Menu

Basis

Een wijze raad, mits goed verstaan

Niet toe te geven aan de zelfzuchtige verlangens, die uw ziel in gevaar brengen…1 Petrus 2:11 (NBV)

Bijbelteksten kunnen in de loop van de tijd soms een eigen leven gaan leiden en roepen dan – wanneer ze los van de oorspronkelijke context worden gelezen – soms andere associaties op dan ze ooit deden. En dat soms met desastreuze gevolgen. ‘Dwing ze om in te gaan’ is zo’n tekst, te pas en te onpas gebruikt om ongelovigen te dwingen het christelijk geloof aan te nemen, ‘of het nu uitkomt of niet’ (1 Tim. 4:2). De oproep van de schrijver van de brief aan de Hebreeën om ‘de eigen bijeenkomsten niet te verzuimen’ (Heb. 10:25) en de vraag van Petrus aan de leden van het Sanhedrin of God niet meer gehoorzaamd moet worden dan mensen (Hand. 4:19), vallen ook in die categorie. Die teksten worden in coronatijd door sommige predikers aangegrepen om zich aan de strenge corona-maatregelen van overheidswege te onttrekken en kerkdiensten gewoon door te laten gaan, etsi corona non daretur.

Ook de hierboven genoemde vermaning uit de eerste brief van Petrus is zo’n tekst. De tekst is te pas en te onpas gebruikt om gelovigen te waarschuwen tegen de ‘vleselijke begeerten’ (SV, NBG) of de ‘zondige lusten’ (WV) die op de meest onverwachte momenten uit de krochten van de ziel opborrelen en de aanval van binnenuit inzetten, nummer drie van de driekoppige vijand van elke ware gelovige: de satan, de wereld en het eigen vlees. Het dwong de aangevochten gelovige tot voortdurend zelfonderzoek (op zich niets mis mee), maar creëerde ook een ziekmakend wantrouwen van zichzelf en een deprimerend mens- en zelfbeeld, de blik naar binnen gericht, incurvatus in se.

Deze leeswijze is wat mij betreft een schoolvoorbeeld van wat Krister Stendahl ooit typeerde als ‘the introspective conscience of the West’, het (in mijn eigen woorden) typisch westerse, psychologiserende, hyper-individualistische navelstaren dat het lezen van de Bijbel eeuwenlang heeft gedomineerd en soms ook flink heeft laten ontsporen.

Waarom hebben vertalers er eigenlijk voor gekozen om het in dit vers gebruikte Griekse werkwoord ἀπέχεσθαι te vertalen met ‘niet toe te geven aan’ (WV, NBV) of ‘zich te onthouden van’ (HSV, NBG)? Het kan ook ‘iets of iemand uit de weg gaan’ betekenen. En om wiens ‘vleselijke begeerten’ (SV, NBG), ‘zondige lusten’ (WV) of ‘zelfzuchtige verlangens’ (NBV) gaat het eigenlijk? Vaak wordt als vanzelfsprekend aangenomen dat het om de vleselijke begeerten van de lezers zelf gaat: zij moeten niet toegeven aan hun eigen vleselijke begeerten of zondige lusten. Het zou gaan om de innerlijke worsteling van de individuele gelovige met zijn ‘oude natuur’ die hem nog steeds parten speelt en hem voortdurend tot morele misstappen verleidt (ook al horen die ‘begeerten’ blijkens 1:14 en 4:1-2 voor de lezer tot het verleden).

Er is een andere lezing mogelijk. In de brief als geheel gaat het om het zichtbare getuigenis van een christelijke levenswandel. Hij is gericht aan lezers die op uiteenlopende manieren geconfronteerd worden met de negatieve gevolgen van hun geloof in Christus, variërend van laster, huiselijk geweld, pesterijen, loyaliteitsconflicten en tegenwerking tot gerechtelijke vervolging door lokale overheden. Ze worden opgeroepen omzichtig om te gaan met de mensen met wie ze samenleven en hen met een voorbeeldige handel en wandel de wind uit de zeilen te nemen en ze zo mogelijk misschien zelfs te winnen voor het geloof.

Slaven en slavinnen werden in de toenmalige wereld vaak beschouwd als bezit van hun heer, bezit waarover de heer des huizes vrijelijk kon beschikken, ook in seksuele zin. Een slaaf of slavin werd vaak letterlijk gezien als gebruiksvoorwerp! Zo iemand kon dus letterlijk het slachtoffer worden van de ‘vleselijke begeerten’ van zijn of haar heer of in voorkomende gevallen van haar echtgenoot. Denk maar aan seksueel misbruik, maar ook algemener aan huiselijk geweld, economische uitbuiting en dergelijke. De oproep is dan om waar mogelijk situaties uit de weg te gaan waarin zulke vergrijpen zich voordoen. Een heel concreet en praktisch advies dus dat ook vandaag zijn actualiteit nog niet verloren heeft. Geparafraseerd: ‘Ik vraag jullie dringend om situaties waarin mensen hun zondige lusten op jullie willen botvieren uit de weg te gaan – want die zijn schadelijk voor jullie. Ze schenden jullie integriteit en zijn, soms in de meest letterlijke zin van het woord, levensbedreigend’ (κατὰ τῆς ψυχῆς; de vertaling ‘die u in gevaar brengen’ verdient hier beslist de voorkeur boven ‘die uw ziel in gevaar brengen’).

In die lijn valt er ook een ander licht op vers 16. De NBV vertaalt het als volgt: ‘Verschuil u niet achter uw vrijheid om u te misdragen’ (BGT: ‘die vrijheid is geen excuus om je slecht te gedragen’). Maar daarmee wordt gesuggereerd dat de gelovige zelf zich actief schuldig zou maken aan kwalijke praktijken, bijvoorbeeld seksuele losbandigheid of machtsmisbruik, en dat hij vervolgens als excuus aanvoert dat hij vanwege zijn geloof vrij is om te doen en te laten wat hij wil (‘alles is geoorloofd’, claimden Paulus’ opponenten al). Dat is in de geschiedenis inderdaad helaas maar al te vaak voorgekomen (en nog steeds). Maar ook hier is een andere, meer contextueel-bepaalde uitleg mogelijk die beter lijkt te passen in het betoog van de brief. Er kan worden gedacht aan een situatie waarin een hogergeplaatste (een meester, een echtgenoot) in het gedrag van een ondergeschikte (een slaaf of slavin, een echtgenote) een aanleiding of voorwendsel (ἐπικάλυμμα) zoekt om zijn eigen lusten en frustraties bot te vieren. Wanneer een tot geloof gekomen slaaf of slavin een heilige levenswandel probeerde te leiden, had dat immers onmiddellijk effect op de directe omgeving: de gelovige deed niet meer mee met de kwalijke praktijken van zijn huisgenoten en dat leverde ergernis, spanningen en conflicten op. De eerste brief van Petrus is een groot appel aan de lezers om het – voor zover het van hen afhangt – zover niet te laten komen, want het is een ongelijke strijd en verzet is zinloos. Ze kunnen beter zien te voorkomen dat ze tot zondebok gemaakt worden. Dat is dus een andere situatie dan de vertwijfelde individuele gelovige die innerlijk verscheurd wordt door conflicterende driften, verlangens en begeerten.

De hedendaagse psychologie en de geschiedenis leren dat de mens een uiterst complex wezen is dat zich – een understatement – lang niet altijd rationeel gedraagt en zichzelf lang niet altijd in de hand heeft. Dat is een ervaring die ook in de Bijbel breed wordt uitgemeten. Er is geen enkele reden om al te optimistisch over de mens te zijn. Het is daarom nog altijd een goed idee om niet aan de zelfzuchtige verlangens van het eigen vlees toe te geven, ook al gaat deze tekst daar niet over. Maar soms moeten Bijbelteksten in bescherming worden genomen om te voorkomen dat ze misbruikt worden om een destructief mens- en zelfbeeld te propageren dat pastorale problemen veroorzaakt in plaats van ze oplost. En deze tekst lijkt me daarvoor een aangewezen kandidaat.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken