Menu

Basis

Allen aten en werden verzadigd

De wonderbare spijziging en maaltijden in de antieke wereld

Het belang van voedsel en maaltijden in de antieke wereld valt moeilijk te overschatten. Beide namen een centrale plaats in het dagelijks leven, maar waren tevens van groot belang voor het vormen van de eigen identiteit en kijk op de wereld. Veel nieuwtestamentische teksten gaan dan ook over voedsel en maaltijden, bijvoorbeeld over reinheid, tafelgemeenschap, gelijkheid aan tafel, het voorzien in en delen van dagelijks voedsel. Jezus is in de Evangeliën regelmatig aan maaltijden te vinden en krijgt kritiek op zijn eetgedrag en keuze van tafelgenoten. Verscheidene van zijn uitspraken en wonderen hebben betrekking op voedsel. Opmerkelijke teksten in dat verband zijn de verhalen over de zogenaamde wonderbare broodvermenigvuldiging of wonderbare spijziging. Om de verhalen hierover goed te begrijpen is het nuttig om te kijken naar de betekenis van maaltijden in de antieke Grieks-Romeinse wereld.

Wonderbare spijziging(en)

In het Evangelie volgens Marcus staat twee keer een verhaal over een wonderlijke voedselvoorziening. In Marcus 6,32-44 wordt een menigte van vijfduizend mensen door Jezus gevoed met vijf broden en twee vissen. In Marcus 8,1-10 krijgen nog eens vierduizend mensen te eten van zeven broden en een paar kleine visjes. Dezelfde verhalen zijn opgetekend in de andere Evangeliën, met enige variatie in details. Matteüs heeft beide versies van Marcus (Matteüs 14,14-21; 15,32-38), terwijl Lucas alleen de spijzinging van de vijfduizend verhaalt (Lucas 9,12-17). Het Johannesevangelie bevat eveneens één verhaal over het voeden van een grote menigte met vijf broden en twee visjes (Johannes 6,1-15).

Het probleem van de ontstaansgeschiedenis van deze verhalen is behoorlijk complex. Sommige geleerden stellen, onder verwijzing naar de verschillende locaties en aantallen, dat de twee verhalen in Marcus twee verschillende gebeurtenissen weerspiegelen. Anderen denken dat het tweede verhaal een bewerking van het eerste is voor de doeleinden van de evangelist, namelijk het voortgaande onderwijs over de misverstane identiteit van Jezus en over de relatie tussen Joden en niet-Joden. Hoewel deze motieven inderdaad van belang zijn voor Marcus, zijn de meeste uitleggers van mening dat het hier om twee reeds bestaande versies van oorspronkelijk dezelfde traditie gaat. De versies van Matteüs en Lucas zijn naar alle waarschijnlijkheid afhankelijk van Marcus, terwijl Johannes waarschijnlijk onafhankelijk toegang had tot een vergelijkbare traditie waarin het verhaal werd overgeleverd.

Opmerkelijk aan deze verhalen is dat ze dus vaak zijn overgeleverd in de Evangeliën, terwijl veel andere daden van Jezus slechts in een of twee van deze geschriften worden beschreven. Vooral de overeenkomst tussen de zogenaamde synoptische Evangeliën, die op veel punten onderling afhankelijk zijn, en het Johannesevangelie is in dat verband het vermelden waard. Het gaat dus om een veelvuldig en waarschijnlijk veelvormig overgeleverde vroege traditie. In de eerste fase van de zoektocht naar de historische Jezus, vanaf de negentiende tot de eerste helft van de twintigste eeuw, werd daarom veel belang gehecht aan deze verhalen. De wonderbare spijziging zou definitief duidelijk hebben gemaakt dat Jezus er niet in geslaagd was de mensen te overtuigen van zijn ware messiaanse identiteit. Velen zouden zich hierna van hem hebben afgekeerd, hetgeen in de vakliteratuur vaak als de ‘Galilese crisis’ is aangeduid.

In recentere reconstructies van Jezus’ leven spelen de verhalen over de wonderbare spijziging echter een zeer beperkte rol. Een van de problemen is dat deze verhalen, zeker in moderne oren, weinig plausibel klinken. Sinds de Verlichting zijn daarom verschillende verklaringen geopperd voor het ontstaan van deze verhalen. Sommige van deze verklaringen veronderstellen daarvoor een soort historische kern, bijvoorbeeld dat de aanwezigen het voorbeeld van Jezus volgden door ook hun eigen brood te delen (Heinrich Paulus, 1828), dat de aanwezigen slechts een klein stukje kregen (Albert Schweitzer, 1906), of dat een andere maaltijd of de werkelijke aantallen in de traditie veranderd en overdreven zijn (Johannes Weiss, 1907; Julius Wellhausen, 1903).

Jezus was er niet in geslaagd de mensen te overtuigen van zijn ware messiaanse identiteit.

Deze verklaringen doen echter weinig recht aan de inhoud van de teksten die benadrukken dat het om een wonder ging. David Friedrich Strauss argumenteerde daarom in zijn Das Leben Jesu, kritisch bearbeitet (1835-1836) tegen dergelijke verklaringen dat het hier moet gaan om een legendarisch verhaal naar het voorbeeld van oudtestamentische teksten, in het bijzonder over Elisa die mensen van voedsel voorziet. Veel hedendaagse exegeten volgen een vergelijkbare lijn van uitleg. Een eventuele historische gebeurtenis is volgens hen niet te reconstrueren. De vraag is dan waarom Jezus in de vroegchristelijke traditie op deze manier is herinnerd. Met die vraag valt de nadruk op de betekenis van het verhaal. Vaak wordt daarbij gewezen op wonderverhalen uit de Hebreeuwse Bijbel, maar tevens op vergelijkbare verhalen uit andere Joodse en Grieks-Romeinse bronnen. Een dergelijke benadering biedt in ieder geval meer mogelijkheden om na te denken over hoe het verhaal voor de toenmalige hoorders zal hebben geklonken.

Bijbelse en Joodse contexten

Een van de Bijbelse achtergronden, die reeds door Strauss werd aangewezen, is het verhaal van Elisa die zijn dienaar opdraagt de honderd profeten die bij hem zijn, te voeden met twintig gerstebroden (2 Koningen 4,42-44). Deze tekst wordt voorafgegaan door twee andere voedselwonderen, waarmee Elisa in de voetsporen van Elia treedt (2 Koningen 4,1-7; 1 Koningen 17,7-16). Het verhaal vertoont inderdaad overeenkomsten met de wonderbare spijziging, bijvoorbeeld de aanvankelijke twijfel bij de knecht van Elisa en de leerlingen van Jezus, en dat in beide gevallen uiteindelijk voedsel overblijft. Verder is de nadrukkelijke vermelding van gerstebrood opmerkelijk, hoewel de aantallen verschillen (Johannes 6,9; 2 Koningen 4,42).

Andere overeenkomsten zijn aan te wijzen met de figuur van Mozes en het voedsel dat het volk Israël kreeg in de woestijn (Exodus 16,1-36; Numeri 11,4-35; Psalm 78,14-31). De locatie van de wonderbare spijziging op een ‘woeste plaats’ (Marcus, Lucas, Matteüs) of ‘op de berg’ (Johannes) doet daaraan denken. Verder is gewezen op een mogelijke overeenkomst tussen de indeling in groepen bij de wonderbare spijziging en de indeling van Israël in groepen in de woestijn (Exodus 18,21.25). In de Dode Zeerollen wordt deze indeling beschreven in verband met de eschatologische maaltijd (1QSa 1,27–2,21). De verwijzingen naar Mozes en Elisa passen bij het idee van het komen van een eschatologische profeet.

Het is duidelijk dat deze teksten een rol hebben gespeeld in de manier waarop Jezus werd herinnerd en verbeeld.

