Menu

Premium

Christelijke ethiek tussen Geest en tijdgeest

Alfred Dedo Müller’s vergeten Ethik

De Duitse theoloog Alfred Dedo Müller (1890-1972) is bekend vanwege zijn bijdrage aan de emancipatie van de praktische theologie ten opzichte van de systematische theologie. Zijn belangrijkste werk is de Grundriss der praktischeri Theologie dat in West-Duitsland en in de DDR verscheen.

Alfred Dedo Muller, Grundriss der Praktischen Theologie,Gütersloh 1950, Berlin 1954. Hieronder ‘Grundriss’ in de Berlijnse uitgave.

Sinds dat boek gelden disciplines als homiletiek en catechetiek niet langer als hulpdisciplines in dienst van de dogmatiek en de ethiek. Daarnaast is Müller de geschiedenis ingegaan als een bezield sociaaldemocraat. Wat echter vrijwel onbekend is, is dat hij in de jaren 1933-1945 een andere kant had. Niet alleen uitte hij zich, net als vele anderen, in die jaren nauwelijks kritisch over het NS-regime. Belangrijker is dat van zijn hand in 1937 een Ethik verscheen waarin hij onverholen steun geeft aan de Nazi-ideologie. Anders dan andere theologen met gelijke ideeën die werkzaam waren in wat later de ‘West-Sektoren’ zouden worden (Paul Althaus, Gerhard Kittel, Emmanuel Hirsch) is Müller nooit aan een disciplinair onderzoek onderworpen. De doelstelling van dit artikel is om Müller’s visie en argumenten in zijn Ethik te analyseren. Daartoe volgt nu eerst een kort overzicht van zijn levensloop. Bij de inhoudelijke bespreking van Müller’s werk beginnen we met een korte inleiding over enkele basisbegrippen en over zijn methode, gevolgd door een behandeling van concrete ethische loei waar Müller’s congenialiteit met het nationaalsocialisme sterk naar voren komt. Aan het eind van dit artikel proberen we de Ethik in haar politieke, historische en biografische context te begrijpen. Het artikel besluit met enkele opmerkingen die willen uitnodigen tot verdere bezinning.

Vgl. Theo A. Boer, ‘Alfred Dedo Müllers Ethik: zwischen Radikalität und Gleichschaltung’,Kirchliche Zeitgeschichte 19/2 (2006), 389-413.

Het is mijn bedoeling dit artikel te zijner tijd te laten volgen door een tweede artikel waarin de doordenking van de relatie tussen openbaring en andere kenbronnen centraal staat.

1. Alfred Dedo Müller

Alfred Dedo Müller werd op 12 januari het Thüringse Hauptmannsgrün geboren.

Vgl. M. Böhme, ‘Alfred Dedo Müller’, in Biographisch-Bibliographisches Lexikon 20, Herzberg 2002, 1056-1059; G. Kretzschmar, ‘Denker aus Leidenschaft. Zum 100. Geburtstag von A.D. Müller’,Die Zeichen der Zeit 44 (1990), 132-133; idem, ‘Die Bedeutung Alfred Dedo Müllers für die Praktische Theologie’, in H.M. Müller & D. Rössler (red.),Reformation und Praktische Theologie, Festschr. für Werner Jetter, Göttingen 1983, 131-144, hieronder ‘Die Bedeutung Alfred Dedo Müllers’. Zie ook F. Haufe, G. Kretzschmar & A. Rensch (red.),Reich Gottes und Wirklichkeit: Festgabe für Alfred Dedo Müller zum 70. Geburtstag, Berlin 1961.

Van 1909 tot 1913 studeerde hij theologie en filosofie aan de universiteiten van , en Zürich. In Zwitserland ontmoette Müller Leonhard Ragaz, één der voorlieden van de religieus-sociale beweging in Zwitserland en een fel criticus van nationalistische en fascistische bewegingen in Europa.

Vgl. T. Jähnichen, ‘Leonhard Ragaz’,Biographisch-Bibliographisches Lexicon 1 (1994), 1251-1255; G. Kretzchmar, ‘Denker aus Leidenschaft’, 130.

In september 1919 hoorde hij Karl Barth toen deze in Thüringen zijn ‘Tambacher Rede’ hield. Sindsdien gold Müller volgens Barth’s biograaf Eberhard Busch als één van Barth’s nieuwe ‘reisgenoten’.

Vgl. E. Busch, Karl Barths Lebenslauf: Nach seinen Briefen und autobiografischen Texten, München 1975, 124.

Maatschappelijk was hij onder meer actief in de pacifistisch gestempelde Internationale Verzoeningsbond alsook in de Neuwerkbewegung, een jeugdorganisatie die met de religieuze socialisten sympathiseerde en eveneens kritisch stond tegenover het opkomende nationaalsocialisme. Verder behoorde hij tot de kring van de ‘Bemeuchener’ en de ‘Michaelsbrüder’, liturgische vernieuwingsbewegingen die tot op de dag van vandaag bestaan.

Kretzschmar, ‘Denker aus Leidenschaft’, 133.

In 1924 promoveerde hij te Leipzig op een proefschrift over Friedrich Wilhelm

Foerster.

Alfred Dedo Müller, Die soziologische und religionsphilosophische Grundlegung der staatsbürgerlichen Erziehung bei Friedrich Wilhelm Foerster, Leipzig 1924.

Deze Foerster werd onder het nationaalsocialistische regime één van de ‘bestgehassten Männer Deutschlands’,compleet met de bijbehorende boekverbrandingen. Dankzij Müller ontving Foerster in het inmiddels door communisten beheerste Leipzig een eredoctoraat. In 1932 werd Müller hoogleraar voor praktische theologie te Leipzig. Dat bleef hij tijdens en ook na de Tweede Wereldoorlog tot zijn emeritaat op 1 januari 1957.

Naar aanleiding van zijn dood op 4 augustus 1972 verklaarde zijn opvolger, D. Heinz Wagner, dat Müller ‘mit der Leidenschaft eines prophetischen Geistes immer wieder versucht [hat], die Wirklichkeit des lebendigen Gottes in Beziehung zu setzen und Glaube und Leben in der Tiefe ihres Grundes zu verbinden’.

Citaat in Kxetzschmar, ‘Denker aus Leidenschaft’, 133.

Ook volgens de meest recente editie van RGG staat Müller model voor de ‘unbedingten Kritizismus des Christlichen Glaubens’.

M. Meyer-Blanck, ‘Alfred Dedo Müller’,Religion in Geschichte und Gegenwart 5, Tübingen 2002, 1568.

Zo is Müller de geschiedenis ingegaan.

2. De Ethik: Inleiding

Anliegen,basis en methode

Müller’sEthikbevat twee delen: de Grundlegungen de Verwirklichung.Volgens Müller moeten we aanvangen bij de natuurlijke zedelijkheid, maar deze slechts worden begrepen wanneer zij theologisch wordt geduid en van daaruit een richting krijgt toegekend. In dit denken is duidelijk een met het Natuurrecht verwant synthesedenken aanwezig. In de Verwirklichungbehandelt Müller vijf relaties van de mens: die tot God, zichzelf, de gemeenschap, de stoffelijke wereld en de kerk. Het boek is erudiet en vlotlopend geschreven. Talrijk zijn verwijzingen naar sleutelfiguren in de Duitse cultuur- en ideeëngeschiedenis.

De Ethikheeft het anno 1937 op te nemen tegen twee zeer uiteenlopende fronten. Aan de ene kant is duidelijk dat Müller zich niet te ver wil distantiëren van degenen met wie hij een innige band heeft opgebouwd maar die inmiddels in diepe politieke ongenade zijn gevallen: Foerster, Barth, de religieuze socialisten. Verwijzingen naar hun theologie zijn in de Ethikzeldzaam en moeten om begrijpelijke redenen noodgedwongen indirect plaatsvinden.

Verwijzingen naar Borihoeffer, Niemöller, Barmen en de Bekennende Kirche komen in het geheel niet voor. Verwijzingen naar Brunner daarentegen wel.

Duidelijk is dat Müller met zijn pleidooi voor theologische radicaliteit (zie onder) er blijk van geeft dat hij zijn ‘metgezel’ Barth heeft gehoord, al moet hij ook uit diens compromisloze Nein!tegen Brunner in 1934 hebben kunnen concluderen hoe volstrekt kansloos die ‘handreiking’ in de ogen van ‘Bannen’ en de dialectische theologie was. Die kansloosheid heeft zeker ook te maken met de wijze waarop Müller het andere ‘front’ bedient, namelijk theologen die tot de ‘Deutsche Glaubensbewegung’behoren. Deze beweging wilde Duitsland een nieuwe, heidense basis verschaffen. Het kerkelijke christendom verweet zij een overmatige nadruk op de menselijke zondigheid en een onterecht beroep op een geopenbaarde moraal. Müller wil deze geloofsrichting voluit serieus nemen omdat ethiek slechts ‘in engster Gesprächsfuhlung mit den Menschen der Gegenwart gelingen [kann]’.

Alfred Dedo Müller, Ethik: Der Evangelische Weg der Verwirklichung des Guten, Berlin 1937, 12.

Als model voor zo’n discours denkt hij aan het socratische gesprek, dat ‘sich aller Elemente der Wahrheit, die der Gesprächspartner, wie keimhaft auch immer, in sich trägt, liebevoll annimmt’.

Müller, Ethik, 12.

Daarmee is een principiële keuze gemaakt: ook de nationaalsocialisten worden als gesprekspartners aangenomen. Wanneer hij in zijn eigen theologie ook maar de geringste congenialiteit met de agenda van de nationaalsocialisten vermoedt, wordt dit breed uitgemeten, zoals blijkt uit de vele citaten uit Mein Kampf,uit redes van Adolf Hitler en uit andere publicaties die bij de NSDAP in hoog aanzien stonden. Müller lijkt vaak open te laten of hij zich ook helemaal kan vinden in die citaten, of gedwongen is ze als omlijsting te noemen. Kritiek op de nationaalsocialistische ideologie is spaarzaam hoewel hij soms impliciet profetische kritiek lijkt te willen geven. Dat karakteriseert zijn methode: eerst een stuk met de gesprekspartner meegaan (‘ja’) maar er dan nuanceringen bij aanbrengen (‘aber’).

Radicaal realisme

Kernbegrip bij Müller is ‘radicaal realisme’. De term heeft een ontologische en een daaruit voortvloeiende morele betekenis. In ontologische zin gebruikt Müller de term om erop te wijzen dat de Goddelijke werkelijkheid geen andere is dan de natuurlijke, politieke en menselijke werkelijkheid. In de ervaring van de natuurlijke moraal staat de ongelovige mens, of hij het weet of niet, in de godsrelatie. Maar die godsrelatie moet geëxpliciteerd en geduid worden. Radicaal realisme wil radicaal in de letterlijke zin van het woord zijn: teruggrijpend op de radix van het menselijk bestaan, het eeuwige levende evangelie.

Müller, Ethik, 75.

Bij de door Müller voorgestane christocentrische spiritualiteit is de verhouding openbaring-natuur harmonisch: ‘Es ist nun einfach Erfahrungs- tatsache, dass die Begegnung mit Christus (…) uns das Wort vemehmbar machen kann, das Gott in Natur und Geschichte zu uns redet.’

Müller, Ethik, 97.

Müller wil dus nadrukkelijk denken vanuit de synthese tussen theologie en werkelijkheid. Tot de werkelijkheid behoren in de context van Müller’s Ethik ook recente inzichten over het belang van een goed functionerende volksidentiteit. De christelijke ethiek moet de verschillende aspecten van de werkelijkheid niet tegen elkaar willen uitspelen. De kerkelijke, culturele en politieke chaos in het Duitsland van het begin van de 20e eeuw is juist het gevolg van het aanbrengen van te sterke antithesen. Kerk en theologie hebben zich te zeer door de Verlichting op sleeptouw laten nemen en hebben de kloof tussen natuur en bovennatuur, geloof en leven verder verdiept. Volgens Müller is zonde ten diepste ‘Godsloochening’, een basale fout waardoor het hele leven in een verkeerd licht komt te staan.

Müller, Ethik, 104.

Mensen zondigen naar twee kanten. Aan de ene kant schatten zij bestaande structuren (staat, kerk), alsook hun eigen rationaliteit, te hoog in. Maar onderschatting is evenzeer een zonde. Door onderschatting van structuren als kerk en staat en van de menselijke verantwoordelijkheid is het christendom week geworden en heeft het de verkommering van het volksleven op zijn beloop gelaten.

Müller, Ethik, 133.

Wat dan gebeurt, de zelfvernietiging van een volk, is evenzeer een vorm van demonie als zelfverheffing dat kan zijn.

Müller, Ethik, 343.

Met de komst van de nationaalsocialisten heeft zich een noodzakelijke correctie voltrokken. In plaats van om abstracte theorie en de zuivere rede gaat het weer om het leven zélf. Helaas heeft de kerk in de jaren voor het nationaalsocialisme de noodzaak van die correctie niet ingezien. Zij heeft de gerechtvaardigde belangen van het Duitse volk over het hoofd gezien. De kerk heeft daardoor een kans laten liggen om diakonale zaken en morele opvoeding zelf ter hand te nemen.

Müller, Ethik,3.

En dat is ten onrechte want het christelijk geloof heeft juist de bevordering van het leven ten doel.

Müller, Ethik, 23.

Anders dan de Duitse Glaubensbewegung, die van zonde noch genade wil weten, houdt Müller aan het sola gratia vast. Pas daardoor komt de zondaar tot echte morele vernieuwing.

Müller, Ethik,Sl.

Opgave van de theologische ethiek.

Daarmee zijn we bij een’morele component van het radicale realisme: ‘Eine theologische Ethik entpricht einem (…) aus tiefer innerer Not aufbrechenden Bedürfnis.’

Müller, Ethik,1.

Vanuit de overtuiging dat God van alle dingen de diepste grond is moet de theologie overgaan tot een radicale omarming van de menselijke levenswerkelijkheid. De christelijke openbaring heeft voor de ethiek een belangrijke heuristische waarde. Theologische radicaliteit verstaat de algemeen gevoelde verantwoordelijkheid van de mens ten diepste als één ten overstaan van God.

Hier vinden we de invloed van Friedrich Wilhelm Foerster, al wordt die hier niet met name genoemd.

De kerk moet zich niet achter haar tradities en belangen verschuilen. Het gaat om de levende God en om zijn Rijk: ‘Ist das Christentum bereit, sich dem Evangelium zu beugen en sich mit allen irdischen Sicherungen, über die es noch verfugt, sich zu verlieren – an Gott?’

Müller, Ethik,13.

Uit deze theologische radicaliteit volgen dan radicale menselijkheid en radicale zakelijkheid.

De ethicus heeft dus een grote verantwoordelijkheid naar de wereld toe.

Müller, Ethik, 2.

Wanneer een theologie het geloof niet meer als levensbrengend verstaat, vervreemdt zij zich van het volk. Het christendom moet zich er juist voor inzetten om ‘seine Lebenskräfte einströmen [zu] lassen in das Geschehen der Zeit’. De nationaalsocialistische staat, door Müller ‘nationale Revolution’genoemd (niet te verwarren met de term ‘konservative Revolution’uit de tijd van de Weimarrepubliek), biedt de kerk daartoe een historische kans. Die kans is er ook omdat Hitler in de twee grootste christelijke denominaties de belangrijkste factoren tot het behoud van het Duitse volk ziet.

Müller, Ethik, 2.

Natuur, geschiedenis en politiek verdienen in hun eigenwettelijkheid respect. Navolging van Christus betekent dat men soms ook radicale stappen neemt om omissies uit het verleden te corrigeren. Christus combineerde een alles omvattende liefde met daadkracht: ‘.[In Jesus] waltet eine Unerbittlichkeit, eine Schärfe des Urteils, eine Härte und Entscheidungsbereitschaft in der Auseinandersetzung mit Gegnern.’

Müller, Ethik,103.

Dat rechtvaardigt dat een staat soms harde maatregelen neemt.

De vraag blijft natuurlijk: wat moeten wij in natuur, politiek en geschiedenis nu precies als waarheidsmomenten nemen en wat niet? Die vraag heeft volgens Müller geen algemeen antwoord: zij moet per geval beantwoord worden. In wat nu volgt zullen we zien dat hij bij specifieke ethische loei met het nationaalsocialisme een eindweegs mee gaat, al klinken er hier en daar ook ‘maren’. Voor hem als Lutheraan vormen de tien geboden een grens die niet mag worden onderschreden.

3. De Ethik: thema ’s

Volk

De theologisch controversiële vraag of ‘Volk’ een scheppingsordening is, wordt door Müller met een beslist ‘ja’ beantwoord.

Voor een prachtig exposé over de vraag of ‘Volk’ een scheppingsordening is, zie Karl Barth, Kirchliche Dogmatik IH/4, Zürich 1951, 345ff. Volgens Barth is de verheffing van het begrip ‘Volk’ tot scheppingsordening een zeer laat verschijnsel en vormt zij een bewijs dat de Duitse theologie voor het ‘Eindringen fremder Gottheiten anfällig geworden war’.

Een volk is, idealiter, een gemeenschap van mensen die vijf zaken delen: taal, genetische afkomst (‘Blut’), een territorium (‘Boden’), een geschiedenis en een gestalte.

Vgl. Müller, Ethik,313-319.

Anders dan bij Brunner is voor Müller elk van deze kenmerken een noodzakelijke voorwaarde,

E. Brunner, Das Gebot und die Ordnungen, Zürich 1939, 442.

al ligt het accent op ‘Blut’ en ‘Boden’.

‘Volkstum’moet door theologie en kerk weer als een wezenlijke antropologische categorie erkend worden: wetenschappen als de sociologie en de psychologie hebben aangetoond dat ‘die leiblich-bluthafiten Grundlagen des völkischen Lebens von entscheidender Bedeutung sind und deshalb wieder kräftig ins Bewusstsein gehoben sein wollen.’

Müller, Ethik,315.

Maar hoe evident ‘Volk’ in het brede volksbewustzijn ook schijnt, ten diepste moet ook dit theologisch omgeduid worden: ‘Theologisch, also radikal realistisch gesehen, kann unbedingten Sinn nur in Gott wurzelndes Leben haben. (…) Mit alledem ist also gesagt, dass ich mich nur von meinem Volk aus ganz verstehe (…) Erst in der großmenschlichen Verkörperung des Volkes wird der Sinn kleinmenschlichen Lebens klar.’

Müller, Ethik, 322-323.

Müller bedoelt dit niet exclusief, als instrument om bepaalde mensen uit te sluiten, maar inclusief: iemands naasten zijn al zijn volksgenoten, ook die hij niet kent. ‘Diesen Sinngehalt sehe ich nun in der Bindung zu Rasse und Volk konkret zum Ausdruck kommen (…) In ihrer Bluthaftigkeit durchgreift und untergründet [die Gemeinschaft] das ganze meiner irdischen Existenz. Denn ich lebe auf dieser Erde in der Bindung an das Blut.’

Müller, Ethik, 322. Temidden van de volkengemeenschap heefthet Duitse volk, zo interpreteert Müller Luther, een bijzondere missie (blz. 326):‘Es wird Zeit, dass es der Protestantismus wieder mit Luther halte, der (…) einen wahrhaft michaelischen Kampf um die ewige Sendung des deutschen Volkes kämpfte, wenn er sagte: (…) “Lieber Herr Gott, ich danke dir, dass du (…) solche Fürsten über uns gesetzt hast” ’.

Van belang is ook de binding aan de grond: zonder vaste binding aan grond vervalt een volk tot nomadendom. Op de implicaties daarvan voor het ‘Volkstum’komen we hieronder nog terug.

Het ‘ja’ tot het volksdenken wordt gevolgd door een ‘maar’: een volk mag geen afgod worden: ‘Völkisches Ehrgefühl haben heißt (…), Sprache, Blutzusammenhang, Boden, Geschichte, Volkstum nicht vergöttern, sondern auf Gott hin ausrichten, mit göttlichem Leben erfüllen, heiligen, zum Tempel des göttlichen Geistes bestimmt wissen.’

Müller, Ethik,325. Het Thema ‘God en de afgoden’ komt terug in bijna al Müllers geschriften: van Religion und Alltag: Gott und Götze im Zeitalter des Realismus (Berlin 1927), via Müller’s terugblik op de verafgoding van de Nazi-staat in Müller, Grundriss, 353, tot zijn boek Dämonische Wirklichkeit und Trinität: Der Atomkrieg als theologisches Problem, Gütersloh 1963.

Ras

Over het thema ‘ras’voert Müller een bijna profetisch discours met zijn politieke omgeving. Maar hij begint met uitvoerig te luisteren naar de bezwaren die critici tegen het christendom hebben ingebracht: dit zou te individualistisch zijn geworden en het belang van ‘bluthaften Zusammenhängen’uit het oog hebben verloren. Müller is op dit terrein bereid tot Umdenken:

Jedenfalls kann der Frage nicht mehr ausgewichen werden, ob die christliche Weltschau Antrieb oder Hindernis für die Durchforschung all der bluthaften Zusammenhänge bedeutet, in denen die Familie steht. (…) Lassen sich Blut und Boden (…) wirklich mit gläubiger Inbrunst umfassen, wenn die Offenbarung Gottes an geschichtliche Vorgänge gebunden ist, die Jahrtausende zürückliegen? Ist das Christentum nicht viel zu individualistisch, um auf überindividuelle ganzheitliche Zusammenhänge mit der nötigen Energie hinweisen zu können? Ist es nicht zu sehr vom Humanismus angekränkelt, um die sachliche Härte gegen den einzelnen aufbringen zu können, die der Rassenhygieniker aus solcher Verantwortung für das Ganze heraus haben muss? (…) Ist es nicht durch seine Blutfremdheit daran gehindert, uns die Erkenntnisse und Verantwortlichkeiten zu vermitteln, die für Reinerhaltung, Pflege und Mehrung des Blutes nötig sind?

Müller, Ethik, 257.

Ook hier dringt Müller aan op een vergelijk in plaats van confrontatie. Van de kerk wordt gevraagd, ‘sich von allen allgemeinen Gefühlen des Gegensatzes gegen die Erbwissenschaft freizumachen.’

Müller, Ethik, 282.

Als voorbeeld dat het christendom en de eugenetica niet principieel tegenover elkaar staan noemt hij de augustijner monnik Gregor Mendel, vader van de moderne genetica, die zelf ‘unerschüttert auf dem Boden des Christentums stand’.

Müller, Ethik, 282.

Het zuiver houden van de rassen steunt ten diepste op het christelijke liefdesgebod dat niet alleen het individu maar ook de gemeenschap en niet alleen de huidige maar ook toekomstige generaties op het oog heeft. Het christendom heeft ten onrechte aangenomen dat een ieder recht heeft op het krijgen van kinderen, zonder daarbij de gevolgen voor de genetische gezondheid van toekomstige generaties te betrekken: ‘[E]ine Überwertung des Individuums [hat] zu einer ganz überraschenden Bedrohung der Gemeinschaft durch die “Herrschaft der Minderwertigen” fuhren können.’

Müller, Ethik,285.

Müller stelt vast dat het aantal erfelijk zieken als gevolg van de ‘Ungehemmtheit ihres Trieblebens’onaanvaardbaar toeneemt.

Muller, Ethik,283.

Hij refereert aan berekeningen dat Duitsland reeds 400.000 mensen met een erfelijke ziekte telt:

Diese Lage stellt eine schwere Bedrohung der völkischen Erbsubstanz dar. Die durchschnittliche Kinderzahl in Deutschland beträgt heute für je 1 Familie 2,2Kinder, während zur Einhaltung des Volksbestandes 3,4 nötig wären. In den Familien der Gebildeten gibt es nur 1,9, bei Eltern von Hilfschülern

‘Hilfschuler’ waren zwakbegaafde leerlingen.

3,5, bei Verbrechern 4,9 Kinder. Wenn hier nicht ein durchgreifender Wandel eintritt, so muss in 150 Jahren der gesunde Volksteil durch den minderwertigen fast völlig verdrängt sein.

Muller, Ethik,284.

Es gilt dem Begriff der Nächstenliebe alle individualistische Engezu nehmen (…) und ihm die Weite zu geben, die Galton im Sinn hat, wenn er sagt: ‘Der eugenische Glaube dehnt die Aufgabe der Nächstenliebe auf kommende Geschlechter aus.’ (…) Das Missverständnis, in dem die öffentlichen Aufwendungen für den Erbkranken zu denen für die erbgesunden Familien stehen, ist ein zwingender Anlass [zur] Selbstbesinnung. Für einen Fürsorgezögling der Provinzialanstalten in Berlin ist unter Einrechnung aller Kosten (…) der Tagesaufwand ., in der Rheinprovinz ., im Durchschnitt Preußens . Für einen Krüppel ., für einen Trinker in der Heilstätte ., für einen Strafgefangenen . Demgegenüber entfällt vom Gesamteinkommen einer Familie auf die gesunde Vollperson (15 Jahre) ein Tagesaufwand von . im Arbeiter-, . im Angestellten-, . im Beamtenstand. Das ist ein Zustand, der ethisch auf das tiefste beunruhigen muss.

Muller, Ethik,284.

Uitvoerig bespreekt Müller eerdere pleidooien, zoals die van Karl Binding en Alfred Hoche, om het Duitse volk weer genetisch gezond te maken.

Karl Binding en Alfred Hoche in hun beruchte boek Die Freigabe der Vernichtung lebensunwerten Lebens: Ihr Maß und ihre Form, Leipzig 1920.

Uit hun taal veld neemt hij de term ‘lebensunwert’ over en hij gebruikt bij genetische aandoeningen regelmatig waarden-taal:‘minderwertiges Volksteil’,

Müller, Ethik,284.

‘hochwertige Erbmasse’.

Müller, Ethik, 332.

Met dit alles bestaat er niet alleen een medische reden, maar ook een godsdienstig argument voor ‘die Reinerhaltung der Rasse’.

Müller, Ethik, 331.

Voor de implementatie van dit goddelijke gebod is de staat op de medische wetenschap aangewezen, in overeenstemming met de wet ‘zur Verhütung erbkranken Nachwuchses’.

Müller, Ethik, 285.

Nadat hij de verschillende rassenwetten een theologisch fundament gegeven heeft, volgt opnieuw een ‘maar’: niet elk middel mag worden ingezet. De staat heeft de grens van de heiligheid van het leven te respecteren. Eerbied voor het leven is het fundament waarop al het hogere menselijke leven rust.

Müller, Ethik, 293, vgl. 304.

‘[A]uch der Erbuntüchtige ist Mensch – Mensch, nicht Pflanze.’

Müller, Ethik, 290. Ook andere vormen van doden wijst Müller af: zelfdoding, blz. 293, de doodstraf met enkele uitzonderingen, blz. 359, en abortus provocatus bij gezonde foetussen, blz. 286.

De waarde- taal die Müller gebruikt, heeft nadrukkelijk alleen betrekking op de instrumentele waarde van mensen om een bijdrage te leveren aan het algemeen welzijn, niet op de intrinsieke waarde die ze ook hebben. Mensen wier bestaan eenmaal een feit is, zijn net als anderen naar Gods beeld geschapen.

Vgl. Müller, Ethik,203:‘Persönlichkeit ist das relativ vollkommenste Gleichnis Gottes’.

Toegegeven: er zijn zwaarwegende redenen om hun bestaan als maatschappelijk probleem te zien. Evenwel ‘fragt [es] sich, ob [diese Gründe] ein Todesurteil rechtfertigen’.

Müller, Ethik, 292.

Müller mag zijn grenzen hier dan slechts vragenderwijs formuleren, toch is de toon in vergelijking tot de rest van de Ethikopmerkelijk kritisch:

Wird (…) nicht klar, dass der Gedanke der Vernichtung lebensunwerten Lebens auf einer ganz bestimmten Metaphysik beruht? Könnte der Sinn solcher Krankheit nicht eben darin liegen, vor der Religiosierung dieser Metaphysik zu warnen? (…) Der Mensch, der hier mit heroischer Gebärde Todesurteile fallt, kann offenbar die lastende Wucht des Wortes Schicksal nicht ertragen, er weiss nichts, er will nichts wissen von unaufhebbarer Abhängigkeit oder gar von Gericht.

Müller, Ethik, 292-293.

Als er bij Müller van een profetische toon gesproken kan worden, waarvoor latere zegslieden hem prijzen, dan zal het om zinsneden als deze gaan.

Joden

Over joden spreekt de Ethikrelatief zelden. De index noemt echter ten onrechte slechts één tekstplaats. Joodse zegslieden ontbreken, met uitzondering van ook voor nationaalsocialisten onvermijdbare filosofen als Immanuel Kant en Karl Marx, alsook de tot het christendom bekeerde jood Gregor Mendel. Uit de bijbel worden vrijwel alleen nieuwtestamentische teksten geciteerd. Zoals genoemd moet volgens Müller de historische context waarin Jezus leefde en waarin God zich openbaarde, gerelativeerd worden. Probleemstellend is voor hem een citaat van J.W. Hauer, één van de exponenten van de Duitse Glaubensbewegung: ‘Wer unmittelbare Gottverbundenheit besitzt, der kann nicht mehr mit gutem Gewissen bekennen, dass er an eine nur einmalige Gottesoffenbarung in einem uns fremden Volke glaubt.’

J.W. Hauer, Grundlinien einer deutschen Glaubensunterweisung, Stuttgart 1935, 11, aangehaald in Müller, Ethik,10.

Behalve dat de betekenis van het Judaïsme wordt gereduceerd tot die van een voorloper van het Christendom wordt in de Ethikhet bestaan van joden in Duitsland als een probleem genoemd. Het lijkt er daarbij op dat hij niet van Hitler de retoriek ovemeemt dat joden als joden een probleem vormen. Er is volgens hem een achterliggend probleem waar de situatie van het Duitse jodendom maar één uiting van is: de vervreemding van een volk van zijn grond. Het bestaan van joden temidden van Duitsers is daarvoor even symptomatisch als de grootschalige migratie naar de grote steden: ‘Geht einem Volk die äußere oder innere Bindung an den Boden verloren, so sinkt es unvermeidlich in einen nomadenhaften Zustand zurück.’

Müller, Ethik,317.

De ‘boer’ geldt voor Müller als het positieve rolmodel, het archetype van de mens die bebouwt, zichzelf voorziet, cultiveert. In contrast daarmee staat de ‘nomade’ die slechts doolt, niet werkt maar plichtmatig zwoegt, en geen cultuur schept maar daarop parasiteert:

Der Nomade ist bindungslos völlig den Wallungen seiner Begehrlichkeit oder den Eingebungen seiner Phantasie oder der konstruktiven Leidenschaft seiner Ideen preisgegeben. Er kann sich bestenfalls an eine Vorgefundene Lage anpassen, um sie seinen Zwecken dienstbar zu machen. (…) er kann in gewachsene Lebensbedingungen nicht organisch eingehen, er kann sich nicht hingeben, er kann nicht in Freiheit dienstbar werden.

Müller, Ethik,317.

Dan komt het: waar over nomaden wordt gesproken, is uit de context duidelijk dat hier ook steeds ‘joden’ kan worden gelezen. Müller maakt dat expliciet als hij zegt: ‘Die ganze Tragik solcher Entfremdung eines Volkes vom

Boden zeigt sich an den Juden.’ De gevolgen van die vervreemding van de joden voor Duitsland zijn ingrijpend. Hij wijst op de ‘unbestreitbaren moralischen und kulturellen Gefahren, die von Juden insbesondere in der Nachkriegszeit ausgegangen sind’.

Müller, Ethik, 331.

De joden dragen voor een aanzienlijk deel de schuld van het egoïsme, het intellectualisme en het materialisme dat het Duitse volk in hun greep houden. Daarmee hebben joden een historische schuld op zich geladen.

Müller, Ethik, 331 -332.

Het is tijd om tegen die maatschappelijke en culturele ziekten radicale maatregelen te nemen:

Die christliche Betrachtung wird die innere Lähmung, mit der unser Volk weithin diesen bedrängenden Nöten gegenüberstand, auch als eine Schuld vor Gott erkennen und nur darauf bestehen müssen, dass diese Nöte wirklich ganz radikal, ganz in der Tiefe und in ihrem ganzen Umfang gesehen und die Gegenmittel ganz in der Tiefe angesetzt werden.5

Daarmee lijkt de conclusie gegeven dat Müller de nationaalsocialisten een theologisch alibi verschaft om oplossingen voor de ‘Judenfrage’te zoeken. Met nadruk zij echter op het ‘maar’ gewezen dat voor Müller de onvoorwaardelijke eerbied voor het leven is. Om die reden heeft hij het doden van geesteszieken uitgesloten. Weliswaar kan men daar tegenin brengen dat de eerbied voor het leven zich bij Müller hoofdzakelijk tot het leven van onschuldige mensen beperkt en Müller wél de doodstraf accepteert. Op basis van die logica zou men kunnen beweren dat joden, vanwege hun ‘historische schuld’ wellicht hun recht op leven verspeeld zouden hebben. Die interpretatie schijnt in het licht van een ander citaat echter onwaarschijnlijk. In één van zijn vele ‘maren’ waarschuwt Müller er namelijk voor

(…) dass die Zurückdrängung des jüdischen Einflusses blind mache gegen die Tatsache, dass es Egoismus, Intellektualismus und Materialismus aller Art wahrlich nicht nur bei Juden gibt, dass bei aller Bedeutung der Rassengrundlage moralische Verderbtheit nicht einfach ein rassisches, sondern vorerst ein moralisches Problem ist und dass jede Art von Rassenpharisäismus eine Vergiftung der Seele gerade mit der Krankheit darstellt, an der die Juden völkisch-politisch zugrundegegangen sind.

Muller, Ethik, 332.

Als oplossing voor de ‘Judenfrage’ (Müller gebruikt de term niet) uit hij zich positief over het verbod op gemengde huwelijken uit de Neurenberger rassenwetten. Niet alleen bestaat er ‘einen Glaubensgrund für die Reinerhaltung der Rasse’

Müller, Ethik, 331.

maar ook lopen gemengde huwelijken een grotere kans om te mislukken. Maar ook hier een ‘maar’:‘Auch das staatliche Gesetz bedarf der Ergänzung und Erfüllung durch Liebe’.

Müller, Ethik, 332.

Bestaande huwelijken moeten met rust gelaten worden. Of dit bij Müller op Sympathie voor het lot van de joden berust, valt dan echter weer te betwijfelen:

Es wird (…) darauf geachtet werden müssen, dass solchen Volksgenossen, die das ohnehin schwere Schicksal der Rassenmischung zu tragen haben, nicht durch persönliche Diffamierung eine untragbare Last aufgeladen werde.

Müller, Ethik, 332.

Gebruik van de term ‘Volksgenossen’suggereert in het licht van wat Müller zegt over het onderscheid tussen Duitsers en joden dat het allereerst gaat om de belangen van Duitse burgers. Een ander argument tegen het ontbinden van gemengde huwelijken heeft evenmin erg veel met het welzijn van joden te maken: als gemengde huwelijken op grond van de wet worden ontbonden, is het risico reëel dat ‘der ohnedies tiefgehenden Gefährdung der Ehe und des Familienlebens weiterhin Vorschub geleistet und die Heiligkeit der Ehe und der Familienverantwortung angetastet werde’.

Müller, Ethik, 332.

Staat, kerk, Führer

Hoewel Müller de term ‘tweerijkenleer’ niet bezigt, sluit zijn visie op de staat nauw aan bij Luther: ‘Bei Luther [wird] der Gehorsam gegen den Staat im Liebesgebot verankert und der Staatsdienst so als Gottesdienst verstanden’.

Müller, Ethik, 340.

Ook de staat is een scheppingsordening. Een sterke staat biedt tegenspel tegen de overmoed en het egoïsme van individuen. Het liberalisme met zijn zwakke staatsbegrip staat ‘im Zeichen des Abfalls der Menschen von Gott’.

Müller, Ethik, 339.

Het nati- onaalsocialisme biedt naar twee fronten een alternatief: als socialistisch doordat het zich van dë harde kanten van het kapitalisme distantieert; en als nationaal in de afkeuring van internationaliserende tendensen in het bolsjewisme en het kapitalisme.

Müller, Ethik, 361.

De staat is dus theonoom te begrijpen. Weliswaar neemt Müller van Luther de idee van de eigenstandigheid van de staat over, maar hij vindt dat in het Lutherse denken de scheiding tussen kerk en staat te ver is doorgevoerd. Het moet tot een echte ontmoeting tussen kerk en staat komen.

Müller, Ethik, 333.

In die ont- moeting kan het weliswaar tot theologische kritiek op de staat komen, maar Müller wijst er ook op dat er redenen genoeg zijn om de nationaalsocia- listische staat positief te zien: zij biedt Duitsland de kans om schoon schip te maken met de uitwassen van de Verlichting, als gevolg waarvan het christendom conservatief en vleugellam werd en niet adequaat op de problemen van de nieuwe tijd kon reageren. De nationaal-socialistische staat heeft een belangrijk deel van die omissie weer goed gemaakt: ‘Der neue Staat und die ihn tragende Bewegung haben ihre unbeschränkten Machtmittel mit mächtigem Schwung an eine Reihe von Aufgaben gesetzt, die in der Tat, recht verstanden, eine Konsequenz der christlichen Weltauffassung darstellen.’

Müller, Ethik,3, 334..

Te denken is aan werkgelegenheidsprojecten, de winterhulp, de esthetisering van de arbeid, en de verzedelijking van bioscoop en theater.

Müller, Ethik,3, 334. Andere voorbeelden: (1) Al in 1932 bepleit Müller het vervangen van de in zijn ogen mensonterende mode door fiinctionele vormen van kleding, Müller, Religion und Alltag,61 ff. In de Ethik(198) stelt hij vast dat dat pleidooi ‘in der Entwicklung seit 1933 die beglückendste Bestätigung gefiinden [hat]’.(2) De hernieuwde eerbied voor het natuurlijke ziet Müller als verheugend gevolg van het nazisme, Ethik,377. (3) De nationaalsocialistische wetgeving is het behoud van het gezin, Ethik,277. (4) Kunstuitingen zijn dankzij het nationaalsocialisme weer verwijzingen gaan worden naar een werkelijkheid buiten het individu, Ethik,420. (5) De maatschappij: onderwijs, theater, film, literatuur, pers en radio komen weer in dienst van het behouden van eeuwigheidswaarden, Ethik,346.

Met Hitler wijst Müller de ‘democratische massagedachte’af en bepleit een ‘Führerstaat’.

Müller, Ethik,340.

Maar dan geen Führer als dictator maar één die het volk vertegenwoordigt. Müller houdt Hitler aan zijn woord: ‘Aus dem Volke bin ich gewachsen, im Volke bin ich geblieben, zum Volke kehre ich zurück.’

Müller, Ethik,340. De term ‘houdt Hitler aan zijn woord’ is afkomstig van Professor Norbert Müller, zoon van Alfred Dedo Müller, die in een gesprek stelde dat Müller in zijn Ethikde machthebbers aan hun woord wilde houden.

Niet democratie maar aristocratie is nodig, die zich inzet om ‘aus der Gesamtheit aller die geistig und ideell wirklich wertvollsten Köpfe zu erkennen und ihnen Einfluss einzuräumen’.Het gaat erom, zo citeert hij Hitler instemmend, ‘die Köpfe über die Masse zu stellen und diese mithin den Köpfen unterzuordnen’.

Müller, Ethik,341.’

Het immense potentieel van het volk moet worden verenigd, desnoods met geweld.

Müller, Ethik,343. Müller baseert zich hier op Emst Krieck, een partij-ideoloog van de NSDAP en een latere SS-officier.1

Alleen zo kan het volk de zo noodzakelijke ‘morele sanering’ doormaken en kunnen de ‘im Wesen unseres Volkstums lebenden Ewigkeitswerte’ worden behouden. Maar ook hier weer een belangrijk ‘maar’:

Wir stehen heute in dem großen geschichtlichen Augenblick, in dem klar geworden ist, dass man den Staat nicht einfach zum Rechtsschöpfer machen kann. Dashieße, ihn zum Gott machen. Es ist nicht alles Recht, was der Staat mit seinenMachtmitteln als Recht erklärt. De Staat ist ‘nicht Herr über das Recht’, sondern er steht ‘unter dem Recht’.

Muller, Ethik, 350.

Met Luther benadrukt Müller dat een mens God meer moet gehoorzamen dan de staat. Rebellie mag niet worden ingegeven door een seculier begrepen individueel vrijheidsbegrip en is slechts op zijn plaats wanneer de staat zichzelf goddelijke ambities toedicht.

Müller, Ethik, 341.

De staat mag niet van haar burgers verlangen dat zij tegen de eerste tafel van de Tien Geboden zondigen.

4. Context en evaluatie

Context

De visie van Müller in de Ethikvertoont duidelijke trekken van nationaalsoci- alistisch denken, al is het dan met een aantal ‘maren’ die voor de één een overtuigender bewijs van zijn morele zuiverheid zullen zijn dan voor de ander. Feit is dat Müller zelf zijn Ethiknergens bibliografisch aantoonbaar heeft aangevuld, gecorrigeerd of er afstand van heeft genomen.

Met enkele uitzonderingen in zijn Prometheus oder Christus,zie onder.

Hij noemt het boek nog slechts zelden. Opvallend genoeg verwijst hij nog in 1963 naar zijn eigen Ethikals voorbeeld van een waarschuwing tegen demonieën.

Müller, Dämonische Wirklichkeit und Trinität, 134, n. 140.

te voorkomen dat wij Müller met oordelen achteraf onrecht aandoen, moet in elk geval worden bedacht in welk taalveld en ideeënwereld de Ethik tot stand kwam. Antisemitisme en de angst voor de teloorgang van de eenheid en zuiverheid van het Duitse volk komen we in alle politieke stromingen in Duitsland rond 1930 tegen. Aanhangers van de meest uiteenlopende opvattingen – sociaaldemocraten, nationalisten, christendemocraten, beoefenaars van een breed spectrum aan wetenschappen – spraken over deze zaken.

Vgl. bijv. Christoph Strohm, Theologische Ethik im Kampf gegen den Nationalsozialismus, München 1989.

Voorts is het van belang om de historische en politieke situatie waarbinnen de Ethiktot stand kwam wat preciezer in ogenschouw te nemen. Toen de Ethikverscheen had het nationaalsocialisme in zekere zin een hoogtepunt bereikt. De economie draaide goed en brede lagen van de bevolking voelden dit in hun eigen leefomstandigheden. Het probleem van de werkloosheid was vrijwel opgelost en door krapte op de arbeidsmarkt zat er voor het eerst in jaren een stijgende lijn in de lonen. Na decennia van chaos was sprake van een stabiele politieke orde. Duitsland beleefde in 1936 een in vele opzichten succesvolle Olympiade.

Berichten over de onmenselijke kanten van het nationaalsocialisme waren beperkt. De media waren gemuilkorfd, het maatschappelijk middenveld was goeddeels gelijkgeschakeld. Het antisemitisme leek zijn brute pogromkarakter te zijn kwijtgeraakt. De ‘Judenffage’ loste zichzelf door emigratie inmiddels ‘vreedzaam’ op: tussen 30 en 50% van de Duitse joden waren naar andere landen vertrokken. De rassenwetten uit 1935, die joden het Duitse staatsburgerschap ontzegde en ze tot ‘Reichssubjekte’ maakten, gaven hen een zekere ‘soevereiniteit in eigen kring’ en dat kon als een soort pacificatie gezien worden, hoezeer bedreigd ook door voortgaande anti-joodse retoriek. Velen verwachtten verdere oplossingen zoals de vestiging van een joodse staat in Rusland, Madagaskar of Palestina. De Kristalnacht vond pas een jaar later plaats en de Holocaust stond nog ver achter de horizon. Het doden van gehandicapten, psychisch zieken en dementerende ouderen werd weliswaar door politici bepleit, maar velen deden dit af als retoriek en onrealiseerbaar. Weinigen konden in 1936 vermoeden dat Hitler een nieuwe wereldoorlog zou ontketenen. In zijn Ethik gelooft Müller nog vast in diens vredeswil.

Müller, Ethik, 372.

In Müller’s ‘maren’ zien we zorgen doorklinken maar de totale ontzetting is bij hem, net als bij andere ‘theologen onder Hitler’, pas veel later gekomen.

Vgl. R.P. Ericksen, Theologen unter Hitler: Das Bündnis zwischen evangelischer Dogmatik und Nationalsozialismus, München 1986.

Of het Derde Rijk nu wel of niet duizendjarig zou zijn, vast stond voor velen in het midden van de jaren dertig dat het nationaalsocialistische regime een stabiel en langdurig bestaan beschoren zou zijn. Wie in 1936-1937 het Naziregime afwees, zo moeten velen gedacht hebben, had gewoonweg geen realiteitszin. (Misschien niet veel meer realiteitszin dan degenen die anno 2007 pleiten voor afschaffing van de Euro.) Müller rekende met de politieke realiteit van zijn dagen en probeerde daar een ‘constructieve’ dialoog mee te voeren. Dat leek ook een reële mogelijkheid. Het regime bood de kerken naast beperkingen ook nieuwe mogelijkheden. De Bekennende Kirche, die in ‘Barmen’ een hoogtepunt had bereikt, was van meet af niet meer dan een protestbeweging geweest en was om meerdere redenen niet in staat, haar Momentum vast te houden.

Na de oorlog prijst Müller de Bekennende Kirche. Müller, Grundriss,104.

Haar tegenstrever ter rechterzijde, de Duitse Glaubensbewegung, werd door de Gestapo dermate bedreigd dat haar voortbestaan op het spel stond. Müller zag onder deze omstandigheden kansen voor het midden van de kerk, waartoe hij behoorde, om de politieke ontwikkelingen waar nodig bij te sturen. Men zou het, met Gerhard Kittel, zo kunnen uitdrukken: als christen en als theoloog had je binnen het nationaalsocialisme de mogelijkheid om een christelijke stem te laten klinken temidden van een steeds seculierdere samenleving.

Ericksen, Theologen unter Hitler, 99.

Laat die kans maar eens schieten!

Temidden van een. aldus geschetste situatie past, zo moet Müller gedacht hebben, geen houding van confrontatie. In de loop van de jaren dertig zien we hoe hij tot dat inzicht komt. Tot 1933 was Müller min of meer een cultuurcriticus geweest, zoals blijkt uit zijn in 1927 verschenen Religion und Alltag. Direct na de machtsovername door Hitler in 1933 werd de vijfde druk van dit boek uit de handel genomen. Nog in hetzelfde jaar meldde hij zich aan als lid van de NationaaLSozialistisChe Lehrerbund (NSLB).

Vanaf 15 november 1933. Voorzover bekend tot 1945 lid gebleven. Bron: Bundesarchiv.Voor een lidmaatschap in de NSDAP bestaan geen aanwijzingen.

Zijn in 1935 verschenen preekbundel mét de beladen titel Der Kampf um das Reich. Wegweisungen zur Verdeutschung und Vergegenwärtigung biblischer Texte was een volgende poging om zichzelf boven de verdenking van regimekritiek te stellen.

Frankfurt am Main deze bundel spreekt Müller maar zelden over politieke of culturele thema’s, maar zoekt ook hier aansluiting bij antisemitische (blz. 51) en Nazi-vriendelijke ideeën (blz. 108).

Zelfs Bonhoeffer, wiens politieke zuiverheid door weinigen bestreden is, uitte in de Ethikzijn regimekritiek maar mondjesmaat: ‘Seine Kritik am Dritten Reich musste Bonhoeffer (…) so verschlüsseln, dass ihr eigentlicher Sinn Nationalsozialisten verborgen, Oppositionellen aber erkennbar blieb.’

’Nachwort der Herausgeber’, in Dietrich Bonhoeffer, Ethik,onder redactie van I. Tödt, H.E. Tödt, E. Feil en C. Green, München 1992 (DBW6), 425:

Of Müller de Ethik ook in 1939 of 1940 had kunnen schrijven, valt intussen zeer te betwijfelen. Door de gebeurtenissen van na 1938 verkregen de op zich bescheiden ‘maren’ in zijn Ethikeen dermate grote profetische actualiteit dat zelfs te betwijfelen is of het boek dan überhaupt nog wel gedrukt had mogen worden. Het lijkt uitgesloten dat Müller voor de ‘grote’ misdaden van de Nazi’s enige sympathie had kunnen opbrengen. Voor hem als Lutheraan gelden de Tien Geboden als harde grens, ook voor het politieke handelen.

Müller bevestigt dit nog eens in zijn Prometheus oder Christus? Die Krisis in Menschenbild und Kulturethos des Abendlandes, Leipzig 1948, 61.

De verafgoding van een staat, het doden van onschuldige mensen en het verbreken van gemengde huwelijken zijn voor hem onbespreekbaar.

Evaluatie

In een felicitatie in 1950 aan Müller schrijft de Theologische Literaturzeitung’.‘Sie haben in den Jahren 1933-1945 mutig und aufrecht die Botschaft des

Christentums verteidigt. Sie taten es nicht in der Form der Ablehnung allein, sondem waren bemüht, die echten Probleme des Gegners zu sehen und aufzuweisen, dass sie allein aus der Wahrheit des Christentums heraus zu lösen waren.’

Onbekende schrijver, ‘Zum 60. Geburtstag von Dedo Müller’, Theologische Literaturzeitung75, 1950, 118-122.

Andere commentaren zijn van gelijke strekking: lof voor Müller’s profetische moed. Enkele ‘systematische inconsequenties’ moeten hem maar vergeven worden.

Böhme, ‘Alfred Dedo Müller’, 1057.

Wat de één achteraf misschien ‘theologische hand- en spandiensten voor de Nazi’s’ noemt, was voor anderen een dappere poging om de problemen die de nationaalsocialisten terecht als urgent benoemden, geweldloos en humaan op te lossen.

Desondanks kunnen we hier niet om een paar kritische kwesties heen. Ten eerste: kan het zijn dat Müller de nationaalsocialisten niet alleen een legitimatie voor relatief ‘bescheiden’ maatregelen (de rassenwetten, beperking van individuele vrijheden) heeft verschaft, maar ook voor hun ‘grote’ misdaden? Bestaat er tussen opvattingen zoals we die in de Ethik vinden, en die van de Nazi’s, echt geen continuïteit? Müller citeert Adolf Hitler’s Mein Kampf tientallen malen en kent dus diens oproepen tot vernietiging van het jodendom, oproepen die in de jaren voor het verschijnen van de Ethik niet zonder werking waren gebleven. Müller kende ook de waarschuwingen van zijn ‘reisgenoot’ Barth, zijn vriend Foerster en van vele anderen. Waarom heeft deze man, voor wie het bestrijden van de demonen zo belangrijk was en bij wie het ontmaskeren van de afgoden een levensthema was, de nationaalsocialisten zo ver kunnen steunen?

Of Müller voor de misdaden van de Nazi’s nu wel of niet het voorwerk heeft geleverd, blijft moeilijk te beoordelen. Wat we wel weten is dat de Ethik in toenmalige recensies goed werd ontvangen. Afgezien daarvan is er nog een andere vraag, namelijk of de visies die Müller in zijn Ethik over verstandelijk gehandicapten, joden, volk etc. geeft, niet op zich al moreel en theologisch problematisch zijn, dus nog zonder te denken aan wat er na 1937 zou gaan plaatsvinden. Is aan joden ook zonder de Kristalnacht en de Holocaust niet al veel onrecht aangedaan doordat ze werden beschreven als nomaden, wezensvreemde elementen in de Duitse samenleving in plaats van volwaardige leden ervan? Is aan mensen met lichamelijke, verstandelijke en psychische aandoeningen niet ook zonder euthanasieprogramma al onrecht gedaan doordat ze consequent als minderwaardig werden aangemerkt? En is een staatsvorm die het individu aan de gemeenschap onderhorig maakt en de democratie ten gunste van een ‘Führerstaat’afwijst, niet op zich al een kwaad? In dit verband is het natuurlijk interessant om te weten wat er in de 200 pagina’s van de Ethikstond, die, zoals Müller het in zijn Woord Vooraf eufemistisch uitdrukt, ‘mit Rücksicht auf den Umfang des Buches nicht gedruckt werden konnten’?

Muller, Ethik,x.

Had hij daar misschien de uitwassen van het Nazisme duidelijker benoemd? Dat zijn kritiek hier en daar dapper te noemen is, neemt niet weg dat Müller over de machtsovername door de Nazi’s meermaals positief en er soms zelfs ronduit gelukkig mee is.

Vgl. noot 68.

Hoe dan ook, de Ethikvan Müller zou de laatste ethiek van het vooroorlogse Duitsland zijn. Bonhoeffer schrijft in de jaren 1940-1943 een eigen, niet afgemaakte ethiek, die pas in 1949 voor het eerst wordt gepubliceerd.

D. Bonhoeffer, Ethik,onder redactie van E. Bethge, München 1949.

In dat werk verwijst Bonhoeffer niet naar Dedo Müller, al heeft men later aannemelijk gemaakt dat Bonhoeffer diens ethiek wel gebruikt heeft.

Bonhoeffer, Ethik,uitgave 1992 (zie noot 84), 38-9, 129, 184, 187. Dat Bonhoeffer zich over Dedo Muller niet kritisch uit, heeft twee oorzaken: ten eerste bevat zijn Ethikmaar zelden verwijzingen naar andere theologen, ten tweede is Bonhoeffer überhaupt niet van polemieken gediend. Bonhoeffer, Ethik (1992), ‘Nachwort der Herausgeber’, 420.

Duidelijk is in ieder geval dat Müller’sEthikonder het gewijzigde politieke en theologische gesternte van na 1945 niet meer voor gebruik geschikt is. Zeker is dat Dedo Müller nog is aangezocht om een herziene versie voor te bereiden en ook met de voorbereiding daarvan is begonnen. Om onduidelijke (maar wellicht ook voor de hand liggende) redenen wordt een nieuwe ethiek uiteindelijk geschreven door een ander: Wolfgang Trillhaas (1903-1995), die in 1945 deel uitmaakt van de denazificeringscommissie van de Universiteit van Erlangen.

W. Trillhaas, Ethik, Berlin 1959. De uitgever, Walter de Gruyter & Co., was al vanaf 1935 de bezitter van de uitgever van Müller’s Ethik,al bleef ‘Töpelmann’aanvankelijk nog als uitgeversnaambestaan.

Müller’s eerste grotere publicatie na 1945 is in 1948 Prometheus oder Christus. Daarin lijkt hij door het debacle van het nationaalsocialisme eerder als Duitser dan als theoloog aangedaan:

Anders lässt sich (…) die Selbstvemichtungsorgie des zweiten Weltkrieges, die wir schaudernd – widerstandslos erlebt und vollstreckt haben, gar nicht deuten, als dass Urbilder, mythische Mächte, Dämonen im Menschen wirken können wider Wissen und Willen, die (…) ihn zwingen, Dinge zu tun, die er ‘eigentlich’ gar nicht tun will.

Müller, Prometheus, 22; vgl. Müller, Grundriss, 353.

Opvallend is hier gebruik van het woord ‘Selbstvemichtungsorgie’. Het onrecht, de joden aangedaan, blijft in deze en andere terugblikken onbenoemd en Müller bezigt bovendien bij voorkeur ‘lots-taal’ in plaats van ‘schuld-taal’. Slechts één uitspraak komt in de buurt van een schuldbelijdenis:

Diesmal [de eerste keer was na de Eerste Wereldoorlog, ThAB] dürfen wir nicht wieder ausweichen. Es geht heute wie damals um die Erkenntnis unserer Schuld. (…) Es gibt nur eine Bereinigung der Schuldfrage: die reale Beugung unter das göttliche Urteil über unsere Schuld.

Müller, Ethik, 65. Hier bestaan duidelijke parallellen met uitspraken van Paul Althaus na de oorlog. Zie Erickson, Theologen unter Hitler,156-158.

Dat Müller zijn eigen verleden onbesproken laat, kan ook als oorzaak hebben dat het in de DDR niet gebruikelijk was om de jaren van het Nazisme als ‘eigen’ verleden ter sprake te brengen: de schuld daarvoor viel uitsluitend toe aan West-Duitsland, dat als erfgenaam van het fascisme werd bestempeld. Er komt bij dat het direct na de Tweede Wereldoorlog bij velen sowieso niet gebruikelijk was om geschriften van nog levende theologen kritisch te analyseren. Trillhaas doet bijvoorbeeld in zijn Ethikgeen pogingen om zijn voorganger Müller te bekritiseren. Hij noemt hem drie keer, waarvan twee keer in positieve zin.

W. Trillhaas, Ethik. Dritte, neu bearbeitete und erweiterde Auflage, Berlin 1970, 141,207, 275.

En Karl Barth merkt in een in 1951 verschenen kritisch excurs over het begrip ‘Volk’ op: ‘[I]ch werde, soweit es sich um noch Lebende handelt, keine Namen nennen, weil die Sache auch politische Relevanz hat und eine politische Belastung der beteiligten Theologen (…) nicht in unserer Absicht liegen kann’.

Barth, Kirchliche Dogmatik,III/4, 345.

Gezien het zeer gedegen voorwerk dat Müller op dit terrein had geleverd kan het niet anders of Barth doelt hier mede op Müller.

Minstens zo interessant is dat Müller aan de gebeurtenissen van 1933— 1945 voor zijn eigen theologische methode van het radicale realisme geen lessen ontleent. Hij ziet het gesprek tussen de kerk en de haar omgevende cultuur, politiek en wetenschap door zijn gehele oeuvre als een ‘zinvolle onderneming en gaat daar ook in de nieuwe politieke realiteit van de DDR mee door. Niet de methode verandert, maar de variabelen uit wetenschap en cultuur en daarmee het eindresultaat. In 1937 overheersen theorieën van leidende wetenschappers over de gevaren die het Duitse volk bedreigen. Na 1945 zijn het, naast ontzetting over de massavemietiging en de oorlogsmisdaden, vooral wetenschappelijke theorieën die de geschiedenis beschrijven op basis van een marxistisch-leninistische wereldbeschouwing. En dus is hij in 1946 één van de oprichters van de ‘Ost-CDU’, een onder auspiciën van de Sovjets gedoogde ‘vrije partij’ die bij het reëel existerende socialisme onder leiding van de latere SED (Sozialistische Einheitspartei Deutschlands) welkanttekenin- gen plaatst maar haar gezag niet aanvecht. Terwijl hij in zijn Ethiknog vernietigende kritiek op het Marxisme heeft, verklaart hij in zijn Grundriss der praktischen Theologie (1950):

In derselben Weise schließt der unbedingte Realismus des christlichen Glaubens auch die Grundanliegen des Arbeiterstandes und der Arbeiterbewegung ein. (…) Das ganze Pathos, mit dem der Marxismus sich von allem Idealismus unterschieden sehen und mit dem er jede ideologische Verschleierung der Wirklichkeit aufdecken will, ist realistisch begründet. So sollen nach der grundlegenden Proklamation im kommunistischen Manifest ‘die theoretischen Sätze der Kommunisten’ ‘keineswegs auf Ideen, auf Prinzipien, die von diesem oder jenem Weltverbesserer erfunden oder entdeckt sind’, beruhen. ‘Sie sind nur allgemeine Ausdrücke tatsächlicher Verhältnisse eines existierenden Klassenkarnpfes, einer unter unseren Augen vor sich gehenden geschichtlichen Bewegung’.

Muller, Grundriss, 64. Hij citeert hier uit het communistisch manifest.

Müller speelt hetzelfde spel, maar zijn tegenspelers zijn nu anders. Hij blijft pogen, tegenstellingen tussen politiek eri christendom te vermijden:

[Nun] muss die Erkenntnis in das allgemeine Bewusstsein eingehen, dass es keinen sachlichen Gegensatz zwischen echtem Christentum und den echten Erkenntnis- und Ordnungsanliegen des rein verstandenen sozialistischen Prinzips gibt. (…) Insbesondere muss gesehen werden, dass im christlichen Glauben (…) starke, auf Umwandlung gerichtete, revolutionierende Impulse enthalten sind.

Muller, Grundriss, 64-65.

Zo betoont Alfred Dedo Müller zich ook temidden van het ‘reëel existerende socialisme’ van de DDR iemand met wie te praten is. Zijn aanpassing aan het socialisme is hooguit wat terughoudender dan aan het nationaalsocialisme. Vermeldenswaard is nog dat Müller in 1956 om onopgehelderde redenen onenigheid krijgt met de faculteitsleiding en om die reden vervroegd met pensioen wordt gestuurd.

Besluit

Een analyse zoals deze van Müller’sEthikgaat niet zonder bedenkingen. Zij kan een smet werpen op het door vriend en vijand van Müller tot op de dag van vandaag opmerkelijk schoon gehouden blazoen van deze grote theoloog. Müller kan bovendien zelf ook geen weerwoord meer geven. Het is ook maar zeer de vraag of een ander in zijn situatie anders zou hebben gehandeld. Want wat het meest intrigeert is dat Müller’s methode in meer dan één opzicht lijkt op methoden die in de huidige ethiek zodanig gangbaar zijn dat elke getrainde ethicus ermee werkt. De ethicus voert een open dialoog die kenmerken heeft van het socratisch gesprek (dat ook door Müller wordt omarmd), sluit de ogen niet voor gevestigde wetenschappelijke theorieën, weet dat hij geen ijzer met handen kan breken, neemt intuïties serieus en doet dat alles tegen de achtergrond van diepere levensbeschouwelijke overtuigingen. Die onbedoelde, maar methodisch gesproken niet onlogische gelijkenis met Müller plaatst de moderne theologische ethiek voor existentiële vragen: wat motiveerde Müller om zo ver met zijn tijdgenoten mee te gaan, en wat belette hem om openlijk profetisch te spreken? We mogen hem dan in de wijsheid van 2007 een onverbeterlijk berekenende theoloog noemen die tot onoorbare compromissen bereid is. Maar beschouwen wij onszelf thans wél vrij van de tijdgeest? Of heeft Kuitert gelijk dat een beroep op ‘Schrift en traditie’ uiteindelijk niets anders is dan een a posteriori rechtvaardiging van op niet-theologische gronden reeds eerder ingenomen posities?”

H.M. Kuitert, ‘De rol van de bijbel in de protestantse theologische ethiek’, Gereformeerd Theologisch

Tijdschrift?

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken