van het volk over wat hen is voorgelezen (v. 7c), de derde met een uitspraak van Mozes over het bloed (v. 8c). (2) In de tweede acte (v. 7) wordt gesproken van ‘het boek van het berît’, in de derde (v. 8) van ‘het bloed van het berît’. De tweede acte leidt ertoe dat het volk belooft zich te committeren aan de woorden, de derde laat aan het volk ‘voelen’, doordat Mozes het bloed, van het altaar afkomstig, op hen sprengt, dat ook Jhwh zich aan de woorden zal committeren.[40] Jhwh mag het berît dan in 20:1-17 en 20:22-23:33 proclameren, hoofdstuk 24 vertelt dat beide partijen, het volk en hij, laten weten dat zij zich eraan committeren.

Exodus 34:10-28

Het derde blok berît-zinnen wordt gevonden in 34:10-28, te weten in:

34:10 ‘Zie, ik ga straks een berît aan’
34:27 ‘Schrijf deze woorden voor u op, want overeenkomstig al deze woorden ga ik met u een berît aan en met Israël.’
34:28 En hij schreef op de tafelen de woorden van het berît, de tien woorden,

met daartussen nog twee keer de oproep van ‘hij’ om geen berît aan te gaan met de inwoners van het land (34:12.15). Het is de eerste keer in het boek

Exodus dat God zelf zegt dat hij een berît aangaat (34:10,27).[41] Exodus 34:10-28 maakt onderdeel uit van 34:1-35, waarin God aan Mozes de opdracht geeft om twee stenen tafelen te houwen[42] en hij toezegt op de tafelen de woorden te schrijven die eerder op de eerste tafelen stonden die Mozes verbrijzeld heeft (v. 1). De uitvoering van de eerste opdracht: om de stenen tafelen te houwen, wordt verteld in 34:4. De uitvoering van Gods toezegging om de (tien) woorden op de tafelen te schrijven, vindt plaats in 34:28c, althans wanneer er vanuit wordt gegaan dat Jhwh het subject van die zin is. In 34:4 komt het dan tot uitvoering van de eerdere opdracht aan Mozes om de berg Sinai te beklimmen (v. 2), met meenemen van de twee stenen tafelen. In 34:29 zal hij van de berg afdalen. Tussen het beklimmen van de berg en het afdalen door Mozes – ook hier bestaand uit een tijdsbestek van veertig dagen en nachten (34:28, zie 24:18) – komt het tot een ontmoeting en gesprek tussen God en hem, een ontmoeting die uit vier momenten bestaan: (1) vv. 5-7; (2) vv. 8-9; (3) vv. 10-26; (4) vv. 27-28. De eerste twee horen bij elkaar: Mozes die een beroep doet op Gods vergeving. Ook van de laatste twee kan gezegd worden dat ze bij elkaar horen: God die meldt dat hij een berît aangaat.[43] In de twee laatste momenten komen de berît-uitspraken voor, steeds aan het begin, en in beide gevallen ook door JHWH gedaan.

Exodus 34:10 en 34:27

De rede (vv. 10-26) wordt ingeleid met ‘Hij zei’. Normaliter is het eerder genoemde subject het onderwerp. Dat zou in dit geval Mozes zijn (zie 34:8-9). Maar dat past hier niet echt. Het is hier het personage dat in de bede van Mozes wordt aangesproken: Jhwh.[44] Dat hij de spreker is, krijgt de lezer later bevestigd (34:27). Een geadresseerde tot wie hij spreekt ontbreekt. Wat opvalt is dat ook de bondgenoot ontbreekt met wie hij een berît aangaat.[45] In 34:27 zal hij deze overigens wel formuleren: de berît wordt zowel aangegaan met Mozes als met het volk. Mozes staat zelfs voorop. De semantische onbepaaldheid van 34:10 met betrekking tot het subject en de aangesprokene wordt in 34:27 dus opgeheven.

Ook hier vat ik de zegswijze kārat berît op als ‘een commitment aangaan’. Na deze zin past een dubbele punt. In het vervolg krijgen we namelijk de inhoud van het berît te horen. Deze bestaat uit twee delen: het eerste deel (vv. 10-11) bevat de belofte – de ‘Verheissung’ om met Kutsch te spreken – van de ‘ik’ die tot doel heeft dat heel het volk het werk van Jhwh zal zien (vgl. 19:4a), het tweede deel (vv. 11-26) bevat het gebod – de ‘Gesetz’, zo Kutsch[46] – aan een op dat moment niet nader bepaald ‘jullie’, waaronder die om geen berît aan te gaan met de inwoners van het land, opdat zij met hun goden hen niet tot valstrik kunnen worden (vv. 12,15).

27 a JHWH zei tot Mozes:
b ‘Schrijf deze woorden voor u op,
c want overeenkomstig al deze woorden ga ik met u een berît aan en met Israël.’

28 a En hij was daar bij Jhwh veertig dagen en veertig nachten;
b brood heeft hij niet gegeten en water niet gedronken.
c En hij schreef op de tafelen de woorden van het berît, de tien woorden.

In 34:27 gebeurt met ‘want overeenkomstig al deze woorden ga ik met u een berît aan en met Israël’ wat in 34:10 werd aangekondigd: ‘Zie, ik ga straks een berît aan’.[47] Het Hebreeuwse begrip heeft hier dezelfde betekenis: ‘commitment’ als in 34:10. Het pronomen demonstrativum in ‘al deze woorden’ (v. 27c) wijst terug op de woorden van de Godsrede (34:10-26). Al deze woorden moeten vastgelegd worden, zo blijkt uit de oproep van Jhwh aan Mozes om ‘deze woorden voor jou op te schrijven’.[48] Hier wordt Mozes door God ertoe opgeroepen, waar hij dat in 24:4 uit zichzelf deed. Dit vastleggen zorgt ervoor dat alle partijen (‘ik’, ‘u’ ‘jullie’) zich er ook later op kunnen beroepen dat hij zich eraan verbonden heeft.

Komt het ook tot uitvoering van de oproep? Dat hangt af van wie het subject is van ‘hij schreef’ (v. 28).[49] De NBG 1951-vertaling geeft aan het subject een hoofdletter, waaruit de lezer opmaakt dat God de schrijver is.[50] Het voordeel van deze lezing is dat dan in 34:28 de toezegging van 34:1 (‘ik zal op de tafelen de woorden opschrijven die …’) tot uitvoering komt. Als we nu nergens meer lezen dat Mozes de woorden opschrijft, dan zou het lijken alsof hij de opdracht niet heeft uitgevoerd. Er is echter ook reden om te zeggen dat Mozes degene is die schrijft. In de voorgaande zin was hij namelijk al subject. Dan komt het met ‘en hij schreef’ wel tot uitvoering van de opdracht. De semantische onbepaaldheid wordt hier met opzet, dunkt me, niet opgeheven. De lezer moet eruit opmaken dat én ‘hij’ (= Mozes) én ‘Hij’ (= Jhwh) geschreven hebben. Waar Mozes de woorden eerder in een boek opschreef (24:4,7), gebeurt dat nu op nieuwe stenen tafelen (34:28, vgl. 34:1). Het gaat dan om de woorden van de berît, waaronder de lezer de woorden van de Godsrede (34:10-26) zal verstaan: de tien woorden. Bij dat laatste is de vraag: wordt daarmee op 20:1-17 gedoeld? Er zijn echter ook geleerden die van mening zijn dat 34:10-26 daaronder verstaan moet worden, een Godsrede die wordt aangeduid als ‘the ritual decalogue’, omdat hij tien woorden zou bevatten.[51] Hoe dan ook, je krijgt als lezer de indruk dat Mozes en Jhwh de taken verdeeld hebben: Mozes die de berît-woorden opgeschreven heeft en Jhwh die de tien woorden voor zijn rekening heeft genomen.

Conclusie

De conclusie die we na bespreking van de drie berît-passages (19:3-8; 24:3-8; 34:10-28) kunnen trekken, is dat er niet sprake is van één Sinaiverbond, maar van drie verschillende commitments van Jhwh die op de Sinai op drie verschillende momenten zichtbaar zijn: Het eerste commitment vinden we in 19:6a: ‘Ú zult mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilige natie.’ Het is een commitment dat de Israelieten moeten bewaren, willen zijn zij voor hem een bijzonder eigendom zijn uit alle volkeren.

Het tweede commitment wordt – door Jhwh – aangegaan met het volk (24:8d), en wel ‘op al deze woorden’, waarmee ‘al de woorden van Jhwh’ en ‘al de rechtsregels’ (24:3b) samengevat worden. We zagen dat met de eerste zegswijze 20:1-18 en met de tweede 20:22-23:33 bedoeld wordt, in 24:7a samen sēfèr habberît genoemd.

Het derde commitment wordt ook door Jhwh aangegaan, nu én met Mozes én met Israël (34:27). Hier committeert hij zich aan ‘al deze woorden’ die hij spreekt in 34:10-26. De laatste twee commitments zijn ook opgeschreven, zodat ook latere lezers kunnen lezen waaraan Jhwh zich verbonden heeft.

Terugkomend op de opvatting waarmee we dit artikel begonnen, dat we in hoofdstuk 19 met een vooruitlopen op ‘de verbondssluiting’ van Exodus 24 te maken zouden hebben, kunnen we nu zeggen dat het niet aannemelijk is dat berît in 19:6a zinspeelt op berît in hoofdstuk 24, aangezien het om twee verschillende commitments gaat. Het ene commitment is erop gericht dat Israël voor hem een heilige natie is waaraan de priesters leiding dienen te geven, het andere is gericht op een bevrijd bestaan van Israël in het land van belofte, om de strekking van 20:22-23:33 weer te geven. Jhwh committeert zich op de Sinai nog een derde keer, en wel in 34:10-28. Hebben we in 34:10-28 met een vernieuwing dan wel herstel van het verbond te maken, noodzakelijk na de gouden kalf-episode, waarvan veel exegeten beweren dat het volk Israël toen het verbond verbrak? Nergens echter wordt het gebeuren rond het gouden kalf getypeerd als het verbreken van het verbond door Israël. Was dat gebeuren wel als een verbreken van het verbond gezien, dan zou de verteller voor een formulering gekozen hebben zoals in Jeremia 31:31-34[52]: ‘Zie, ik sluit een nieuw verbond, omdat u het vroegere verbond hebt verbroken’. De uitspraak van Jhwh (34:10) moet niet zozeer in relatie tot wat het volk Israël gedaan heeft, verklaard worden, als wel in relatie tot zijn eigen eerdere neiging om zich van dit hardnekkige volk los te maken. Mozes vraagt hem om dat niet te doen. Zijn smeekbede eindigt hij met:

‘Neem ons als erfdeel in bezit (34:8-9). Als Jhwh dan zegt: ‘Schrijf deze woorden voor u op, want overeenkomstig al deze woorden ga ik met u een berît aan en met Israël’, dan is dat een commitment waarin hij gehoor geeft aan de smeekbede van Mozes.[53]

Noten

[1] W.J. Dumbrell, Covenant and Creation. An Old Testament Covenantal Theology, Exeter: Paternoster Press, 1984, 80-126; G. Kwakkel, “The Sinaitic Covenant in the Narrative of the Book of Exodus”, in: J. van Vliet (ed.), Living Waters from Ancient Springs [Fs. C. van Dam], Eugene OR: Pickwick Publications, 2011, 27-40, gebruikt in de titel het enkelvoud (‘Sinaitic Covenant’), in het artikel zelf komt hij aan het eind tot de conclusie dat er op de Sinai twee verbonden worden gesloten (24:8 en 34:10). Daarnaast wordt ook wel gesproken over ‘the Mosaic Covenant’ (zo G.J. McConville, “Berîth”, in: W.A. Van Gemeren, New International Dictionary of the Old Testament Theology & Exegesis I, Grand Rapids: Zondervan, 1997, 749).

[2] W. Zimmerli, ‘Erwägungen zum «Bund». Die Aussagen über die Jahwe-berît in Ex 19-34’, in: H.J. Stoebe (Hrsg.), Wort – Gebot – Glaube. Beiträge zur Theologie des Alten Testament [Fs. W. Eich-rodt] (AThANT 59), Zürich: Zwingli Verlag, 1970, 171-190, spec. 175; Dumbrell, Covenant and Creation, 96; E.W. Nicholson, God and His People. Covenant and Theology in the Old Testament, Oxford: Oxford University Press, 1986, 173; R. Rendtorff, ‘“Covenant” as a Structuring Concept in Genesis and Exodus’, Journal of Biblical Literature 108 (1989), 385-393, spec. 389.

[3] Dumbrell, Covenant and Creation, 105-107, spreekt van ‘renewal’, die hij specifiek terugziet in 34:10-27; W. Vogels, Exodus (Belichting van het Bijbelboek), ’s-Hertogenbosch: KBS, 2001, 289.301.303, duidt 33:7-34:35 met: ‘de verbondsvernieuwing’; Nicholson, God and His People, 134-150; Rendtorff, ‘“Covenant” as a Structuring Concept’, 389, spreekt van ‘(re)establish’; C. Dohmen, Exodus 19-40 (HThKAT), Freiburg e.a.: Herder, 20122, 360, hanteert voor 34:10-35 de term ‘Bundeserneuerung’.

[4] P. Beentjes, ‘Verbond: een verwarrend bijbels-theologisch begrip’, Jota 7 (1995, nr. 25), 5-15, spec. 5.

[5] I. Van Den Eynde, ‘Verbintenis en gebonden zijn: over Genesis 17’, Met Andere Woorden 20/3 (2001), 17-23, spec. 17.

[6] Johs. Pedersen, Der Eid bei den Semiten in seinem Verhältnis zu verwandten Erscheinungen sowie die Stellung des Eides im Islam, Strassburg: Verlag von Karl J. Trübner, 1914, 33-34.

[7] J.J.P. Valeton, ‘Bedeutung und Stellung des Wortes ברית im Priestercodex’, Zeitschrift für die alttestamentliche Wissenschaft 12 (1892), 1-22; ‘Das Wort ברית in den jehovistischen und deuteronomischen Stücken des Hexateuchs, sowie in den verwandten historische Büchern’, Zeitschrift für die alttestamentliche Wissenschaft 12 (1892), 224-260; ‘Das Wort ברית bei den Propheten und in den Ketubim – Resultat’, Zeitschrift für die alttestamentliche Wissenschaft 13 (1893), 245-270.

[8] J. Begrich, ‘Berit. Ein Beitrag zur Erfassung einer alttestamentlichen Denkform’, Zeitschrift für die alttestamentliche Wissenschaft 60 (1944), 1-11, spec. 2.4. We komen deze opvatting echter nog steeds tegen, zie B. Kamphuis, “Verbond”, in: G. Harinck (red.), Christelijke Encyclopedie III, Kampen: Kok, 2005, 1794.

[9] D.J. McCarthy, Treaty and Covenant. A Study in Form in the Ancient Oriental Documents and in the Old Testament (AnBib 21A), Rome: Biblical Institute Press, 19782; Old Testament Covenant. ASurvey of Current Opinions, Oxford: Oxford University Press, 1973; in dit verband is ook de studie van G.E. Mendenhall, Law and Covenant in Israel and the Ancient Near East, Pittsburgh: Biblical Colloquium, 1955, van belang.

[10] C.J. Labuschagne, Deuteronomium IA (POT), Nijkerk: Callenbach, 1987, 254.

[11] E. Kutsch, Verheissung und Gesetz. Untersuchungen zum sogenannten ‘Bund’ im Alten Testament (BZAW 131), Berlin: De Gruyter, 1973; “Gottes Zuspruch und Anspruch: Berît in der alttestamentlichen Theologie”, in: C. Brekelmans e.a. (ed.), Questions disputées d‘Ancien Testament. Méthode et Théologie (BETL 33), Gembloux & Leuven: Peeters, 1974, 71-90; Neues Testament – Neuer Bund? Eine Fehlübersetzung wird korrigiert, Neukirchen-Vluyn: Neukirchener Verlag, 1978; ‘“Ich will euer Gott sein”, ברית in der Priesterschrift’, Journal of Biblical Literature 97 (1978), 23-39. P. Beentjes heeft zich bij Kutsch’ opvatting aangesloten zoals uit zijn publicaties over het verbond (zie noot 12 en 13) blijkt.

[12] Zo P. Beentjes, ‘Een bijbels sleutelwoord en onze weergave ervan’, Kerugma 28/5 (1984-1985), 2-8, spec. 4; P. Beentjes, “Boog, besnijdenis en sabbat. Wat wij ‘tekenen van het verbond’ noemen”, in: E. Noort e.a., Sleutelen aan het verbond. Bijbelse en theologische essays, Boxtel & Brugge: KBS/VBS 1989, 33-51, spec. 36,38,45.

[13] P. Beentjes, ‘Partner – Partij – Paniek. De Bijbelse Notie ‘Verbond’ en zijn Problemen’, Collationes 21 (1991), 287-300, spec. 295-296.

[14] J. Muilenburg, ‘The Form and Structure of the Covenantal Formulations’, Vetus Testamentum 9 (1959), 347-365, spec. 352.

[15] C.F.A. Dillmann, Die Bücher Exodus und Leviticus (KEHAT), Leipzig: Verlag S. von Hirzel, 1880, 194.

[16] Beide Hebreeuwse zinnen bevatten elk zeven woorden (zo H. Jagersma, Exodus 19-40 (Verklaring van een Bijbelgedeelte), Kampen: Kok, 2002, 15).

[17] Muilenburg, ‘The Form and Structure’, 352, rekent v. 5e tot een zelfstandig (vierde) deel; Th.B. Dozeman, Exodus (ECC), Grand Rapids & Cambridge: Eerdmans, 2009, 439, onderscheidt vier delen: (1) v. 3c-d; (2) v. 4; (3) v. 5a-d en (4) 5e-6b.

[18] C. Houtman, Exodus II (COT), Kampen: Kok, 1989, 397.

[19] Dohmen, Exodus 19-40, 60; ook Jagersma, Exodus 19-40, 16, is van mening dat het om een verwijzing naar het verbond met de aartsvaders gaat.

[20] L. Perlitt, Bundestheologie im Alten Testament (WMANT 36), Neukirchen-Vluyn: Neukirchener Verlag, 1969, 168.

[21] Houtman, Exodus II, 391; ook T.D. Alexander, ‘The Composition of the Sinai Narrative in Exodus XIX 1-XXIV 11’, Vetus Testamentum 49 (1999), 2-20, spec. 15, is van mening dat een gedetailleerde opsomming van de verplichtingen ontbreekt.

[22] E. Noort, ‘Over-lijden en overleven: De verbondsvoorstellingen van de deuteronomistische scholen’, in: E. Noort e.a., Sleutelen aan het verbond, Boxtel & Brugge: KBS/VBS, 1989, 7-32, spec. 14.

[23] Noort, ‘Over-lijden en overleven’, 14.

[24] Beentjes, ‘Partner – Partij – Paniek’, 297.

[25] Kwakkel, ‘The Sinaitic Covenant’, 28.

[26] Zie A. van der Kooij, ‘A Kingdom of Priests: Comment on Exodus 19,6’, in: R. Roukema e.a. (ed.), The Interpretation of Exodus [Fs. C. Houtman] (CBET 44), Leuven: Peeters, 2006, 171-179; S. Chavel, ‘A Kingdom of Priests and its Earthen Altars in Exodus 19-24’, Vetus Testamentum 65 (2015), 169-222.

[27] Dohmen, Exodus 19-40, 198.

[28] In de Engelstalige literatuur spreekt men ook wel over ‘the ratification of a covenant’ tussen God en het volk.

[29] Zo o.a. N.A. Schuman, Voortvarend en vierend. Stap voor stap door het boek Exodus, Delft: Meinema, 1985, 87.

[30] Zo ook Jagersma, Exodus 19-40, 99; Kwakkel, ‘The Sinaitic Covenant’, 32, rekent 20:1-17 niet tot ‘al deze woorden en al de rechtsregels’. Daarmee doet hij de dubbele uitdrukking geen recht. De historisch-kritische exegese houdt alleen Exodus 21-23 voor het Verbondsboek (‘Bundesbuch’).

[31] Dohmen, Exodus 19-40, 198; N.A. Riemersma, ‘De literaire structuur van het boek Exodus: Een nieuw voorstel’, in: N.A. Riemersma (red.), Exodus (ACEBT 33), Amsterdam: SHA, 2020, 1-19, spec. 14.

[32] Zo duidt Jagersma, Exodus 19-40, 98, deze passage aan.

[33] Dohmen, Exodus 19-40, 201.

[34] Zie voor de opmerkelijke volgorde A. Schenker, ‘Drie Mosaiksteinchen: “Königreich von Priestern”, “Und ihre Kinder gehen weg”, “Wir tun und wir hören” (Exodus 19,6; 21,22; 24,7)’, in: M. Vervenne (ed.), Studies in the Book of Exodus. Redaction – Reception – Interpretation (BETL 126), Leuven: Peeters, 1996, 265-288, die erop wijst dat de aanvulling ten opzichte van 34:3e met ‘en daarnaar zullen we horen’ te maken heeft met het voorlezen van het boek van het verbond.

[35] Alexander, ‘The Composition’, 7, noot 12, meent dat ‘al de woorden van Jhwh’ verwijst naar ‘remaining sections of the Book of the Covenant’, hoewel niet duidelijk wordt welke secties daaronder verstaan moeten worden.

[36] De uitdrukking komt verder alleen nog voor, twee maal, in 2 Kon. 23:2,21, het verhaal van de voorlezing van sēfèr habberît door Josia, nadat het wetboek (sēfèr hattōrā) gevonden was (2 Kon. 22).

[37] De uitdrukking dam habberît komt in het OT verder alleen nog voor in Zach. 9:11.

[38] De betekenis die Kwakkel, ‘The Sinaitic Covenant’, 32, aan deze woorden geeft, door te vertalen met ‘in accordance with all these words’, past hier niet goed. Net zomin past de opvatting van Dohmen, Exodus 19-40, 203: ‘auf Grund all dieser Worte’. Waar het hier om gaat, is dat (ook) Jhwh zich tot al deze woorden verplicht.

[39] U. Cassuto, A Commentary on the Book of Exodus, Jerusalem: The Magnes Press, (1967) 1987, 313, houdt de plechtige herhaling van ‘hij nam’ voor drie belangrijke fasen in de ceremonie van de verbondssluiting.

[40] Kwakkel, ‘The Sinaitic Covenant’, 33, zegt ten onrechte: ‘The fact that Israel’s involvement in the covenant was confirmed by this blood, showed that the covenant was forever bound up with their willingness to dedicate their lives to God.’ Het bloed bevestigt niet Israëls betrokkenheid in het verbond; het is ook geen wijding van het volk aan de Heer, zoals Jagersma, Exodus 19-40, 101, meent. Het duidt Gods betrokkenheid aan.

[41] Jagersma, Exodus 19-40, 217.

[42] Hier doet zich een verschil voor met 24:12, waar geen sprake was dat Mozes de tafelen moest houwen. Nog een ander onderscheid met 24:12 is dat Mozes de tafelen nu niet op de berg uit handen van de Heer krijgt, maar ze zelf moet meenemen (34:4). Het lijkt erop dat Jhwh op deze manier aan Mozes laat weten dat, nu hij de tafelen verbrijzeld heeft, er ook maar zelf voor moet zorgen dat er nieuwe stenen tafelen komen.

[43] Dumbrell, Covenant and Creation, 106, ziet de eenheid in het feit dat het eerst over hèsèd (34:6) gaat en vervolgens over berît (34:10,27,28), twee termen waarvan we eerder zagen dat ze een woordpaar vormen.

[44] Zo ook Dohmen, Exodus 19-40, 365.

[45] De Willibrordvertaling voegt – op basis van de LXX, zo lijkt het (NAR) – dan ook ten onrechte ‘met u’ toe (zo Beentjes, ‘Partner – Partij – Paniek’, 299).

[46] Zie de titel van zijn boek: E. Kutsch, Verheissung und Gesetz. Untersuchungen zum sogenannten ‘Bund’ im Alten Testament (BZAW 131), Berlin: De Gruyter, 1973.

[47] In 34:10 wordt een participium gebruikt waarmee net als in 19:9 en 23:20 – een vergelijkbare constructie: ‘zie’, ‘ik’, gevolgd door een participium (met dank aan Eep Talstra) – een handeling wordt aangeduid die binnenkort zal plaatsvinden (Jagersma, Exodus 19-40, 217, die zegt dat het om een handeling gaat die op het punt staat om te gebeuren), in 34:27 een qatal (tegenwoordige tijd).

[48] Jagersma, Exodus 19-40, 223, wijst op het bijzondere hiervan. In het antieke Nabije Oosten werd alleen iets opgeschreven, als het om een bijzondere dan wel belangrijke zaak ging. Anderen (onder wie Schuman, Voortvarend en vierend, 88-89) wijzen erop dat het opschrijven één van de regels van een vazalgedrag is; de souverein krijgt het origineel, de vazal de kopie.

[49] Zie ook Vogels, Exodus, 301; G.J. Venema, “YHWH or Moses? A Question of Authorship (Ex 34:28; Dtn 10:4; 31:9,24)”, in: K.A. Deurloo & B.J. Diebner (Hrsg.), Yhwh – Kyrios – Antitheism or The Power of the Word [Fs. R. Zuurmond] (DBAT.B, 14), Heidelberg: DBAT, 1996, 69-76, spec. 72-73; Dohmen, Exodus 19-40, 373.

[50] P. Beentjes, ‘Wat deed Mozes al die tijd op de berg? Exodus 34,28 in bijbelvertalingen’, Geest en Leven 66 (1989), 319-324, neemt flink stelling tegen de opvatting dat God het subject is van ‘schreef’.

[51] Zie hiervoor Nicholson, God and His People, 134vv.

[52] N.A. Riemersma, ‘Jhwh sluit een nieuw verbond (Jeremia 31:31-34)’, Nederlands Theologisch Tijdschrift 65/2 (2011), 137-148.

[53] Met dank aan Joep Dubbink, Gert Kwakkel en Panc Beentjes voor hun kritisch commentaar op een eerdere versie van dit artikel.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken