Menu

Basis

Eten in Eden en daarbuiten

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Over maaltijden in Genesis

In het eerste bijbelboek wordt de toon gezet als het gaat over de mens en zijn/haar relaties: de relatie tot de aarde, de relatie tussen mensen onderling en de relatie tot God. Daarbij speelt het eten een belangrijke rol: het maakt nogal wat uit wat je eet en met wie je eet.

De eerste maaltijd

Volgens het verhaal in Genesis hoefde de mens aanvankelijk weinig moeite te doen voor een goede maaltijd. Hij hoefde in de hof van Eden slechts de vruchten te plukken van de bomen. Het was niet nodig zelf de aarde te bewerken en ook de dieren konden met rust gelaten worden. Nadere details ontbreken. We weten niet welke vruchtbomen er groeiden. Er wordt ook niet verteld hoe en wanneer Adam en Eva aten. Die informatie wordt wel gegeven op het moment dat het fout gaat. Ze eten samen van de verboden vrucht (Genesis 3,6).

De eerste maaltijd wordt symbool voor verstoorde relaties.

Wat voor vrucht het was, weten we niet (het logo van Apple ten spijt) en ook niet hoe hij smaakte. Des te meer aandacht is er voor de gevolgen. Hun actie leidt tot een inzicht dat men het einde van de onschuld kan noemen. Ze beseffen dat ze naakt zijn en bedekken zich. Het zorgt voor verwijdering zowel van God als tussen hen beiden.

De eerste maaltijd had zo een effect dat tegengesteld is aan wat een maaltijd doorgaans juist teweegbrengt. Een maaltijd is vaak een goede manier om mensen bij elkaar te brengen, de contacten te verdiepen of eventueel conflicten bij te leggen. De eerste maaltijd wordt nu echter symbool voor verstoorde relaties. Het gaat fout tussen God en mens en daarmee ook tussen de mens en de aarde. Voortaan zal het voedsel met moeite worden verkregen. Ook de relatie tussen mens en dier is verstoord, want ze kijken elkaar nu aan met hongerige ogen. De toegenomen afstand tussen hemel en aarde, tussen het goddelijke en menselijke, wordt duidelijk als God ervoor zorgt dat Adam en Eva niet ook nog eens van de boom des levens zullen eten en daarmee eeuwig zullen leven (Genesis 3,22). Daarmee is echter nog niet het laatste woord gezegd over die verstoorde relaties. Er zal in het vervolg gewerkt worden aan herstel en daarbij spelen maaltijden een grote rol.

Mesopotamische parallellen

Voordat we daar verder op ingaan, is het goed het verhaal uit Genesis 3 in het bredere kader van het oude Nabije Oosten te zetten. Er zijn namelijk enkele opmerkelijke parallellen als het gaat over maaltijden in het kader van de relaties tussen goden, mensen en dieren. De verbinding tussen eeuwig leven en bijzonder voedsel vinden we in het verhaal over Adapa. Deze uitzonderlijk wijze man moet zich voor de hemelgod verantwoorden voor het feit dat hij de vleugels van de zuidenwind heeft gebroken. Van zijn eigen god krijgt hij het advies bij zijn bezoek vooral geen eten en drinken aan te nemen, want dit zal zijn dood betekenen. Hij krijgt echter brood en water des levens aangeboden. Als hij daarvan genomen zou hebben, dan zou hij het eeuwige leven hebben gekregen. Adapa is zich daarvan niet bewust en houdt zich aan het gegeven advies. De grens tussen mens en god dreigde te worden overschreden, maar blijft uiteindelijk toch in stand.

Opnieuw markeert het eten zowel het samengaan als de scheiding.

In het epos van Gilgamesh gaat het behalve de – opnieuw vergeefse – poging van Gilgamesh om het eeuwige leven te krijgen ook over de grens tussen mens en dier. Ook daarin speelt het thema van de maaltijd weer een rol. Het betreft het verhaal over Enkidu. Deze latere metgezel van Gilgamesh wordt gepresenteerd als een wildeman die leeft onder de dieren: ‘met de gazellen eet hij gras, met de wilde dieren verdringt hij zich bij de drinkplaatsen’. Om hem te temmen wordt de ‘deerne’ Shamhat in de arm genomen. Zij verleidt hem en ze hebben zes dagen en zeven nachten seks. De gevolgen zijn groot: ‘Enkidu was zwak en kon niet meer rennen als voorheen, maar nu had hij inzicht en een breed verstand’. Maar bij de dieren kan hij niet meer terecht. Ze vluchten weg als ze hem zien. In plaats daarvan volgt hij nu de raad van de vrouw: ‘Eet dit brood, Enkidu, het is nodig om in leven te blijven; drink dit bier, zo hoort dat in dit land’. Opnieuw markeert het eten zowel het samengaan als de scheiding.

Ideaal en realiteit

In de Bijbel wordt het ideaal van samenzijn dat de grenzen tussen God, mensen en dieren doorbreekt niet vergeten. Steeds gaat dat ook samen met het beeld van de maaltijd. We zien er een glimp van in een opmerkelijk scene in het boek Exodus. God heeft zich eerst alleen aan Mozes geopenbaard op de berg, maar later mogen Aäron, zijn twee zonen Nadab en Abihu en zeventig oudsten ook mee de berg op. Daar maken zij iets heel bijzonders mee. Ze mogen God zelf zien in een hemels schitterende omgeving. Het samenzijn wordt bezegeld met een maaltijd (Exodus 24,9-11).

De profeet Jesaja schildert een toekomstvisioen waarbij de tegenstellingen tussen de mensen opgeheven zullen zijn. Dat wordt gesymboliseerd als een feestmaal dat God aanricht en waaraan alle volken zullen deelnemen (Jesaja 25,6). In die toekomst wordt de relatie tussen mensen en dieren niet meer bepaald door eten en gegeten worden, maar door samen te eten (Jesaja 11,6-10).

De aardse realiteit is natuurlijk heel anders. De scheiding van tafel tussen God en mensen, tussen mensen onderling en tussen mens en dier wordt keer op keer bevestigd en vaak ook verdiept. Onderweg zijn er echter hoopvolle momenten aan te wijzen die duiden op een tegenbeweging. Dat gebeurt al in het boek Genesis. Het leven van Abram werd bepaald door de scheiding van zijn familie. Eerst moest hij weg uit zijn vaders huis (Genesis 12,1). Zijn neef Lot ging nog wel met hem mee, maar later gingen ook hun wegen uiteen (Genesis 13,12). Dan gebeurt er echter iets onverwachts. Opeens duikt er ene Melchisedek op. Hij is koning van Salem. Dat moet wel een voorloper van Jeruzalem zijn. Deze koning van deze bijzondere plaats en met zijn mooie naam met de betekenis ‘mijn koning is rechtvaardig’ biedt Abram brood en wijn aan. Hij verbindt zich via een maaltijd aan Abram en zegent hem daarbij als iemand die door God geholpen wordt. Zo komt weer even alles samen.

Met God aan tafel

Nog een stap verder gaat het in het volgende verhaal over een maaltijd. Het vertelt van een bijzondere ontmoeting van Abraham met God zelf bij een maaltijd. Zijn naam was inmiddels gewijzigd van Abram in Abraham ter onderstreping van de belofte dat hij ‘vader van een menigte volken’ zal worden (Genesis 17,5). In het Hebreeuws kun je in de laatste lettergreep van de naam Abraham het woord hamoon, ‘menigte’, horen. Van die menigte was echter nog maar weinig te zien. Abraham en Sara waren nog niet verder gekomen dan een zoon via een slavin. God komt echter zijn belofte persoonlijk kracht bijzetten door hem samen met twee engelen op te zoeken. Uitgebreid wordt verteld hoe Abraham, die hen aanvankelijk niet herkent, hen gastvrij ontvangt en een copieuze maaltijd voorzet (Genesis 18,1-8). In de Joodse exegese wordt heftig gedebatteerd over het opmerkelijke feit dat hij hun boter, melk en een kalf voor zet. Dat is een combinatie die niet bepaald koosjer is volgens de Joodse wetgeving. Was Abraham daar dan nog niet aan gebonden? Ook het feit dat zijn gasten zich daaraan tegoed lijken te doen, levert de nodige hoofdbrekens op. Het gaat hier immers om engelen en volgens de traditionele opvattingen eten engelen niet. Deden ze dan maar alsof? Opvallend is ook dat Abraham niet lijkt deel te nemen aan de maaltijd: ‘hij stond onder de boom bij hen’, staat er in vers 8. Het lijkt een teken van eerbied. Even later in het verhaal is er weer sprake van dat Abraham ‘staat’ (vers 22). Nu staat hij voor God en spreekt hij God aan op zijn voornemen Sodom en Gomorra te gaan verwoesten. Ook dit is een veelbesproken exegetische kwestie. Het schijnt dat de Hebreeuwse tekst hier is gecorrigeerd. De oorspronkelijke tekst zou hebben geluid: ‘En JHWH bleef staan voor Abraham’. Uit eerbied voor God zou dit zijn omgedraaid. Hoe dan ook, uit alles blijkt de grote nabijheid van Abraham en God en de maaltijd is daarvan een goed teken. De vragen die het ‘staan’ van Abraham oproepen, geven alleen al aan hoe bijzonder deze grensoverschrijding tussen het goddelijke en het menselijke is.

In het volgende hoofdstuk lezen we hoe Lot in gastvrijheid niet onder doet voor Abraham. Hij nodigt de twee engelen aan tafel en ze eten samen (Genesis 19,3). Lot ontspringt dan ook de dans en overleeft de verwoesting. Dit soort gastvrijheid waarmee de voorbijtrekkende vreemdeling aan

tafel wordt genodigd wordt over het algemeen hoog gewaardeerd, maar het lijkt vooral te passen in de cultuur van nomaden. In het stadsleven is het allerminst vanzelfsprekend. Dat blijkt wel uit de reactie van de Sodemieters die zich willen vergrijpen aan Lots gasten. In een soortgelijk verhaal in Rechters 19 gebeurt hetzelfde. Daar worden de reizigers genegeerd en later zelfs bedreigd door de bewoners van de stad Gibea. De gastvrijheid moet komen van een buitenstaander.

Met vreemdelingen aan tafel

We hebben eerder al gezien hoe Abraham zich door een vreemdeling, koning Melchisedek, aan tafel liet noden (Genesis 14,18) en hoe hij op zijn beurt eten voorzette aan de drie vreemdelingen (18,8). Zijn zoon Isaak deed niet voor hem onder en gaat zonder probleem aan tafel met de Filistijnse koning Abimelek (Genesis 26,30). Later legt Isaaks zoon Jakob de ruzie met de Arameeër Laban bij door een gezamenlijke maaltijd (Genesis 31,46).

Wie doorleest in de Hebreeuwse Bijbel merkt dat dit allemaal helemaal niet zo vanzelfsprekend is. Het is om te beginnen opmerkelijk dat juist van de Egyptenaren wordt vermeld dat zij niet samen met de Hebreeën wilde eten (Genesis 43,32). Dat was ook al te zien aan Potifar. Hij liet alles aan Jozef over. Alleen zijn eten regelde hij zelf (39,6). Het was dus niet een kwestie van het onderscheid tussen heer en slaaf. Potifar had Jozef een hoge positie gegeven. In de situatie van hoofdstuk 43 was Jozef zelfs na de farao de machtigste man in Egypte. Het was blijkbaar een kwestie van cultuur. Als er ergens begrip zal zijn voor deze opvatting van de Egyptenaren, dan is dat te verwachten in het Jodendom van latere tijd. De identiteit van het volk te midden van al die machtige en invloedrijke omringende culturen wordt immers gewaarborgd door strikte spijswetten. Met name in de boeken Leviticus en Deuteronomium is er veel aandacht voor. Daar gaat het om woorden die Mozes in de mond zijn gelegd, maar waarschijnlijk weerspiegelen ze vooral de situatie van de wederopbouw na de Babylonische overheersing. Men had geen politieke macht meer en de dreiging van assimilatie met de alles doordringende Perzische en Hellenistische cultuur was heel groot. Je kon het zien aan de andere volken, zoals de Ammonieten en Edomieten, die gewoonweg vervaagden. De Joden hielden hun eigen cultuur staande door zich niet te vermengen, dus ook door een strikte scheiding van tafel in stand te houden.

Dat is heel goed zichtbaar in het verhaal van Daniël. Dat speelt zich af in de tijd van Nebukadnezar, de Babylonische koning die verantwoordelijk was voor het eind van het rijk van Juda in de zesde eeuw. Het is echter vier eeuwen later geschreven ter bemoediging van de Joden die zuchtten onder het juk van de Seleuciden die met geweld de Joden wilden laten assimileren met de Griekse manier van leven. Daniël lijkt in heel veel opzichten op Jozef, bijvoorbeeld in de gave van het uitleggen van dromen. Net als Jozef houdt hij zich staande in een vreemde wereld, maar anders dan Jozef houdt hij zich verre van de vreemde cultuur. Dat zie je vooral aan zijn eetgewoonten. Hij mijdt heel strikt de Babylonische tafel. Hij wil zich niet ‘verontreinigen’ met het voedsel dat men hem aan het Babylonische hof voor zet (Daniël 1,8). Het doet hem heel goed. De boodschap aan de eerste hoorders is dan ook duidelijk: in het isolement ligt onze kracht. Het was een bron van inspiratie voor vrijheidsstrijders zoals Judas Makkabeüs. Van hem wordt verteld dat hij zich met een groepje mannen terugtrok in de bergen en daar met hen leefde als dieren in het wild. Om zich niet te verontreinigen aten ze uitsluitend plantaardig voedsel (2 Makkabeeën 5,27).

Let goed op wat je eet en met wie!

Zoals al blijkt uit de verschillen met het boek Genesis is dit geen algemene regel in de Hebreeuwse Bijbel. Men kan dit ook zien wanneer men het verhaal van Daniël vergelijkt met een ander verhaal over een Joodse balling in Babylon. Dat vinden we aan het eind van de boeken Koningen. Daar wordt verteld dat Jojakin, de koning van Juda die als balling naar Babylon was afgevoerd, begenadigd wordt door de koning van Babel. Hij wordt ontslagen uit de gevangenis en krijgt zijn koninklijke waardigheid terug. De koning van Babel behandelt hem nu zelfs als een gelijkwaardige. Als bewijs daarvan wordt vermeld dat Jojakin nu regelmatig bij hem aan de eettafel zat: ‘hij at voedsel voortdurend voor zijn aangezicht al de dagen van zijn leven’ (2 Koningen 25,29). In de NBG vertaling van 1951 is dat vertaald met: ‘hij at geregeld aan zijn tafel, zo lang hij leefde’. In de Nieuwe Bijbelvertaling wordt het in gangbaar Nederlands weergegeven als volgt: ‘(hij) werd voor de rest van zijn leven aan het hof opgenomen’. Daarmee zou je uit het oog kunnen verliezen dat hier iets gebeurt waar Daniël niet mee akkoord gegaan zou zijn.

Zo wordt duidelijk dat er nogal wat verschuift binnen de Hebreeuwse Bijbel als het gaat om wat een goede maaltijd mag heten. In ieder geval is de les wel vanaf het begin hetzelfde: let goed op wat je eet en met wie!

Klaas Spronk is hoogleraar Oude Testament aan de Protestantse Theologische Universiteit Amsterdam.

Literatuur

  • Een goed overzicht voor de thematiek van voedsel en identiteit biedt: N. MacDonald, Not Bread Alone: The Use of Food in the Old Testament (Oxford University Press, 2008).
  • Zie over de mythe van Adapa: S. Izre’el, Adapa and the South Wind: Language Has the Power of Life and Death (Winona Lake: Eisenbrauns, 2001).
  • De citaten uit het Gilgamesh epos zijn genomen uit H. Vanstiphout, Het epos van Gilgameš (Nijmegen: Sun, 2001), pp. 56, 59 en 235.
  • Zie over de Joodse uitleg van Genesis 18: P.W. van der Horst, ‘Aan Abrahams dis: Joodse interpretaties van Genesis 18:8’, Nederlands Theologisch Tijdschrift 59 (2005), 207-214.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken