Menu

Basis

Vreemde dromen

Gods openbaring via een vreemdeling

Net als in de meeste godsdiensten kent men in jodendom en christendom het fenomeen van goddelijke openbaring via dromen. God spreekt daarbij, direct of via beelden, opvallend vaak tot andersgelovigen. Die lijken er soms ook meer voor open te staan dan sommige aanbidders van de God van Israël. God gaat zo nodig vreemde wegen om gehoor te vinden.

Gij geeft het uw beminden in de slaap. Dit is een frase uit een bekend lied van Huub Oosterhuis: ‘De Heer heeft mij gezien en onverwacht’ en is te vinden in rooms-katholieke en oud-katholieke bundels. Het was ook te vinden het protestantse Liedboek voor de Kerken van 1973. Het heeft de nieuwe versie daarvan in 2013 echter niet gehaald. Volgens de website ‘kerkliedwiki.nl’ komt dat door de ophef over de tekst in de tweede strofe, omdat die ervaren kan worden als seksueel getinte beeldspraak over een vrouw die door een man wordt overweldigd: ‘Zo komt Hij steeds met stille overmacht’; ‘Hij doet met ons, Hij gaat ons in en uit’; ‘plant als een boom in ons zijn eigen leven’. Over de derde strofe is bij mijn weten geen kritiek gekomen. Die strofe begint met de regels ‘Gij geeft het uw beminden in de slaap, Gij zaait uw naam in onze diepste dromen’.

Jozef redt door dromen eerst zijn huwelijk en later het leven van hun zoon

Het sluit aan bij een ervaring die breed gedeeld wordt dat de droom een bron van religieuze ervaring kan zijn. Je vindt het in vrijwel alle godsdiensten. In haar overzicht van dromen in de godsdiensten van de wereld beschrijft Kelly Bulkeley het als volgt:

Door dromen hebben mensen de diepste lagen van hun geest ontdekt en zijn ze gegroeid in de bewustwording van de krachtige relaties die hen verbinden met hun families, gemeenschappen, natuurlijke omgevingen, religieuze tradities en uiteindelijk de kosmos zelf. (vertaling KS)

Ook in de Bijbel wordt er vaak en onbevangen bericht over de droom als een manier waarop God met mensen in contact treedt. In het artikel van Bart Koet in dit nummer van Schrift wordt daar een goed overzicht van gegeven. Er is hier ook geen verschil tussen Oude of Nieuwe Testament. Goede voorbeelden daarvan vinden we bij twee mannen die allebei Jozef heten. De eerste is de zoon van Jakob, die zelf ook al de nodige droomervaringen had gehad (zie Genesis 28,10-15 en 31,10-13). Volgens Genesis 37, 40 en 41 is deze Jozef een ‘meesterdromer’ (37,19). Het is een titel die hij krijgt van zijn broers. Ze bedoelen het bepaald niet positief, maar ongewild geven ze heel goed aan dat Jozef in staat zal zijn te profiteren van het inzicht dat zijn dromen oplevert. Hij krijgt niet alleen zelf veelbetekenende en toekomst voorspellende dromen, hij weet ook de dromen van anderen feilloos uit te leggen.

Zo wordt duidelijk dat de macht van de God van Israël niet beperkt is tot de grenzen van het land

Over Jozef, ‘the Lord of the Dreams’, schrijft verderop in dit nummer Frank Bosman. Eerder deed dat ook in Schrift 188 (2000) al uitgebreid (de helaas jong overleden oud-redacteur van dit tijdschrift) Ron Pirson. Ook het Nieuwe Testament verhaalt van een dromende Jozef. In Matteüs 1,20 en 2,13-23 lezen we hoe de (aanstaande) echtgenoot van de moeder van Jezus tot drie keer toe een belangrijke beslissing neemt op basis van een goddelijke aanwijzing in de droom. Daarmee redt Jozef eerst zijn huwelijk en later het leven van hun zoon.

Ook aan vreemdelingen

Zowel in het droomverhaal van de oudtestamentische als dat van de nieuwtestamentische Jozef wordt er een belangrijk element aan toegevoegd, namelijk dat God zijn boodschap ook aan niet-Israëlieten in dromen kan doorgeven. In Genesis 40–41 betreft dat de schenker, de bakker en ten slotte de farao. In door Jozef geduide beelden vertellen dromen hun toekomst. Volgens Matteüs 2,12 zijn het de magiërs die in een droom voor Herodes worden gewaarschuwd. In veel vertalingen staat dat zij gewaarschuwd werden ‘door Goddelijke openbaring’ (Statenvertaling), ‘van Godswege’ (NBG 1951, Willibrordvertaling 1978) of ‘door een aanwijzing van God’ (Herziene Statenvertaling). In originele Griekse tekst wordt God hier echter niet expliciet genoemd.

Daarom blijven de vertalingen zoals de Willibrord 1995 en de Nieuwe Bijbelvertaling, die een verwijzing God achterwege laten, dichter bij de grondtekst. Zo blijft ook het contrast met de daarvoor en daarna genoemde aanwijzingen die Jozef kreeg (Matteüs 1,20 en 2,13) beter zichtbaar. Daar wordt namelijk nadrukkelijk vermeld dat een engel van de Heer aan Jozef verscheen in de droom. Het lijkt erop alsof Matteüs terughoudend was bij de beschrijving van de manier waarop God zich openbaarde aan vreemdelingen. Het is duidelijk dat de boodschap vanuit de hemel komt, maar God of zijn boodschapper worden niet genoemd.

Hetzelfde kan gezegd worden over de dromen van de Egyptenaren. Ze hebben Jozef, die zich uitdrukkelijk beroept op God (‘De uitleg van dromen is toch een zaak van God’; Genesis 40,8 NBV), nodig om te boodschap te kunnen begrijpen.

Juist aan vreemdelingen

Eenmaal op dit spoor gezet van God die zich openbaart aan vreemdelingen via de droom, valt het op dat dit iets is wat relatief vaak voorkomt in de Bijbel. In Genesis 20,3-7 lezen we hoe God in een droom aan Abimelek, de koning van Gerar, verschijnt en hem confronteert met het feit dat hij Abraham van zijn vrouw heeft beroofd. In een goed gesprek tussen God en Abimelek wordt duidelijk dat de fout bij Abraham ligt en krijgt Abimelek de gelegenheid om één en ander recht te zetten.

In Genesis 31,24 lezen we dat God in een droom verschijnt aan Laban om hem te waarschuwen dat hij zijn schoonzoon Jakob goed moet behandelen. Laban wordt hier nadrukkelijk een Arameeër genoemd. Hij hoort duidelijk niet bij Gods volk. Niet voor niets gaat het in het vervolg juist ook over de diefstal van de godenbeeldjes van zijn familie. Daaruit blijkt dat hij niet behoort tot de mensen die de God van Abraham als hun god erkennen.

Hierboven werden al de dromen van de schenker, de bakker en de farao genoemd in het verhaal van Jozef in Egypte. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat God zich hierbij niet rechtstreeks openbaart, maar via beelden, die dan vervolgens worden uitgelegd door ‘meesterdromer’ Jozef. Datzelfde geldt voor de dromen van Nebukadnessar, de koning van Babel, in Daniël 2 en 4. Net zoals Jozef blijkt Daniël beter dan de wijzen aan het hof van de koning de droom uit te kunnen leggen en de daarin verpakte hemelse boodschap door te geven.

Zo wordt duidelijk dat de macht van de God van Israël niet beperkt is tot de grenzen van het land. In de tweede droom van Nebukadnessar wordt dat ook met zoveel woorden gezegd door ‘een wachter, een heilige engel’ (4,10 NBV; NBG 1951 vertaalt [daar is het vers 13] in dit geval weer wat dichter bij de grondtekst met ‘een wachter, een heilige’): ‘opdat de levenden weten dat de hoogste God boven het koningschap van de mensen staat’ (4,14 NBV).

Binnen de wereld van het oude Nabije Oosten is dit iets uitzonderlijks. Dat goden zich openbaren via dromen was een bekend gegeven, maar dat dit ook gebeurde aan anderen dan de eigen volgelingen was ongebruikelijk. Er is maar één duidelijk voorbeeld van bekend. Dat is een tekst waarin de Assyrische koning Assurbanipal het volgende vertelt:

Assur, de god die mij schiep, liet zien aan Gyges, de koning van Lydië – een gebied aan de overzijde van de zee, een ver land waarvan mijn koninklijke voorgangers de naam nog niet hadden vernomen – de uitspraak van mijn naam. (Hij zei:) ‘Houd de voeten vast van Assurbanipal, koning van Assyrië, en je zult je vijanden verslaan door zijn naam te noemen’. Op de dag dat hij deze droom had zond hij een ruiter om te informeren naar mijn gezondheid. Door deze boodschapper berichtte hij mij (zijn droom). Vanaf de dag dat hij mijn voeten vast hield versloeg bij de Cimmeriërs die de bewoners van zijn land hadden geteisterd.

Net als in Daniël 4 wordt hier de verreikende macht van de god gekoppeld aan het vermogen een koning van een ander land via een droom te manipuleren. En net als bij Jozef en Daniël draagt dit bij aan de status van de vereerder van die god.

Via de vreemdeling

In feite bevatten de dromen van Nebukadnessar vooral ook een boodschap voor de beoogde lezers van het boek Daniël. Zij worden er in hun situatie door bemoedigd. Ze leefden in een situatie van onderdrukking door de Seleucidische vorst Antiochus IV, die zich Epiphanes liet noemen, alsof hij een goddelijke ‘verschijning’ zou zijn. Net als Nebukadnessar in het verhaal in het boek Daniël zal hij moeten erkennen dat hij volledig ondergeschikt is aan de ene, ware God. Dat versterkt het vertrouwen bij de aanbidders van die god dat zij gered zullen worden uit de hand van hun schijnbaar oppermachtige onderdrukker.

Er is nog een verhaal in het Oude Testament waarin God via een droom van een vreemdeling aan een Israëliet duidelijk maakt, dat men niet te gering moet denken van de reikwijdte van Gods macht. Het gaat om een gedeelte uit de geschiedenis van Gideon, die vanaf het begin juist twijfelt aan Gods macht. In zijn verhaal, zoals dat verteld wordt in Rechters 6–8, gaat het voortdurend over de communicatie tussen God en zijn volk. Die is om te beginnen danig verstoord. De Israëlieten ‘doen wat kwaad is in de ogen van de Heer’ (Rechters 6,1).

Het is een terugkerend patroon, dat aan het begin van boek al is neergezet: nieuwe generaties vergeten de goede ervaringen in het verleden met God en luisteren niet meer naar zijn geboden; daarvoor worden ze gestraft met de onderdrukking door buitenlandse heersers; in hun benauwdheid roepen ze weer tot God; hij stuurt redding; maar een volgende generatie vervalt weer in de oude fout. Dat had zich al enkele keren herhaald en in de tijd van Gideon is het weer zover. Nu zucht het volk onder de rooftochten van de Midjanieten. Gideon is bezig zijn oogst te redden door heimelijk tarwe te kloppen op een plaats waar je dat niet zou verwachten: in een wijnpers.

De communicatie met God wordt hoogstpersoonlijk door God zelf hersteld. Hij zoekt Gideon op in zijn schuilplaats en spreekt hem aan. We lezen eerst over een boodschapper van de Heer (Rechters 6,11), maar even later is het onmiskenbaar dat Gideon met de Heer zelf in gesprek is (6,14.16). Aanvankelijk waagt Gideon het te twijfelen aan de beloofde goddelijke bijstand: in het verleden mogen dan geweldige resultaten bereikt zijn, dit is nog geen garantie voor de toekomst. Pas als de goddelijke openbaring met een vuurwonder wordt bevestigd, geeft Gideon toe dat hij met de Heer zelf te maken had (6,21-24). Het inspireert hem tot een eerste daad van verzet. Hij kan dicht bij huis blijven: hij haalt het afgodenaltaar van zijn vader neer.

De oorzaak van het probleem ligt niet bij het spreken van God, maar bij het luisteren van Gideon

Daarna bekruipt hem toch weer de twijfel. Nu zoekt hij zelf contact met God en vraagt om een wonder en vervolgens nog eens om het omgekeerde wonder (6,36-40). Het is duidelijk dat de communicatie nog steeds goed verloopt. Gideon vindt direct gehoor bij God en hij krijgt ook direct waar hij om vraagt. Toch blijkt hij nog niet overtuigd. Zijn vertrouwen wordt ook wel danig op de proef gesteld wanneer het leger dat hij bij elkaar getrommeld heeft door God om onnavolgbare redenen wordt gedecimeerd. God heeft wel door dat Gideon nu toch weer bang is en daarom stuurt God hem ter bemoediging een droom. Dit is nu dan weer zo’n droom via een vreemdeling.

Na alle directe communicatie tussen God en Gideon, waarbij zowel God als Gideon het initiatief kunnen nemen, is dat opvallend indirect. Wat ook opvalt is dat Gideon na al zijn geaarzel minder hoog wordt ingeschat. Bij de eerste ontmoeting werd Gideon begroet met ‘dappere krijgsman’ (6,12), nu wordt er rekening mee gehouden dat hij bang is en krijgt hij van God het advies om dan ook maar een jongen mee te nemen als hij zich moet wagen naar de rand van de legerplaats van de vijand (7,10). Later in hetzelfde boek, in het verhaal van Simson, speelt zo’n jongen een rol bij de vernedering van de gevallen held: een jongen moet hem leiden (16,26).

Net als bij de andere dromen van vreemdelingen presenteert God zich niet direct.

Toen Gideon aankwam, was er juist iemand aan het vertellen wat hij had gedroomd. ‘Wat ik nu toch gedroomd heb!’ zei hij. ‘Een gerstebrood rolde razendsnel rond door het kamp, botste tegen een tent aan en kegelde die omver, zodat hij in elkaar zakte.’ ‘Dat kan niets anders zijn dan het zwaard van de Israëliet Gideon, de zoon van Joas’, verklaarde zijn kameraad. ‘Dat betekent dat God hem ons met ons hele kamp in handen heeft gegeven’. (NBV – Rechters 7,13-14)

Anders dan in de eerdergenoemde verhalen is er geen Israëliet voor nodig om de uitleg te geven. Je zou het opnieuw kunnen zien als een sneer naar Gideon. Het zijn de buitenstaanders die inzien wat Gideon zelf niet voor waar durft te houden. In dit geval is het de Midjanietische collega van de dromer. Voor hem is het zonneklaar dat de droom verwijst naar de komende overwinning van Gideon en zijn kleine leger. De lezer ziet ook het verband tussen het brood in de droom en het tarwe kloppen door Gideon aan het begin van het verhaal. Daardoor valt het des te meer op hoe groot het verschil is. God moet alles in het werk stellen om Gideon ervan te overtuigen dat hij geroepen is en dat hij vertrouwen mag hebben in de uitkomst.

Daarentegen heeft een vreemdeling genoeg aan een simpele droom om te begrijpen en te aanvaarden hoe de dingen zullen gaan. Het moge duidelijk zijn dat de oorzaak van het probleem niet ligt bij het spreken van God, maar bij het luisteren van Gideon.

Vreemde dromen dwingen

‘Vreemde ogen dwingen echt’, zo luidde onlangs de conclusie van een onderzoek naar de invloed van examencommissies op het niveau van de toetsen in het hoger onderwijs. De bijbelse verhalen over dromen van vreemdelingen laten een soortgelijke conclusie toe: vreemde dromen kunnen je over een drempel helpen. Soms lijken de meer gangbare manieren waarop God ter sprake wordt gebracht niet meer te overtuigen en is de omweg via een vreemdeling nodig om werkelijk gehoor te vinden en ook daadwerkelijk te gehoorzamen.

Een laatste voorbeeld moge dat nog illustreren. In het boek Handelingen lezen we hoe Paulus en Silas op hun evangeliserende reis door Klein-Azië op dood spoor zijn beland. Ze worden door de heilige Geest verhinderd om te spreken en verder te reizen (Handelingen 16,6-7). Dan krijgt Paulus in de nacht een visioen (het is niet zinvol om hier een onderscheid te maken tussen een droom en een visioen). Daarin verschijnt een man die hem oproept over te steken naar Macedonië (16,9). Paulus legt het uit als een roeping door God zelf om ook deze grens te overschrijden. Misschien dat de verhalen over Jozef en Gideon hem hierbij hebben geholpen.

Klaas Spronk is hoogleraar Oude Testament aan de Protestantse Theologische Universiteit Amsterdam.

Literatuur

Kelly Bulkeley, Dreaming in the World’s Religions: A Comparative History (New York University Press 2008), het citaat staat op pag. 269.

Ruth Fidler, “‘Here Comes This Dreamer’ (Genesis 37:19): Toward a Dreams/Dreamers Typology in the Hebrew Bible.” Journal of the Ancient Near Eastern Society 32 (2011): 51-72.

Ron Pirson, “Jozef tussen Israël en Egypte.” Schrift 188 (2000): 35-61.

Ron Pirson, The Lord of the Dreams: A Semantic and Literary Analysis of Genesis 37–50 (Sheffield: Sheffield Academic Press, 2002).

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken