Menu

Premium

Bidden: vrijmoedig en vasthoudend

Bij Genesis 18,20-33 en Lucas 11,1-13

Hoe behoort men te bidden? Die vraag vormt een rode draad in de teksten voor vandaag. Abraham voert bij God het pleit voor de stad Sodom, op een bijna onbeschaamde wijze, alsof hij tot het uiterste wil gaan om God te bewegen tot barmhartigheid en mededogen. Het gebed van de aartsvader wordt gekenmerkt door stug volhouden én door gehoor vinden. Want steeds opnieuw blijkt God bereid om zijn oordeel bij te stellen omwille van de paar rechtvaardigen. God blijkt gevoelig voor de gerechtigheid van de mens.

Op een vergelijkbare wijze spreekt Jezus over het gebed. Ook voor Hem is het een kwestie van uithoudingsvermogen: ‘Vraag en jullie zal gegeven worden, zoek en je zult vinden, klop en er zal voor je worden opengedaan’. Denk niet te snel dat je onbescheiden of brutaal bent!

Vertrouwelijke omgang

Abraham lijkt in zijn verschijnen voor God wel op een advocaat die met kracht van argumenten een vooropgesteld doel wil bereiken. Of op een sjacherende koopman, die bij zijn zakelijke partner aan het ‘pingelen’ slaat om een gunstige prijs te bedingen. De vrijmoedigheid die Abraham hier vertoont, komt echter niet uit de lucht vallen. De lezing sluit aan bij het verhaal (Gen. 18,1-10a) van het bezoek aan Abraham van de drie mannen – in wie God zelf ervaren wordt, door de merkwaardige wisseling van enkelvoud en meervoud wel geassocieerd met de Drie-eenheid. Abraham reageert welwillend op dit bezoek en ontvangt daarop de belofte van een zoon. De verbondsrelatie (Gen. 15,18) krijgt nu trekken van een vriendschapsband, gekenmerkt door een vertrouwelijke omgang. Daarom geeft God zijn vriend Abraham opening van zaken over zijn voornemen betreffende Sodom en Gomorra (Gen. 18,17). Voor Abraham is deze opstelling van God voldoende aanleiding om zich vrijmoedig op te stellen bij zijn pleidooi voor Sodom. Hij vertrouwt geheel en al op Gods barmhartigheid. Vrienden onder elkaar kunnen zich deze vrijheid veroorloven: ‘Het kleed van de vriendschap is geweven uit de twee gouden draden van trouw en vertrouwen’ (A.C. Bronswijk).

Drie delen

De invalshoek van vriendschap met God als basis voor het gebed treffen we nadrukkelijk aan in de korte gelijkenis die Jezus vertelt (Luc. 11,5-8), nadat Hij in het eerste gedeelte (11,1-4) zijn leerlingen geleerd heeft hoe zij kunnen bidden. Het commentaar daarop maakt duidelijk dat Jezus zich herkend moet hebben in de vrijmoedige omgang van Abraham met God. Je mag bij Hem aandringen om gebedsverhoring. In dit derde gedeelte van de lezing (11,9-13) grijpt Jezus andermaal terug op het beeld van God als Vader, waarmee we weer terug zijn bij de tekst van het gebed (11,2). Het ‘vragen om de heilige Geest’ in het gebed (11,13) is een thema in de theologie van Lucas. Niet alleen in zijn evangelie (bijv.: 1,35), maar ook in Handelingen (bijv.: 1,2) speelt de heilige Geest immers een vooraanstaande rol.

‘(Onze) Vader’

Het gebed dat Jezus ons leerde, kennen we vooral uit het Matteüsevangelie (6,9-13). De belangrijkste verschillen in de kortere versie van Lucas zijn: de aanspreking van God als ‘Vader’, het ontbreken van de bede ‘uw wil geschiede’ evenals het tweede deel van de laatste bede ‘en bevrijd ons van de boze’, en het gebruik van het woord ‘zonden’ in 11,4 in plaats van het meer materiële woord ‘schulden’ (vergeestelijking?). Het voert te ver om deze verschillen hier te bespreken. Wel kunnen verschillen in de literaire context van belang zijn. Bij Matteüs wordt deze gevormd door de Bergrede met de nadruk op de ware gerechtigheid, en meer bepaald nog de aansporing van Jezus om niet te bidden met een omhaal van woorden, ‘zoals de heidenen doen’ (6,7). Bij Lucas vormt de concrete gebedspraktijk van Jezus de aanleiding voor een vraag van een van de leerlingen over het bidden. Jezus trekt zich regelmatig terug voor gebed, en telkens wanneer Hij tot God bidt, gebruikt Hij de aanspreektitel ‘Vader’ (vgl. ook 10,21; 22,42; 23,34.46). Het was kenmerkend voor de verhouding van Jezus tot God en het zal de leerlingen opgevallen zijn. In reactie op hun vraag leert Jezus hun hoe zij kunnen bidden. Het is van belang om deze aanleiding in het oog te houden, ook in samenhang met de literaire context zoals Lucas die geconcipieerd heeft: het grote reisverhaal, begonnen in 9,51 en in feite een ‘leerroute’ op weg naar Jeruzalem. De catechese over het gebed in dit hoofdstuk hoort daar wezenlijk bij. Verderop in het evangelie komt Jezus terug op de noodzaak vasthoudend te zijn in het gebed, bij de gelijkenis van een rechter en een weduwe (18,1).

Op rabbijnse wijze

Men kan de zeggingskracht van het Onze Vader goed op waarde schatten wanneer men acht wil slaan op de joodse achtergronden van dit gebed. Jezus was in zijn dagen niet uniek in het aanspreken van God als Vader in de hemel. Reeds in de Septuagint in enkele deuterocanonieke boeken wordt God aangesproken met ‘Vader’ (Wijsheid van Jezus Sirach 23,1.4; 51,10; Tobit 13,4; Wijsheid 2,16; 14,3). Een vergelijking met het bekende Sjemonè Esré (Amida of het Achttiengebed) werpt ook nieuw licht op bepaalde beden van het Onze Vader, zoals die om het dagelijks brood en de formulering uit bede 9 van het Achttiengebed: ‘Geef zegen op het aangezicht van de akker en verzadig ons uit uw goed’.1

Zie ook: Th.C. de Kruijff en M.J.H.M. Poorthuis, Abinoe. Over de achtergronden van het Onze Vader, Utrecht 1985.

De rabbijnse wijze van redeneren herkent men ook in Lucas 11,18, waaraan de hermeneutische regel qal wachomer (‘licht en zwaar’: van minder tot meer in betekenis) ten grondslag ligt, ook bekend als conclusio a minori ad maius. Als iets in het klein al zo is, hoeveel te meer in het groot! Als mensen met al hun beperkingen en tekortkomingen al bereid zijn om ten slotte gehoor te geven aan een dringend verzoek, dan zal toch zeker de hemelse Vader niet voorbijgaan aan het gebed van zijn kinderen op aarde. Denk maar opnieuw aan de vastberadenheid van Abraham in zijn bidden tot God!

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken