Menu

Premium

Besnijdenis

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Geloofstaal & cultuurtaal

In de geloofstaal van de christelijke gemeente heeft het begrip ‘besnijdenis’ nauwelijks een plaats. In protestantse kerken waar het klassieke doopformulier wordt gebruikt, klinkt rond de doopbediening de herinnering aan de besnijdenis. Deze wordt vermeld als teken van Gods verbond met Israël, gevolgd door de zinsnede: ‘Dewijl dan nu de doop in de plaats der besnijdenis gekomen is, zo zal men de jonge kinderen als erfgenamen van het Rijk van God en van zijn verbond dopen’. In de Nederlandse taal herinnert de archaïsche uitdrukking ‘onbesneden Filistijn'(1 Sam. 17:26, 36) nog aan het bijbelse trefwoord. Voor aanhangers van jodendom of islam is ‘besnijdenis’ nog wel een bekende term. In beide godsdiensten wordt het oude gebruik nog immer gepraktiseerd.

Woorden

De Nederlandse bijbelvertalingen zijn eensluidend in hun vertaling van de Hebreeuwse en Griekse grondwoorden met ‘benijdenis’, ‘besnijden’, ‘besneden worden’. Besnijdenis als zelfstandig naamwoord komt in het Oude Testament slechts één keer voor: moela (Ex. 4:26). In het eerste deel van de Bijbel ligt in de relevante teksten het accent meer op de handeling van het ‘besnijden’ (actief: moel) of het ‘besneden worden’ (passief: nimmol). Het onbesneden-zijn wordt met name aangeduid met het bijvoeglijk naamwoord ‘areel. In het Nieuwe Testament vinden we het woord p eri-tomt als aanduiding voor de besnijdenis als instelling en het daarmee samenhangende werkwoord peritemnein voor ‘besnijden’ (letterlijk ‘rondom snijden’).

Betekenis in context

Oude Testament

Historische achtergrond

Besnijdenis komt als initiatierite voor bij vele volken. Reeds vanaf het derde millennium voor Christus werd ze in Egypte en west-Semitische gebieden gepraktiseerd. In Egypte werd bij bepaalde klassen van mannen de voorhuid gespleten, waarna men deze vrij liet hangen. Bij de west-Semitische volken, waaronder ook Israël, werd de voorhuid geheel verwijderd. Volgens de Griekse geschiedenisschrijver Herodotus zouden de joden en andere volken het gebruik van de Egyptenaren hebben overgenomen. Naburige volken als Filistijnen, Assyriërs, Babyloniërs en Grieken pasten de besnijdenis niet toe. Later werd het, hoewel in de Koran niet genoemd, ook in de islam een gebruik. Onder stammen in Afrika ontstond een parallelle instelling voor meisjes, waarbij de clitoris en/of de kleine schaamlippen worden weggenomen.

Ook bij het volk Israël lijkt de besnijdenis oorspronkelijk een overgangsritueel te zijn geweest voor jongens tot de volwassenheid en/of het huwelijk (mogelijk ook ter bevordering van vruchtbaarheid). Ismaël werd besneden toen hij dertien jaar oud was (Gen. 17:25). In Genesis 34:14-24 wordt van de Sichemieten besnijdenis geëist om met de dochters van Jakobs stam te kunnen trouwen. De raadselachtige passage over de ‘bloedbruide-gom’ (Ex. 4:24-26) wijst in eenzelfde richting: het Hebreeuwse woord chatan, ‘schoonzoon/ bruidegom’ is etymologisch verwant aan een Arabische wortel met de betekenis ‘besnijden’. Een tweede motief in deze passage is de afweer van duistere krachten door de besnijdenis en bloed. Ook dit betreft een oud aspect van het ritueel, dat onder meer bekend is uit een Foenicische legende. In Exodus 4 functioneert het in het kader van de dreigende doding van de eerstgeboren zoon van de farao en Israëls roeping om Gods eerstgeboren zoon te zijn (Ex. 4:22-23).

Van magie naar verbond

Kenmerkend voor de besnijdenis in het Oude Testament is de integratie van het vanouds magische ritueel in het verbondsdenken. Daarbij verwijst de besnijdenis bovenal naar het bevrijdende handelen van Israëls God. Door de besnijdenis wordt de Israëliet ingewijd in de gemeenschap van het door de Here geschonken verbond. In Genesis 17:9-14 wordt de besnijdenis vermeld als teken van Gods verbond met Abraham en zijn nakomelingen. Zowel Genesis 17:12 als Leviticus 12:3 gebieden de toediening op de achtste dag nade geboorte. In de nieuwtestamentische tijd werd dit gecombineerd met de naamgeving van het kind (Luc. 1:59; 2:21). Blijkens Jozua 5:2-9 was het besnijden van kinderen in de beginperiode van het volk Israël nog geen algemene praktijk. Op de drempel van het beloofde land moet de woestijngeneratie besneden worden. Ook hier is ‘verbond’ een kernthema. Gepaard aan de voorafgaande oprichting van twaalf stenen functioneert de besnijdenis in een verbondsvernieuwing tussen God en zijn volk.

Metafoor van geloofsgehoorzaamheid

Opvallend is de geringe aandacht voor de lijfelijke besnijdenis in de historische en profetische geschriften van het Oude Testament. Dat de besnijdenis evenzogoed op ruime schaal werd gepraktiseerd, bewijzen twee zaken: in de eerste plaats het veelvuldig in polemische zin aanduiden van de naburige Filistijnen als ‘onbesnedenen’ (Ri. 14:3; 15:18; 1 Sam. 14:6; 17:26, 36; 31:4; 2 Sam. 1:20); in de tweede plaats het veelvuldig metaforische spreken over de besnijdenis. Zo wordt in Deu-teronomium aangedrongen op oprechte toewijding aan God in het beeld van ‘de besnijdenis van het hart’ (Deut. 10:16; 30:6; vgl. Jer. 4:4). Daarentegen verwijt Jeremia Israël ‘onbesnedenheid van hart’, hetgeen hen op hetzelfde niveau brengt als de andere volken (Jer. 9:25-26). De combinatie van lijfelijke en geestelijke besnijdenis vinden we ook in Ezechi-ël 44:7, 9. In Leviticus 26:41 functioneert de metafoor in het kader van boetedoening.

Ook ten aanzien van het spreken of horen van mensen wordt het beeld van besnijdenis gebruikt: Mozes durft niet namens God tot de farao te spreken, want hij heeft ‘onbesneden lippen’ (Ex. 6:11, 29; NBG: ‘slecht ter tale’). Volgens Jeremia 6:10 lijdt het volk Israël aan ‘onbesneden oren’. Een bijzonder gebruik van de metafoor is het onbesneden zijn (= verboden voor gebruik) van vruchten van nieuw geboomte (Lev. 19:23-25).

Teken van identiteit

Door het verlies van land en tempel in 586 voor Christus zochten de overgebleven Israëlieten nieuwe steunpunten voor hun nationale en religieuze identiteit. Hierdoor werd de besnijdenis in toenemende mate een vooraanstaand symbool van de joodse eigenheid. In latere midrasj-geschriften wordt de besnijdenis ook als een (door de verwoesting van de tempel niet meer in concreto gebracht) offer omschreven.

Vanaf de intertestamentaire periode leidde de besnijdenis binnen de verstrooide joodse gemeenschap dikwijls tot onbegrip bij de overheersende Griekse en Romeinse culturen. Nog het minst ernstig waren spot en hoon. Heersers als Antiochus Epifanus IV en Ha-drianus vaardigden zelfs een verbod tegen de besnijdenis uit. Sommige joden droegen onder druk van de hellenistische cultuur een vervangende voorhuid. Voor de meerderheid was de besnijdenis echter bij uitstek een teken van joodse vroomheid. Ook hier speelt het verbond een belangrijke rol. In het boek Jubileeën wordt gesteld dat wie niet besneden is ‘niet tot de kinderen van het verbond behoort … maar tot de kinderen van verwoesting’ (Jub. 1:15). Hoezeer men belang hechtte aan de besnijdenis blijkt ook uit het in deze tijd opkomende geloof dat hogere engelen en oude patriarchen besneden zouden zijn geboren. Volgens Philo van Alexandrië zou besnijdenis ziekte voorkomen, de reinheid van het hele lichaam bevorderen en de vruchtbaarheid vergroten. Met dergelijke overwegingen hielp men wellicht ook die heidenen, die tot het jodendom wensten over te gaan en zich daartoe zowel moesten laten besnijden als dopen.

Nieuwe Testament

Bron van conflict en herbezinning

In het Nieuwe Testament is het thema ‘besnijdenis’ menigmaal een bron van conflict. Dit spitste zich vooral toe op de vraag of tot geloof gekomen heidenen zich moesten laten besnijden. Vooral de Judese christenen stonden deze mening voor (Hand. 11:2-3; 15:1). Het eerste apostelconvent (Hand. 15:121) besloot evenwel besnijdenis niet verplicht te stellen. Een achterliggende geloofsvraag betrof de waarde van de besnijdenis in het licht van het verzoeningswerk van Christus. Een wijdverbreid en op het genoemde apostelconvent bevestigd inzicht hield in dat besnijdenis voor joden zinvol was, maar voor heidenchristenen niet noodzakelijk. In deze zin sprak Stefanus in Handelingen 7:8 over ‘het verbond der besnijdenis’. Dikwijls schreef de apostel Paulus in zijn brieven over de betekenis van besnijdenis. Hoewel Paulus (Filp. 3:5) evenals Johannes de Doper en Jezus (Luc. 1:59; 2:21) was besneden en hij dit teken ook had toegediend aan zijn medewerker Timote-üs (Hand. 16:3; vgl. echter Gal. 2:3), lijkt hij de betekenis van de lijfelijke besnijdenis dikwijls te relativeren en het thema te vergeestelijken. Volgens Galaten 5:6 heeft noch een besneden noch een onbesneden status enig effect, maar slechts het geloof dat door liefde werkt. Het gaat erom dat men een ‘nieuwe schepping’ is (Gal. 6:15) en dat men Gods geboden houdt (1 Kor. 7:19). Kolossenzen 2:11 spreekt over een besnijdenis in Christus ‘die geen werk van mensenhanden is’, en verbindt deze met de doop (Kol. 2:12). In Romeinen 2:28-29 stelt de apostel expliciet dat ware besnijdenis geen lijfelijke aangelegenheid is, maar een zaak van het hart, ‘naar de Geest, niet naar de letter’. In de context van een pleidooi voor ‘de vrijheid in Christus’ spreekt hij in Filippenzen 3:2-3 in een woordspel zelfs van de ‘versnijdenis’ (katatomt), terwijl de ‘besnijdenis’ (peri-tomt) slaat op hen die door de Geest Gods Christus dienen. Het lijkt derhalve niet zonder grond te zijn dat de Jeruzalemse joden Paulus verweten dat hij de besnijdenis van hun kinderen onnodig zou achten (Hand. 21:21).

Kern

Het lijfelijke ritueel van besnijdenis is voor de christelijke gemeente een onbekend fenomeen. Dit maakt ook het metaforische spreken over besnijdenis problematisch. Een mogelijke ingang voor het spreken over besnijdenis is het omringende veld van ‘het verbond’. Deze context brengt niet alleen het ons vreemde ritueel binnen een meer eigentijdse verstaanshorizon, maar brengt ook de typisch oudtestamentische toespitsing van het gebruik in zicht. De waarde van besnijdenis was de zichtbare inwijding en opneming in de verbondsgemeenschap. Spannend blijven de vragen aangaande de relatie tussen besnijdenis en doop. Ook indien men de doop niet al te direct wil beschouwen als ‘in de plaats van de besnijdenis gekomen’, zijn er vanuit de kernwoorden ‘verbond’ en ‘inwijding in de gemeenschap’ belangrijke parallelle lijnen te trekken.

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: doop, Geest, hart, verbond.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Ik ben de wijnstok, jullie zijn de ranken’

Het vijfde boek van Mozes spreekt in hoofdstuk 4 dankbare verbazing uit over Gods verbondenheid met zijn volk in Mozes. In de hele geschiedenis van God met de mensheid kwam zo’n unieke verbondenheid niet voor (Deuteronomium 4:32-33). De beproevingen logen er niet om, maar ook Gods wonderdaden niet (4:34). Jullie boffen dat jullie dit te zien gekregen hebben (4:35) en je hebt zijn woorden ook nog mogen horen (4:36). God zelf heeft jullie bevrijd (4:37). Onderhoud dan zijn geboden, dan is deze band niet kapot te krijgen en zal het jullie goed gaan (4:40).

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

Brood genoeg voor iedereen

In het Evangelie van Johannes heeft Pasen een belangrijke plek. ‘De inzichten van na Pasen zijn leidinggevend in dit Evangelie en hebben hun stempel gedrukt op het verhaal van Jezus vóór Pasen,’ schrijft professor Martin de Boer. Je moet dus niet alleen de gebeurtenissen rond Pasen, maar ook de rest van het Evangelie lezen in dat licht. Het teken van het brood in Johannes 6 kan dan ook gelezen worden als een opmaat naar Pasen. En zo is er in de uitleg ook een verbinding te maken naar het eten van het Pesachmaal in Jozua 5.

Nieuwe boeken