In de Joodse traditie wordt Mozes bovendien als koning aangeduid (bijvoorbeeld Philo, Leven van Mozes 1,334). Beide aanduidingen, profeet en koning, komen terug bij Johannes (Johannes 6, 14-15). Het motief van koningschap komt nog op een andere manier naar voren bij de wonderbare spijziging. Wanneer Jezus de menigte ziet, lijken zij ‘als schapen zonder herder’ (Marcus 6,34). Deze zinsnede sluit aan bij de verwijzing naar Mozes en de woestijntijd (Numeri 27,17). De aanduiding komt verder terug in de profetische kritiek op latere koningen en leiders van het volk (1 Koningen 22,17; Zacharia 10,2). Heel nadrukkelijk wordt deze kritiek verwoord in Ezechiël 34 (zie vers 5) waar de leiders van Israël verantwoordelijk worden gehouden voor de ballingschap. Hier wordt bovendien een belofte aan verbonden dat God zelf een herder zal zijn voor zijn volk (Ezechiël 34,11-16) en een Davidische koning als herder zal aanstellen (34,23-31). De belofte dat God zelf een herder voor zijn volk zal zijn, is weerspiegeld in Psalm 23 waar JHWH als herder wordt beschreven, die de dichter op ‘een groene plaats’ laat verblijven (Psalm 23,2 in de Griekse tekst) en van een rijke maaltijd voorziet (Psalm 23,5). In Marcus worden deze typeringen betrokken op Jezus die daardoor als ware herder van Israël wordt gekenschetst. Het sluit aan bij de kritiek die de religieuze leiders te verduren krijgen en bij het nadrukkelijke contrast met de maaltijd van Herodes in hetzelfde hoofdstuk (Marcus 6,14-29). Later in het Evangelie wordt dit nog eens expliciet gemaakt wanneer de leerlingen na een tweede wonderbare spijziging zelf zonder brood zitten terwijl Jezus hen waarschuwt voor Herodes en de Farizeeën (Marcus 8,14-21).

Het is duidelijk dat deze teksten een rol hebben gespeeld in de manier waarop Jezus werd herinnerd en verbeeld. Verscheidene elementen uit deze teksten worden in de Evangeliën met elkaar verbonden en betrokken op de persoon van Jezus als messiaanse figuur die op unieke wijze verbonden is met de God van Israël. Bijbelse voorbeelden kleurden vaker de perceptie van personen in de eerste eeuw. Zo beschrijft de Joodse historicus Flavius Josephus enkele profetische figuren uit die tijd die eveneens daden aankondigden die herinnerden aan de uittocht uit Egypte. Een zekere Theudas beweerde een profeet te zijn en nam een menigte mensen mee naar de Jordaan met de belofte dat die in tweeën zou splijten (Joodse Oudheden 20,97-99). Een ander, die de Egyptenaar wordt genoemd, beloofde dat de muren van Jeruzalem op wonderbaarlijke wijze zouden instorten (Joodse Oudheden 20,171-172). Verschillende uitleggers hebben bovendien nog breder gekeken naar overeenkomsten met wonderdoeners uit de antieke wereld, bijvoorbeeld voedselwonderen van charismatische wonderdoeners uit de rabbijnse literatuur en de vroegchristelijke monastiek. In het verlengde hiervan hebben geleerden tevens gewezen op verhalen over wonderdoeners in Grieks-Romeinse bronnen. De overeenkomsten zijn in dat geval echter beperkter dan met de Bijbelse teksten en het idee van Jezus als Hellenistische goddelijke mens (Grieks theios aner) is inmiddels sterk bekritiseerd. Daarmee zijn de mogelijke achtergronden vanuit de antieke Grieks-Romeinse wereld echter niet uitgeput.

(Publieke) maaltijden in de Grieks-Romeinse wereld

Recent is in het bijzonder aandacht geschonken aan (publieke) maaltijden en maaltijd-idealen in de Grieks-Romeinse wereld als achtergrond bij de verhalen van de wonderbare spijziging. Vooral in de Evangeliën volgens Marcus en Johannes komt dit nadrukkelijk naar voren in de beschrijving van de maaltijd, de omgeving en het voedsel. Waar de Nieuwe Bijbelvertaling in Marcus 6,39 heel neutraal vertaalt dat de leerlingen de menigte moeten opdragen ‘in groepen in het groene gras te gaan zitten’, staat in het Grieks echter ‘om symposium aan symposium te gaan aanliggen’. De term symposium was aanvankelijk een aanduiding voor het drinken na de maaltijd, maar wordt vanaf de Hellenistische tijd gebruikt om de hele maaltijd aan te duiden, ook maaltijden die publiekelijk plaatsvonden en de mensen die voor een maaltijd aanlagen.

Door het gebruik van deze term ontstaat een nadrukkelijk contrast met de maaltijd van Herodes Antipas (Marcus 6,14-29). Een dergelijke maaltijd die uitloopt op gewelddadige terechtstelling door onthoofding, is in verschillende Grieks-Romeinse bronnen kenmerkend voor een slechte heerser. De Joodse schrijver Josephus beschrijft eveneens dergelijke desastreuze heersersbanketten (Joodse Oudheden 13,380). Het beschrijven van een dergelijke maaltijd is een gangbare manier om te waarschuwen voor en kritiek te leveren op een heerser.

In plaats van een dergelijke luxe en gewelddadige maaltijd, richt Jezus een ideale maaltijd aan, gekenmerkt door eenvoud en ordelijkheid. Deze idealen zijn verbonden met de term symposium en komen vaak voor in utopische voorstellingen bij Grieks-Romeinse schrijvers. Vergelijk de beschrijving van Marcus bijvoorbeeld met een passage uit Lucretius’ leerdicht De natuur van de dingen. Aan het begin van zijn tweede boek beschrijft Lucretius dat een nachtelijk feestmaal te midden van zilver, goud en muziek wordt overtroffen:

… wanneer men samen in het zachte gras gelegen/bij een beek onder de takken van een hoge boom/zich met plezier aan een bescheiden maal te goed doet,/vooral wanneer het weer ons stralend toelacht en/het jaargetij het groene gras bestrooit met bloemen. (De natuur van de dingen 2,29-33, vertaling Piet Schrijvers)

Lucretius sluit aan bij gangbare utopische voorstellingen en er zouden hier nog meer antieke bronnen te noemen zijn over eenvoudige maaltijden op het groene gras. Een interessant detail is de vermelding van bloemen, die regelmatig maaltijden sierden in de oudheid, maar door Marcus op degenen die aanliggen zelf wordt toegepast, wanneer hij schrijft dat zij als bloembedden (Grieks prasiai) gegroepeerd waren in het groene gras (Marcus 6,40). Ook het landschap ondergaat bij Marcus dus een wonderlijke transformatie, van een woeste plaats naar een ideale omgeving voor een maaltijd.

Het menu van de wonderbare spijziging bestaande uit brood en vis sluit eveneens aan bij het ideaal van een eenvoudige maaltijd. Johannes spreekt hier zelfs over gerstebrood, ofwel brood van een mindere kwaliteit dat door de lagere klassen werd gegeten, terwijl hij bij de bruiloft in Kana juist de uitstekende kwaliteit van de wijn benadrukt (Johannes 2,9-10). Wijn lijkt bij deze maaltijd overigens geheel afwezig.

Een opmerkelijk detail wanneer wordt aangenomen dat de wonderbare spijziging zou verwijzen naar de instelling van het avondmaal. Gerstebrood en (gedroogde of gezouten) vis behoorden waarschijnlijk tot het dagelijkse menu van de bevolking van Galilea, maar in sommige Grieks-Romeinse bronnen vormen zij tevens het toonbeeld van een eenvoudige maaltijd in tegenstelling tot maaltijden met vlees en wijn (bijvoorbeeld Lucianus, De weglopers 14). De vermelding van vis heeft discussie opgeroepen onder exegeten. Volgens sommigen gaat het om een verwijzing naar de woestijntijd (Numeri 11,22.31) of naar de Joodse verwachting van een eschatologische maaltijd waarbij het zeemonster Leviathan gegeten wordt. Voor de hand liggender is dat het opgevat moet worden als gangbaar bijgerecht bij brood. De gebruikelijke Griekse term daarvoor is opson, waarvan Johannes de verkleinvorm opsarion gebruikt (Johannes 6,9.11). Volgens Plutarchus wordt daarmee in het bijzonder vis aangeduid, omdat dit het bijgerecht bij uitstek is (Tafelgesprekken 4,4).

Zowel de beschrijving van het menu en de omgeving van de wonderbare spijziging laat zich dus vanuit antieke maaltijden en idealen verklaren. Hetzelfde geldt voor het aantal deelnemers. De wonderbare spijziging van Jezus is niet de enige maaltijd in de oudheid waarbij enkele duizenden mensen te eten krijgen. Hellenistische koningen en Romeinse keizers organiseerden enorme publieke maaltijden waarbij volgens sommige bronnen tienduizend tot tweehonderdduizend mensen te eten kregen. De praktijk vond navolging bij rijke weldoeners die in de steden met enige regelmaat publieke maaltijden organiseerden, die eveneens voor enkele duizenden mensen bestemd konden zijn. Josephus beschrijft deze praktijk onder rijke Judeeërs ter gelegenheid van begrafenissen (Joodse Oorlog 2,1) en bij de intocht van een heerser (Joodse Oudheden 16,14). Dergelijke voedselvoorzieningen konden bestaan uit het uitdelen van eenvoudig voedsel of een geldbedrag, tot volwaardige maaltijden waarbij men in het openbaar aanlag. Het voedsel dat bij dergelijke publieke maaltijden werd uitgedeeld was doorgaans vrij eenvoudig, zeker voor het gewone volk. De basis werd gevormd door brood, vaak in combinatie met vis en wijn.

Verschillende bronnen vermelden dat mensen in groepen bij elkaar geplaatst zijn, bijvoorbeeld op drie bij elkaar geplaatste ligbanken (Latijn triclinium) of in groepen van een vast aantal personen. Enkele bronnen noemen bijvoorbeeld aantallen van twintig of dertig, terwijl anderen over groepen van duizend personen spreken. De vermelding van groepen in de Evangeliën hoeft dus niet naar de woestijntijd of de eschatologische maaltijd te verwijzen. De Bijbelse teksten en de Dode Zeerollen noemen groepen van duizend, honderd, vijftig en tien, terwijl Marcus enkel groepen van honderd en vijftig vermeldt en Lucas slechts groepen van ongeveer vijftig. De verdeling in groepen kan daarom evengoed verklaard worden vanuit het ideaal van de maaltijd die gekenmerkt wordt door ordelijkheid en gemeenschappelijkheid. Overigens is een eschatologische voorafschaduwing bij de wonderbare spijziging door dit alles niet uitgesloten. In veel Grieks-Romeinse bronnen wordt een utopische voortijd of toekomst eveneens beschreven in termen van een ideale maaltijd.

De maaltijd van Jezus in context

Vanuit de achtergrond van (publieke) maaltijden en maaltijd-idealen uit de antieke wereld vallen dus verschillende elementen van de wonderbare spijziging nader te verklaren. Natuurlijk zijn ook bij deze verklaring kanttekeningen te plaatsen, maar het belicht in ieder geval een extra dimensie van de tekst. Het laat de betekenis van de maaltijd van Jezus zien in een wereld waarin (publieke) maaltijden van weldoeners een veelvoorkomend verschijnsel waren. Het is niet voor niets dat volgens Johannes de mensen Jezus tot koning willen uitroepen. Een blik vanuit deze richting laat ook de materiële kant van de tekst nadrukkelijker naar voren komen, wanneer deze verhalen worden geplaatst in een wereld van voedseltekorten, slechte voeding, en gebrekkige leiders die door broodvoorziening het volk beheersten (Lucas 22,25). De ideale maaltijd van Jezus wijst in die wereld vooruit naar de utopische toekomst van Gods rijk. Hoewel in de exegese nog vaak een tegenstelling wordt voorgesteld tussen Joods en Grieks-Romeins, liggen deze werelden op veel punten nadrukkelijk in elkaars verlengde, zeker op het gebied van maaltijdcultuur. Het één hoeft het ander dus niet uit te sluiten. Het is dan ook zeer waarschijnlijk dat een eerste-eeuwse lezer zowel de Bijbelse verwijzingen als de maaltijd-idealen in de tekst heeft begrepen. Maar zelfs voor wie niet met beide achtergronden bekend was, zal de tekst alsnog betekenisvol zijn geweest. Hopelijk kan ook de hedendaagse lezer met deze achtergrondkennis beter invoelen waarom Jezus door middel van deze opmerkelijke verhalen werd herinnerd.

Jonathan Pater is promovendus vroeg-christendom en rabbijnsjodendom aan de Universiteit van Tilburg.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken