< Terug

Christelijke spiritualiteit in detentie: een terreinverkenning

Aan de hand van vier vragen wordt in dit artikel de betekenis van christelijke spiritualiteit in detentie verkend. Noties als een actief gebedsleven van de gedetineerde met inbegrip van de bijbehorende introspectie komen naar voren. Bijzondere verbindingen van detentie en spiritualiteit uit verschillende bronnen en tradities worden belicht, met daarbij persoonlijke reflecties uit de beroepspraktijk van Hoofdaalmoezenier.

Christelijke spiritualiteit verwijst in deze bijdrage naar de ervaring van de transcendente dieptedimensie van het menselijk leven zoals vertolkt in christelijke bronnen (McGrath 2002, 15). Het begrip ‘ervaring’ heeft hierin twee aspecten. Ten eerste de praktijkervaring in de beoefening van een wijze van een leven die zich afstemt op transcendentie, zoals in concentratie, meditatie en gebed, en overigens ook in naastenliefde als antwoord op het tweede gebod van Christus. Het tweede aspect betreft het ontvankelijke, pathische, ‘ondergaan’ van transcendentie, ofwel Godservaring.

De kern van alle christelijke spiritualiteit kan zelfs geduid worden als een weg van de actieve beoefening van geestelijk leven naar een leven waarin vanuit de transcendentie het initiatief wordt overgenomen en in het leven van de spirituele mens de actieve toeleg op transcendentie plaats maakt voor receptiviteit: het ontvangen van uiteindelijke zin, eenheid, vervuld verlangen, en liefde – meestal door ‘loutering’ en ‘nacht’ (Van het Kruis 1992; Aumann 2006; Baers et.al. 2003). In christelijke context betreft het een receptiviteit die ook de praktijk van naastenliefde boven de plichtethiek uittilt en in een geschenk transformeert (Br. Emmanuel of Taizé 2011).

Een aldus gekarakteriseerde spiritualiteit betekent in detentie in elk geval een actieve toeleg van de gedetineerde op de relatie met transcendentie, kortweg: een gebedsleven – hoe eenvoudig ook – met inbegrip van de hierbij behorende introspectie (Bianchi 2009). Gedurende de negentiende eeuw kregen gedetineerden het bijbelboek Jesus Sirach onder de celdeur door geschoven: een spiegel van wijsheid en uitnodiging tot introspectie (Van Iersel 1991a). Maar wie naar binnen kijkt, ziet niet alleen schoonheid … Gebed neemt daarom ook de vorm aan van crisis, rouw en gewetensonderzoek (Candido 1999; Grün z.j.; Wiggermann 1999). Christelijke spiritualiteit betekent daarnaast ook: aandacht voor de competentie tot receptiviteit: het open staan voor wat er – ondanks alles en door het lijden heen – aan goeds geschonken wordt.

Vier vragen

Detentie en spiritualiteit: het lijkt niettemin oppervlakkig gezien een merkwaardige combinatie. Om verschillende redenen. Allereerst wordt detentie – behalve bij illegale vreemdelingen – veroorzaakt door een serieuze verdenking of veroordeling van hetgeen door een overheid als misdaad wordt beschouwd: hoe kan men zoiets met spiritualiteit verbinden? Daarbij komt: in moderne rechtsstaten wordt de kern van detentie gevormd door de vrijheidsberoving. Hoe kan in een omgeving waarin deze deprivatie heerst, spiritualiteit gedijen? Ten derde: wat heeft een geseculariseerde gedetineerde aan spiritualiteit? En ten vierde: welke spiritualiteit is het meest vruchtbaar in de context van detentie?

Op deze vier vragen zal ik in deze bijdrage verkennend ingaan. Deze bijdrage bevat een persoonlijke reflectie op relaties tussen detentie en spiritualiteit zoals ik die heb leren kennen gedurende acht jaar arbeid als Hoofdaalmoezenier bij de Inrichtingen van Justitie (2002-2010).

Detentie volgens spirituele bronnen

De eerste vraag: kunnen detentie en (christelijke) spiritualiteit wel met elkaar worden verbonden? Er zijn opmerkelijke voorbeelden te vinden van bijzondere verbindingen hiertussen. In de joodse traditie is er bijvoorbeeld het Jozefverhaal in het bijbelboek Genesis, waarin Jozef tijdens zijn verblijf in Egypte na wederwaardigheden met de vrouw van de Farao in de kerker belandt, maar vandaaruit als droomuitlegger Egypte en daarna het volk Gods redt van de hongerdood. Ook de oudtestamentische verhalen over ballingschap vormen een belangrijke vindplaats voor een spiritualiteit van de detentie. Detentie kan immers worden geïnterpreteerd als een vorm van ballingschap. De dynamiek van de ballingschap: het heimwee, de weeklacht, de verwerking van eventuele schuld, het lijden aan actueel onrecht, en het verlangen en hoop op terugkeer: het zijn evenzoveel elementen in de beleving van detentie.

In de humanistische traditie is er het bijzondere verhaal van de ter dood veroordeelde Socrates die conform zijn eigen deugdethiek weigert te vluchten en de gifbeker leegdrinkt; een bijzondere vorm van trouw aan de eigen overtuiging en de wetten van de stad. Prachtig verwoord in Plato’s Apologie (Stone 1988).

In het Nieuwe Testament is het oneerlijke proces tegen Jezus van Nazareth imposant getekend, vooral in de confrontatie met Pontius Pilatus, volgens de evangelist Johannes. Er is nauwelijks een gedetineerde te vinden die niet weet dat Jezus onschuldig veroordeeld is, maar niettemin – of juist daardoor – deelt in de eigen situatie.

De apostelen hebben na Pasen hun eigen ervaringen opgedaan, zowel met detentie en de folterdood als juist met ontsnapping uit detentie. De spiritualiteit die hieruit resulteert is samengevat in Hebreeën 13:3: ‘gedenkt de gevangenen, alsof gij een van hen waart’.

Aanknopingspunten

In de belangrijkste bronnen van de westerse cultuur zijn dus minstens enige aanknopingspunten aanwezig voor een spiritualiteit van de detentie. Detentie is hierin een consequentie van de bijzondere roeping (zoals in de Jozefcyclus en bij de apostelen). Ze is voorts een testcase voor de standvastigheid van de overtuiging (vooral bij Socrates en Jezus). Daarenboven is ze een vindplaats van een wonderlijke bevrijdingservaring (Hand. 12) en een bron van empathie (Hebr. 13:3; Matt. 25, 31-47).

Deze elementen vinden we ook terug in nabijbelse vormen van de verbinding van spiritualiteit en detentie. Wat mij betreft het absolute hoogtepunt van deze verbinding is het Geestelijk Hooglied van de Spaanse mysticus Johannes van het Kruis (1542-1591), dat in detentie tot stand kwam (Van het Kruis 1992). Deze detentie was wederom een consequentie van de roeping tot hervorming van de orde van de Karmelieten, een testcase voor standvastigheid en een vindplaats van een ervaring van spirituele vrijheid, verbinding en vervulling. Zo blijkt detentie een context te zijn, waarin zelfs mystiek kan opbloeien.

Zoals bij Johannes van het Kruis blijkt, verhindert de sensorische deprivatie van detentie in volstrekte duisternis – een soort acute, door omstandigheden getriggerde ‘nacht van de zinnen’ – blijkbaar niet altijd dat mensen juist dan en daar licht zien. In de ‘nacht van de geest’ worden in het Geestelijk Hooglied en in Levende Vlam van Liefde vervolgens ook de grenzen van de taal als instrument van op vita activa, als instrument van op controle en beheersing geënt geestelijk leven bereikt. Door Johannes van het Kruis wordt een spreken over God vertolkt aan de grenzen van het verstommen. In de paradoxale poëzie die zo ontstaat wordt in taal de verandering van betekenis van stilte niet alleen als weg naar, maar juist als expressie van vrijheid, verbinding en spirituele vervulling vertolkt.

Twintigste eeuw

Detentie als consequentie van een roeping heeft ook in de twintigste eeuw bestaan: in de gevangenschap en terechtstelling van Dietrich Bonhoeffer bijvoorbeeld, een luthers predikant die betrokken was bij een aanslag op Hitler. De prachtige meditaties, gedichten en gebeden van Bonhoeffer in detentie (Bonhoeffer 2006) behoren wat mij betreft bij de hoogtepunten van de christelijke spiritualiteit in de twintigste eeuw.

Hetzelfde geldt voor de autobiografische teksten van Libânio Christo (1974) in Geboeid kijk ik om mij heen, waarin deze de ontwikkeling van zijn eigen empathie omschrijft: het leren herkennen van Christus in zijn medegedetineerden, ook degenen die zijn strijd niet deelden. Zo is er ook de spiritualiteit van Daniel Berrigan (1921- 2016), jezuïet en vredesactivist, die in detentie (wegens burgerlijke ongehoorzaamheid) een scherpe blik ontwikkelde voor de apocalyptische dimensie (Steggink 2003, 782).

Lijden, verzet en detentie in oorlogstijd zijn voedingsbronnen van spiritualiteit, al is het maar omdat ze de hoop op gerechtigheid en vrede testen en het uithoudingsvermogen van mensen te midden van strijd met een onzekere afloop op de proef stellen. Tijdens de Holocaust is in een dramatische en tragische context prachtige joodse spiritualiteit ontwikkeld, zoals in het Nederlands taalgebied die van Abel Herzberg (1964), waarin de zingeving in een lijdenssituatie wordt bevrijd uit fatalisme en waarin tevens de waardigheid van de mens gesauveerd wordt door het antwoord op aangedaan onrecht.

De poëzie van de joodse dichter en Holocaustoverlevende Paul Celan (1988) benadert de grenzen van het onzegbare met diens ‘negatieve mystiek’ (bijvoorbeeld een omkering van de vertrouwenspsalm 139), waarin de ongebondenheid van onschuldig lijdende mensen transparant wordt gemaakt en als vraag aan respectievelijk klacht tegen transcendentie vertolkt wordt.

Onderzoek onder overlevenden van concentratiekampen, oorlogsveteranen en slachtoffers van de bombardementen op Hiroshima en Nagasaki toont aan dat het vermogen om het kwaad van de Holocaust te interpreteren als van buiten komend – afkomstig van misdadigers – de wil tot overleven schraagde (Lifton 1992). Blijkbaar maakt ook in deze extreme vorm van lijden de kwaliteit van een spiritueel en moreel antwoord mogelijk verschil voor de lijdende mens zelf. Het aanboren daarvan is een begin van zinherstel. Dit nu is ook aan de orde bij andere vormen van detentie.

Vrijheidsberoving en spiritualiteit

Dan de tweede vraag: hoe kan vrijheidsberoving – de kern van detentie in democratische rechtsstaten – een passend startpunt voor spirituele ontwikkeling worden?

‘Gewone’ detentie: een spirituele karakterisering

Uit observaties van geestelijke verzorgers bij Veiligheid en Justitie in de periode 2002-2010 kan men de volgende spirituele karakterisering van detentie destilleren. ‘Gewone’ detentie is meestal, zeker ten dele, iets anders dan detentie als gevolg van overtuiging, vervolging of deportatie. De gedetineerde weet weliswaar meestal heel goed waarvoor hij ‘zit’. Maar plaatsing in een Huis van Bewaring betekent meestal vooral crisis: de onzekerheid over de procesgang overheerst, evenals het verlies van werk, inkomen, en dagelijks contact met het thuisfront. Angst, verlies en rouw staan centraal. In deze context is stabilisering van essentieel belang. Hierbij kunnen meditatietechnieken en gebed – vooral de daarmee verbonden introspectie en oefening van gegrond vertrouwen – een rol vervullen.

Na een definitieve veroordeling ontstaat, afhankelijk van de duur van de straf, veelal eerst een fase van berusting en apathie, waarin weinig aanknopingspunten voor spirituele ontwikkeling lijken te liggen, tenzij deze de apathie juist kunnen doorbreken. Dan pas, na de veroordeling, begint in de regel ook een eventuele persoonlijke schuldverwerking: detentie als penitentie (boetedoening) in de klassiek-christelijke zin van het woord. Maar de vraag of de straf wordt toegeëigend als passende penitentie, hangt, behalve van persoonlijkheid en karakter, ook van veel niet-persoonlijke factoren af, zoals de beleving onrechtvaardig behandeld te zijn in het proces of in detentie, of zorgen om het gezin en de maatschappelijke toekomstkansen.

Essentieel voor de spirituele kwaliteit van de detentie in deze fase is de vraag of iemand het begane kwaad wel of niet met de eigen persoonlijke identiteit en keuzes kan en wil verbinden, en hoe iemand ervaart dat het begane kwaad hem in spirituele zin aan blijft kleven als een ‘contralasso’ (Contrapasso 2016). Criminaliteit maakt immers altijd degene die haar begaat als eerste slachtoffer: door het boemerangeffect. De morele identiteit is onomkeerbaar veranderd, de daad keert zich als een boemerang tegen degene die haar begaat: de morele identiteit is veranderd en er is geen weg terug. Het doordringen van het besef hiervan bij gedetineerden is het begin van een intensief en soms langdurig rouwproces.

Pas als re-integratie in de samenleving weer in beeld komt, werkt de hoop op nieuwe kansen voor het persoonlijke en maatschappelijk leven mogelijkerwijs motiverend en activerend ter voorbereiding hiervan. Deze hoop kan in een spirituele begeleiding versterkt worden.

In een psychiatrische context, zoals in ppc’s of tbs-klinieken, gaat een en ander anders in zijn werk: hier staat de vraag naar genezing en heelwording voorop; het gaat dan om ziektebeleving. Het onder ogen zien van de eigen kwetsbaarheid en gekwetstheid veronderstelt een zekere mate van spirituele competentie: mededogen met het niet-gekozen zelf, dat niettemin deel uitmaakt van de morele identiteit.

In jeugdinrichtingen staan in praktische zin de behoefte aan zorg en onderwijskansen centraal, voor de jeugd zelf en voor de overheid die recidive zo vroeg mogelijk wil terugdringen. De kans van slagen is in spiritueel opzicht in hoge mate afhankelijk van herwonnen eigenwaarde. Het gelovig inzicht dat elk mens een beeld van God is, kan hier inspirerend zijn. In zekere zin is het noodzakelijk, juist omdat het niet-empirisch van aard is. Het beeld Gods zijn is niet afhankelijk van competenties, gedrag en prestaties. Het geeft een theologische duiding aan het vermogen om ongeacht de situatie waarmee ze geconfronteerd zijn, terug te keren naar het oorspronkelijke zelf en de doelgerichtheid die daarin vervat ligt.

Bij de detentie van vreemdelingen is de hierboven getypeerde dynamiek van de ballingschap oriënterend. Opmerkelijk is in deze context dat deze mensen vaak eigener beweging – dat wil zeggen: niet pas dankzij pastoraat of geestelijke verzorging – veel kracht aan hun geloof ontlenen. Ik kwets niemand, hoop ik, als ik zeg dat ze vaak over een vitaler geloof beschikken dan westerse christenen.

Dubbelrol in spiritueel perspectief

In inrichtingen van Justitie ziet men veel mensen in een dubbelrol: van dader en slachtoffer. Een spirituele duiding hiervoor treft men aan in het bijbelverhaal van de tollenaar en de Farizeeër (Luc. 18, 9-14). Niet degene die de eigen onschuld proclameert, maar juist de berouwvolle zondaar vindt genade in Gods ogen; de zelfgenoegzame hoogmoedige geestelijke dus niet. Het onder ogen zien van schuld – tegenover de ander, jezelf en God – is dus in christelijke zin een positieve kwaliteit die een begin van verlossing uitdrukt; niet minder dan dat. Niet de afwezigheid van schuldgevoel betekent dat het goed gaat, maar de aanwezigheid ervan; een groot verschil tussen courante psychotherapie en geestelijke begeleiding.

Het onder ogen zien van zonde wordt juist mogelijk omdat de antropologie van het beeld Gods eraan herinnert dat een mens meer is dan zijn delict en omdat er bij God genadige vergeving is. Waar de zoektocht naar het oorspronkelijke ongeschonden zelf en de kans om door vergeving echt opnieuw te beginnen bij God en de mensen ontbreekt, rest de schuldige mens weinig anders dan het ontkennen of minimaliseren van de schuld, het vermijden van straf, en het zelf creëren van niet door anderen geschonken toekomstkansen.

Zo wordt ook duidelijk dat het scheppen van een tweedeling – gedetineerden versus ‘goede mensen’ – in spiritueel opzicht volstrekt onjuist en zelfs uit den boze is. De uitsluitende gemeenschap diskwalificeert zichzelf volgens de parabel van de tollenaar en de Farizeeër als ze een tweedeling schept: ze cultiveert een morele en spirituele hoogmoed en onderschat bovendien de waarde die de schuldige mens in Gods ogen heeft. Het is precies deze spiritualiteit die volgelingen van Ignatius van Loyola, zoals paus Franciscus, ertoe brengt de deemoed als belangrijkste deugd te beschouwen.

Een met deemoed doordesemd detentieklimaat cultiveert de mogelijkheden voor gedetineerden om de eigen waardigheid te beleven en gestalte te geven

Een met deemoed doordesemd detentieklimaat cultiveert de mogelijkheden voor gedetineerden om de eigen waardigheid te beleven en gestalte te geven, en dit niet enkel omdat het ‘voor de uitgesloten ander goed is om deemoedig te zijn, maar omdat er meer is dat mensen verbindt dan dat hen scheidt, namelijk het schepsel zijn, het deel hebben aan de zonde tegenover God, en het beeld Gods zijn met de roeping om het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid te zoeken (Matt. 6:31-33).

Op dit spirituele niveau, het niveau van de spirituele attitude van deemoed, kan elk mens ongeacht de situatie, zichzelf voor God plaatsen. Hierdoor alleen al geeft de gedetineerde er uitdrukking aan dat hij niet samenvalt met zijn delict, ook al hoort dit wel bij hem. Zo bezien is spirituele ontwikkeling en oefening altijd mogelijk, ook in detentie.

Spiritualiteit voor geseculariseerde gedetineerden

Nu de derde vraag: wat heeft een geseculariseerde gedetineerde aan spiritualiteit?

Secularisatie: deprivatie of emancipatie?

In de West-Europese cultuur, en ook in sociologie, filosofie en theologie, wordt secularisatie in de regel als vorm van emancipatie beschouwd, in feite als een culturele implementatie van een kantiaanse ‘Aufklärung’ als bevrijding uit ‘selbstverschuldeten Unmündigkeit’.

Dit artikel is daarentegen gebaseerd op de aanname dat secularisatie specifiek voor gedetineerden niet primair gezien moet worden als resultaat van emancipatie, maar als vorm van deprivatie (Van Iersel 1991b). De gedetineerde heeft, zoals op vele terreinen in zijn leven (motorische, psychosociale competenties, opvoeding, opleiding, werk), voorafgaand aan zijn detentie vaker niet dan wel toegang gehad tot belangrijke spirituele bronnen en competenties – ongeacht welke traditie: ze was ontoegankelijk.

Dit gebrek aan toegang geldt in feite ook voor zijn gebrek aan toegang tot spirituele tradities en de instituties en organisaties die deze dragen, de genootschappen op geestelijke grondslag. Zoals voormalig Nederlands Hoofdaalmoezenier J. van Vugt (1980-1988) dit ooit in een interview met mij formuleerde: ‘een goede humanist zit niet in de gevangenis, een goede katholiek of protestant evenmin’ (Van Iersel 1991b). Wat er als geëmancipeerde secularisatie uitziet, is in de context van detentie uitdrukking van een gebrek aan toegang tot spirituele tradities waarin spirituele competenties ontwikkeld kunnen worden en competente keuzes in dit domein gemaakt kunnen worden.

Voor de wijze van bespreking van de vierledige vraag naar de relatie tussen spiritualiteit en detentie is dit belangrijk: aan de orde is de toegang tot bronnen, zowel van joodse, christelijke als humanistische, en uiteraard ook van islamitische, hindoeïstische en boeddhistische, aard.

Detentie als lijden

Detentie is in christelijk-spirituele termen in meerdere betekenissen te karakteriseren als vorm van lijden. Het is een bijzondere vorm van lijden, omdat de eerste straf in de criminele daad zelf besloten ligt, en hier nog externe straf in de vorm van vergelding aan wordt toegevoegd door een straffende overheid die optreedt namens een verwonde samenleving. De overheid voegt lijden toe.

De gedetineerde mag echter niet tot zondebok gemaakt worden. Hij mag niet behandeld, bejegend en verzorgd worden als het verdwijnpunt van de schuld van degenen die de straf voltrekken. Dat is lastig genoeg. Inrichtingen van Justitie zijn immers het afvalputje van de maatschappij: alle onopgeloste problemen liggen er onder een vergrootglas; zo ook de schuldtoewijzing in de vorm van het zondebokmechanisme.

In een christelijke visie op detentie is detentie niet een vorm van uitsluiting, maar een vorm van penitentie: van persoonlijke toe-eigening van verantwoordelijkheid op een wijze die het leven van de betrokkene transformeert. Het juridische proces – het vonnis – schept hiervoor geen voorwaarde, juist omdat recht wordt gesproken zonder aanziens des persoons. Vrouwe Justitia is niet alleen blind, maar ook stom in de zin van zwijgend: ze legt de verantwoordelijkheid van de veroordeelde niet uit in spirituele en morele taken. Daardoor komt het zeer sterk op de gedetineerde zelf aan om hierin initiatief te nemen, veelal met ondersteuning van geestelijk verzorgers die immers geen recht hebben gesproken. Maar eenmaal in detentie, wordt de vraag om toegang tot spirituele bronnen prangender.

Welke spiritualiteit?

Met de beantwoording van de vraag of spiritualiteit voor geseculariseerde gedetineerden zinvol kan zijn, is nog niet de vraag beantwoord welke spiritualiteit dan vruchtbaar is (Van Eijk et.al. 2016).

Een spiritualiteit van verzoening?

Spirituele ontwikkeling in detentie is, wellicht paradoxaal, in de allereerste plaats zelf-betrokken. Het zelf van de gedetineerde is beschadigd door het delict – te zeer beschadigd, meestal, om direct op het slachtoffer te kunnen focussen. Het gaat er allereerst om, het narcisme in de aandacht voor het beschadigde zelf te doorbreken. De verzoening met het slachtoffer – of de nabestaande representant daarvan – is een vervolgstap in de ontwikkeling van de gedetineerde, die bovendien medewerking van het slachtoffer of diens vertegenwoordiger vereist. Verzoening is in beginsel wederkerig. Zij drukt een relatie uit waarin retributie centraal staat. Daartoe zijn er projecten rond de relaties tussen daders en slachtoffers.

Een spiritualiteit van vergeving?

Vergeving is daarentegen eenzijdig: ze wordt geschonken door het slachtoffer of door de legitieme representant ervan. Niet omdat het moreel gezien moet, maar als vrije gave die ook onthouden kan worden. Geschonken vergeving moet echter wel ontvangen kunnen worden. Hier schuilt een overeenkomst tussen de sociale dimensie van vergeving en de religieuze: ze veronderstellen de aanvaarding van kwetsbare afhankelijkheid van degene die haar ontvangt. Daarom is ter voorbereiding hierop de ontwikkeling van afhankelijkheidscompetentie als element van de spiritualiteit belangrijk. Hiervoor is het vermogen tot introspectie met bijbehorende competentie tot zelfconfrontatie vereist. Er zijn in verschillende tradities, ook de christelijke, meditatievormen beschikbaar die deze stimuleren door oefening.

Vergeving is uitdrukking van barmhartigheid. Dit is een goddelijk geschenk volgens de joodse en christelijke traditie, en tevens een morele deugd die verbonden is met generositeit. Het kunnen schenken van vergeving is een competentie; het kunnen ontvangen ook. Degene aan wie vergeving geschonken wordt, moet, om deze te kunnen ontvangen en verwerken, ook zichzelf kunnen vergeven. Het zijn evenzovele thema’s in de geestelijke verzorging.

Een spiritualiteit van gerechtigheid?

Tot dusverre zou het kunnen lijken alsof deze bijdrage uitmondt in een spiritualiteit van de compassie. Dat is echter niet zonder meer het geval. Vergeving duidt op barmhartigheid; maar barmhartigheid en gerechtigheid mogen in een spiritualiteit van de detentie niet tegen elkaar worden uitgespeeld. Detentie maakt deel uit van een rechtssysteem, en dus kunnen barmhartigheid, vergeving, compassie niet los worden gezien van de vraag naar gerechtigheid. Hoe zien we deze relatie?

Het antwoord kan komen uit een oerkatholieke bron: het denken van Thomas van Aquino. Volgens Thomas gaat bij God barmhartigheid vooraf aan de goddelijke gerechtigheid. De gerechtigheid veronderstelt zelfs de barmhartigheid. Hij gaat in zijn commentaar op de brief van Paulus aan de Efeziërs zelfs nog verder, door te stellen dat de barmhartigheid in God zelfs de liefde overstijgt en de wortel (radix) is van de goddelijke liefde (in Ep. Ad Eph. 2, lect. 2, nrs. 85 en 86). De schepping zelf is een kwestie van goddelijke barmhartigheid, en niet van gerechtigheid. Want voor gerechtigheid is het element van retributie (de verplichting tot recht doen) vereist. Om dit te begrijpen, is het wezenlijk dat barmhartigheid een kwestie van generositeit is: het element van geschenk is er constitutief voor. De goddelijke barmhartigheid is een geschenk dat ontvangen mag worden.

Bij Thomas is barmhartigheid dus niet een mechanisme om gerechtigheid te verzachten door het recht tijdelijk buiten werking te stellen en hierop uitzonderingen te maken. Het is veeleer zo, dat barmhartigheid aan de oorsprong staat van gerechtigheid. En dat de scheppingsdaad zelf een daad van barmhartigheid is, impliceert dat de gerechtigheid waartoe mensen krachtens hun schepsel zijn in staat zijn en het resultaat ervan, een rechtvaardige ordening, ook reeds een kwestie van genade zijn (Van Iersel 2016a).

De in onze tijd helaas gebruikelijke tegenstelling tussen gerechtigheid en barmhartigheid wordt hierdoor fundamenteel gecorrigeerd. De consequentie hiervan voor een spiritualiteit van de detentie is, dat deze niet ondanks maar juist omdat zij voortvloeit uit een – geldig – rechtssysteem, in principe als vorm van barmhartigheid die gerechtigheid genereert kan worden beleefd.

Het zal nog wel even duren voordat gedetineerden de rechtspraak als uitdrukking van barmhartigheid kunnen zien. Onmogelijk is dit echter niet

Maar het zal nog wel even duren voordat het gebruikelijk is, dat gedetineerden de rechtspraak als uitdrukking van barmhartigheid kunnen zien. Onmogelijk is dit echter niet. Dit veronderstelt namelijk dat ze inzien dat het recht er niet alleen is om hen te straffen, maar ook om recht te doen aan de geschonden samenleving en de slachtoffers daarin. Juist vanuit hun perspectief is het voltrekken van rechtsspraak jegens daders een vorm van barmhartigheid. De weg naar dit inzicht kan voor gedetineerden lopen via het inzicht dat juist het recht ook ‘barmhartig’ kan zijn voor gedetineerden: doordat het toerekeningsvatbaarheid toetst; door het beginsel van proportionaliteit in matigende zin toe te passen; en door de rechtmatigheid van een straf te verbinden met de rechtmatigheid van de uitvoering ervan, waardoor het recht degene de het veroordeelt tevens beschermt.

Een gedetineerde heeft meer aan een spiritualiteit als deze gerechtigheid, barmhartigheid/ vergeving en verzoening met elkaar in verband brengt (Van Iersel 2016b). Waar dit geschiedt bij verschillende actoren – bij de gedetineerde, bij het management en personeel van een inrichting, bij zorgverleners -, daar kan een detentieklimaat ontstaan waarin de terechte veroordeling van een misdaad niet leidt tot blijvende sociale uitsluiting, en binnen de uitvoering van de detentie, niet tot disproportionele uitvoering ervan en gerichtheid ervan op het vergroten van de mogelijkheden tot verzoening.

Een detentieklimaat mag best tot uitdrukking brengen dat straf een kwestie van gerechtigheid is, maar het moet daartoe ook veiligheid en recht bieden aan de gedetineerde; het moet tevens verzoening willen stimuleren door contacten tussen dader en slachtoffer te bevorderen waar mogelijk en zinvol. En het moet daartoe tevens ruimte scheppen voor de onvoorwaardelijke generositeit van de vergeving, zonder welke het inzicht in de werkelijkheid van schuld ondraaglijk wordt of abusievelijk in therapie verdrongen wordt.

Spiritualiteit van de ordening van tijd

Een belangrijke voorwaarde voor een uitgebalanceerde spiritualiteit in detentie betreft de ordening van de tijd. Ritme is niet louter een managementkwestie die ‘geregeld‘ dient te worden. Het besef dat tijd geordend is in werktijd en tijd voor gebed, stamt uit de Regel van Benedictus. Zowel het gebed met de bijbehorende introspectie als de arbeid met de daarbij behorende doelgerichtheidritmes zijn een vruchtbare voedingsbodem voor een spiritualiteit in detentie. De ordening van tijd (en ruimte) is een begin van spiritualiteit die zich richt op goed geordend leven.

Casuïstiek

Hiermee zijn in ettelijke gevangenissen wereldwijd goede ervaringen opgedaan. Met de aandacht voor de tijdsdimensie van de spiritualiteit komt ook de vraag naar de verhouding tussen ‘zijn’ en ‘worden’ aan de orde: wat was, is en zal zijn is niet identiek. In de speling tussen de tijden wonen zowel de herinnering als de hoop. En ook deze zijn wezenselementen van een vruchtbare spiritualiteit. De herinnering, omdat de herinnering aan het oorspronkelijk goede in het eigen leven mensen kan motiveren weer hiernaar op weg te gaan; de hoop, omdat ze mensen helpt te veranderen waar nodig en uit te houden wanneer dit onvermijdelijk is.

Zo bestaat in het bisdom Pueblo in Colorado (USA) in samenwerking met Holy Cross Abbey in Canon City een oblatenprogramma geleid door een pater Benedictijn. Dit oorspronkelijk door pater Louis Kirby ontwikkelde en nu door fr. Matthew uitgevoerde programma biedt inmiddels een reeks van acht retraites waarin tijd en ruimte als ordenend in het menselijk leven worden gepresenteerd. De Regel van Benedictus biedt zulk een ordening en zorgt er tevens voor dat werk en gebed weliswaar onderscheiden zijn, maar ook elkaar versterken. Zo’n programma komt niet uit de lucht vallen: het moet zorgvuldig organisatorisch voorbereid worden om voldoende aan te sluiten op de penitentiaire inrichting met haar structuur en cultuur. Dit wordt niet bereikt met alleen ‘er zijn’, maar met gerichte onderhandelingen met het management van de inrichting. Want een dergelijk programma kan niet volledig geïsoleerd worden aangeboden: er is afstemming met andere penitentiaire programma’s nodig (Diocese of Pueblo 2016).

Dit is geen geïsoleerde casus, en zeker niet de ene zwaluw die nog geen zomer maakt. Ook in Scandinavische landen bestaan vergelijkbare initiatieven. En in Italië is de spiritualiteit van de Salesianen van Don Bosco inspirerend voor programma’s om jongeren uit jeugdcriminaliteit te halen, een spiritualiteit van de tweede kans-opvoeding, echter op basis van empowerment in plaats van een opgeheven vingertje.

Bij toename van privatisering van penitentiaire inrichtingen kunnen zich wellicht kansen voordoen om in de Lage Landen een inrichting op deze leest te schoeien.

Slot

Aan het slot van deze bijdrage kunnen we constateren dat de bronnen voor een in detentie vruchtbare spiritualiteit in beginsel aanwezig zijn in de westerse cultuur; dat vrijheid in de zin van vrijheid van fysieke beweging niet per se noodzakelijk is om tot een vrije, christelijke, spiritualiteit te komen; dat dit veeleer vereist dat het detentieklimaat door deemoed gekwalificeerd is; dat secularisatie ook kan werken als deprivatie, waardoor een actief beschikbaar stellen van spirituele bronnen voor gedetineerden niet alleen wenselijk, maar ook nuttig en zelfs noodzakelijk is; en ten slotte dat in een goede spiritualiteit in detentie de elementen verzoening, vergeving, gerechtigheid en barmhartigheid in een balans vorm moeten krijgen. Deze balans zelf heeft baat bij een gestructureerd omgaan met tijd, in het bijzonder de balans tussen bidden en werken.

Literatuur

Ammann, J.(2006). Spiritual Theology. London, New York: Continuum International Publishing Group.

Baers, J. & G. Brinkman, A. Jelsma en O. Steggink (2003). Encyclopedie van de Mystiek. Fundamenten, tradities, perspectieven (pp. 780-801). Kampen/ Tielt: Kok/Lannoo.

Bianchi, E. (2009). Waarom bidden, hoe bidden? Tielt: Lannoo.

Bonhoeffer, D. (2006). Door goede machten trouw en stil omgeven. Baarn: Ten Have.

Br. Emmanuel of Taizé (2011). Love, imperfectly known. Beyond spontaneous representations of God. London, New York: Continuum International Pushing Group.

Candido, L. Crisi (1999, 7e druk). In: S. de Flores e T. Goffi, Nuovo Dizionario di Spiritualità (pp. 336- 353). Milaan: Ed. San Paolo.

Celan, P.(1988), Gedichten. Keuze uit zijn poëzie met commentaren door Paul Sars en vertalingen door Frans Roumen. Baarn: Ambo.

Christo, C.A.L. (1974). Geboeid kijk ik om mij heen. Hilversum: Gooi en Sticht.

Diocese of Pueblo (2016). http://www.dioceseofpueblo.org/47-front-page-articles/685-behind-thewalls-prison-ministry-in-the-diocese-of-pueblo

Contrapasso, Artikel in Wikipedia: https://en.wikipedia.org/wiki/Contrapasso, dd. 14 december2016.

Eijk, R. van & G. Loman, T.W.A. de Wit (eds.) (2016). For Justice and Mercy. International Reflections on Prison Chaplaincy. Tilburg/Amsterdam: WolfLegal Publishers.

Grün, A. (z.j.). Omgaan met het kwaad. De strijd van de vroege monniken tegen de demonen. Kampen/ Averbode: Kok/Averbode.

Herzberg, A.J. (1975). Brieven aan mijn kleinzoon. Amsterdam: Em.Querido’s Uitgeverij.

Iersel, A.H.M. van (1991a). De voorgeschiedenis van het Justitiepastoraat. In: Bureau Hoofdaalmoezenier, Bureau Hoofdpredikant. Het Justitiepastoraat in Nederland (pp. 1-16). ’s Gravenhage: Ministerie van Justitie.

Iersel, A.H.M. van (1991b). Het katholiek justitiepastoraat. Een beeld van het katholiek justitiepastoraat met de nadruk op de periode 1949-1989, deel B: het Instituut Hoofdaalmoezenier. In: Bureau Hoofdaalmoezenier, Bureau Hoofdpredikant. Het Justitiepastoraat in Nederland (pp. 101-140). ’s Gravenhage: Ministerie van Justitie.

Iersel, A.H.M. van (2016a). Een barmhartige overheid? In: Op de vlucht … En dan? Christen Democratische Verkenningen 2016 nr. 1 (pp. 57-63). Amsterdam: Boom.

Iersel, A.H.M. van (2016B). Catholic Social Teaching’s Contribution to ethics in the Context of Criminal Justice. In: Eijk, R, van & G. Loman, T.W.A. de Wit (eds.) (2016). For Justice and Mercy. International Reflections on Prison Chaplaincy (pp. 263-280). Tilburg/Amsterdam: Wolf Legal Publishers.

Kruis, Johannes van het (1992), Mystieke Werken. Gent: Carmelitana.

Litton, R.-J. (1992). Home From the War. Boston: Beacon Press.

McGrath, A. (2002). Christelijke Spiritualiteit. Kampen: Kok.

Steggink, O. (2003). Mystiek en Instituut. In: Baers, J. & G. Brinkman, A. Jelsma en O. Steggink, Encyclopedie van de Mystiek. Fundamenten, tradities, perspectieven (pp. 780-801). Kampen/Tielt: Kok/ Lannoo.

Stone, I.F. (1988). Het proces Socrates. Baarn: Anthos/ In den Toren.

Wiggermann, K.-F. (1999). Spiritualité et mélancolie. Paris/Montreal: Médiaspaul Editions.

Fred (prof.dr. A.H.M.) van Iersel was van 2002 tot 2010 Hoofdaalmoezenier bij de inrichtingen van Veiligheid en Justitie in Nederland. Hij is nu adviseur voor Theologie en beleid bij de RKGV bij de krijgsmacht en doceert als bijzonder hoogleraar Vraagstukken geestelijke verzorging bij de krijgsmacht aan Tilburg University en als professor voor Sociale encyclieken aan het International Institute Canon Triest te Gent.

< Terug