Menu

None

Cijfermatige kenmerken van groei en krimp

Ieder jaar staat er weer een heel kort artikeltje in zowel het Nederlands Dagblad (ND) als het Reformatorisch Dagblad (RD) met cijfers over het aantal leden van kerkgenootschappen. Die artikeltjes verschijnen ongeveer tegelijkertijd met de jaarboekjes van verschillende gereformeerde kerkverbanden in Nederland. Op 6 mei 2020 stond bijvoorbeeld in het ND: ‘Vorig jaar kampte het kerkgenootschap met het grootste verlies ooit’. Dat verlies bestond uit 2153 leden, een recordaantal voor de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) (GKv). Op 4 juni 2019 rapporteerde het RD voor het eerst een krimp in de Gereformeerde Gemeenten.

Waar komt krimp binnen het brede spectrum van gereformeerde kerken vandaan? Is deze krimp onvermijdelijk? En is er iets aan te doen? Dit zijn de vragen die in dit artikel centraal staan. Om ze te beantwoorden richt ik me vooral op de GKv. Dit is het kerkverband dat zich in 1944 heeft afgescheiden van de Gereformeerde Kerken in Nederland (GKN), ook wel ‘de synodalen’, op dat moment het grootste gereformeerde kerkverband in Nederland. De reden dat ik me op de GKv richt is mijn werk als onderzoeker bij het Praktijkcentrum, dat zich vooral richt op de GKv.

Als data-analist is mijn invalshoek sterk cijfermatig. Daarom zal dit artikel vooral gaan over hoe krimp van kerken cijfermatig in elkaar zit. Ik zal in dit artikel uiteenzetten wat verschillende kenmerken van krimp zijn en op welke niveaus krimp zich kan afspelen. Daarna leg ik uit hoe verschillende demografische factoren van invloed zijn op kerkelijke groei. Het is ook belangrijk om hier duidelijk te maken dat het doel van dit artikel alleen beschrijvend is. Ik zal hier dus geen hypotheses onderbouwen of weerleggen met statistische tests, maar ik wil een overzicht geven van de kenmerken van kerkelijke krimp. Dat doe ik aan de hand van figuren die ik heb gemaakt met een dataset die bestaat uit de gegevens die zijn gepubliceerd in de handboeken van de GKv, waarin ledentallen en mutatiegegevens zijn opgenomen (Advokaat, Prak en Te Velde 2007). Daarnaast verwijs ik hier en daar ook naar oorzaken van kerkelijke krimp en mogelijke implicaties ervan voor plaatselijke kerken en kerkverbanden.

Kenmerken van kerkelijke krimp

Kerkelijke krimp is een ingewikkelde zaak. Er zijn verschillende factoren die het veroorzaken. Vaak lopen deze factoren door elkaar en is het erg moeilijk voor een plaatselijke gemeente, maar ook voor een landelijk kerkverband, om deze knoop te ontwarren. Brouwer et al. (2007, 207-9) geven echter wel een bruikbare indeling om kerkgroei of -krimp te duiden. Volgens hen kan krimp zich op verschillende niveaus afspelen.

  1. Op macroniveau spelen zich de maatschappelijke ontwikkelingen af. Omdat de kerk tot op zekere hoogte deel uitmaakt van de samenleving (de mate waarin kan nogal verschillen per kerkverband), wordt ze ook beïnvloed door die maatschappij. Nederland seculariseert, wat betekent dat de kerk zich terugtrekt uit het publieke leven en steeds meer een privéaangelegenheid wordt. Geloven is niet meer de standaard, zoals vroeger: tot 1889 was 100 procent van de Nederlandse bevolking religieus (CBS 2018). Waar een kerklid vroeger voor alle domeinen van zijn leven bij een kerkelijke organisatie terecht kon (politiek, krant, vakbond, onderwijs, etc.), is dat in de loop der jaren steeds meer veranderd, totdat de kerk nu een van de subdomeinen is geworden naast andere in plaats van andere domeinen te bevatten (Dobbelaere 2007, 138). Religieus zijn is een keuze die net zo waardevol is als andere keuzes die je mogelijk kunt maken. Steeds meer mensen kiezen ervoor om niet bij een kerk te horen: in 2018 was nog 48 procent van de Nederlandse bevolking lid van een kerk; 14 procent van de bevolking is ook daadwerkelijk ‘kerks’: zij gingen een of meer keren per maand naar een kerk (CBS 2018).
  2. Op mesoniveau gaat het om demografische ontwikkelingen. Dit zijn ontwikkelingen die makkelijk met cijfers in kaart gebracht kunnen worden. Verhuizingen, grensverkeer tussen kerkverbanden, geboorteoverschotten, etc. zijn hier van belang. Daarover later in dit artikel meer.
  3. Op microniveau gaat het erom welke internkerkelijke redenen individuen drijven om naar een kerk toe te gaan of juist te verlaten. Het kan zijn dat het geloof mensen niet meer aanspreekt, maar er zijn ook andere factoren aan te wijzen. Zo kunnen mensen het idee krijgen dat ze niet genoeg ruimte hebben om hun ideeën, twijfels of meningen te uiten, kunnen jongeren het gevoel krijgen dat ze niet gezien worden en hebben ouderen moeite met veranderingen in de kerk, waardoor de kerk niet meer lijkt op de kerk van hun jeugd. Zaken die vroeger van levensbelang waren, worden ineens niet meer genoemd of zomaar omvergeworpen zonder enige onderbouwing.

Op macro- en microniveau is veel onderzoek gedaan en is er veel geschreven. Met secularisatie kun je je eindeloos bezighouden (Taylor 2007), hoewel je je ook kunt afvragen hoe belangrijk het is om je daarop te richten als het gaat over kerkelijke krimp (Paul 2017). Het is echter wel een verschijnsel dat steeds blijft opduiken als het gaat over religie in Nederland (SCP 2004; De Hart 2013) en waar zeker rekening mee gehouden moet worden.

Ook naar de persoonlijke redenen voor kerkverlating is onderzoek gedaan. Dan blijkt dat de ervaringen van ‘niet gezien worden’ en ‘geen ruimte krijgen’ al jaren spelen (Van der Ploeg 1985) en dat ‘thuisgevoel’ belangrijk is voor alle generaties, niet alleen voor jongeren (De Jonge, Wijma en Schaeffer 2017; Wijma en Schaeffer 2019). Deze redenen zijn zelfs niet uniek voor gereformeerde kerken: ook in evangelische gemeentes kan een drukkend gevoel van hoge verwachtingen en weinig aandacht ontstaan, waardoor ook daar een grote achterdeur ontstaat (De Bruijne, Timmerman en Pit 2009).

Op mesoniveau, dus cijfermatig, is echter nog weinig onderzoek verschenen. De voornaamste reden daarvoor is dat ergens het idee leeft dat spiritualiteit en cijfers niet samengaan. Cijfers zijn droog, doods, en leggen de nadruk op de verkeerde plaats: het gaat niet om getalsmatige groei, maar om geestelijke groei. Dat is ook zeker waar. Een kerkelijke gemeente van drieduizend leden is op zich geen sterke kerkelijke gemeente als er maar een klein deel van die leden betrokken is. Aan de andere kant is het goed om te weten waar je groei of krimp als kerk vandaan komt, zodat je weet wat je eraan kunt doen. Als krimp komt doordat er voornamelijk oudere leden zijn die heel trouw zijn, maar geen kinderen meer krijgen, moet je daar als kerkenraad anders mee omgaan dan wanneer je veel jeugd hebt die allemaal naar een ander kerkverband vertrekken. Hoewel de nadruk dus inderdaad niet moet liggen op het angstvallig bijhouden van cijfers, wil ik er wel voor pleiten om als kerkverband, maar ook als plaatselijke gemeente, een goede administratie bij te houden, zodat je de oorzaken van eventuele groei of krimp kunt ontwarren en daar beleid op kunt maken.

Demografische kenmerken

Nu we de verschillende soorten kenmerken van kerkelijke krimp hebben bekeken, wil ik in de rest van dit artikel de getalsmatige kenmerken van krimp uitwerken. Als voorbeeld neem ik hier de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) (GKv). De GKv heeft al een vrij lange geschiedenis, ruim 75 jaar, en er is veel statistische informatie beschikbaar uit de handboekjes die ieder jaar sinds 1946 zijn gepubliceerd. In dit deel van het artikel kijk ik of er in de GKv sprake is van krimp en waar die krimp dan aan te wijten is. Dit is namelijk nog echt een bespreekpunt. Hoewel er ieder jaar een artikeltje verschijnt over de groei van dat afgelopen jaar, is de volledige groei over een langere periode zelden in beeld gebracht en als zelfstandig onderwerp besproken.

Voor de eerste vraag kunnen we kijken naar de ledentalontwikkeling van de GKv sinds 1944, toen het kerkverband is ontstaan (figuur 1, p.10).*

Hoewel de GKv in 2020 meer leden heeft (112.593) dan bij de oprichting in 1944 (77.350) is er sinds 2003 geen sprake meer geweest van groei. In dat piekjaar had de GKv 127.017 leden. Tot 2003 is de groei echter niet ongehinderd geweest. Na de Vrijmaking heeft de GKv in eerste instantie heel veel leden aangetrokken, voornamelijk uit de Gereformeerde Kerken in Nederland (GKN, de synodaalgereformeerden). In 1952 is nog een groepje GKv’ers weer teruggegaan naar de GKN, maar daarna groeide het kerkverband verder. De scheuring van 1967, toen de Nederlands Gereformeerde Kerken (NGK) zijn ontstaan, heeft ook een sterke teruggang in de GKv veroorzaakt: er vertrokken toen zo’n 20.000 leden.

De groei is daarna echter nog sterker geworden, totdat deze afvlakte en in 2004 is omgeslagen naar krimp. Waar de schommelingen tot 2003 dus makkelijk aanwijsbare oorzaken hadden, lijkt het omslagpunt van 2003 redelijk arbitrair. Wat is hier aan de hand? Daar kunnen we al een aantal dingen over zeggen vanuit algemene demografische principes. Er zijn namelijk twee manieren waarop een bevolkingsgroep kan groeien: door interne of door externe groei. Beide worden hieronder besproken om zo een beeld te geven van de samenstelling van de groei van de GKv.

Geboorteoverschot

De eerste mogelijkheid tot groei is interne groei, de natuurlijke aanwas. Die ontstaat wanneer er binnen een bevolkingsgroep meer kinderen worden geboren dan er mensen overlijden. In dat geval is er sprake van een geboorteoverschot. In figuur 2* staat het aantal geboortes en overlijdens als percentage van de Nederlandse bevolking en van het totaalaantal GKv-leden. Zowel de Nederlandse bevolking als de GKv hebben een geboorteoverschot, wat betekent dat beide populaties groeien door natuurlijke aanwas. Er is echter een opvallend verschil tussen de GKv en Nederland: de GKv heeft een lager sterftecijfer en een hoger geboortecijfer dan de rest van de Nederlandse bevolking. Kortom, het geboorteoverschot in de GKv is groter dan in Nederland, maar de Nederlandse bevolking groeit en de GKv krimpt. Waar komt dat door?

Een deel van de verklaring is al te zien in deze grafiek: een teruglopend geboortecijfer. Hoewel de GKv een veel groter geboorteoverschot heeft dan Nederland, en dat ook altijd al zo is geweest, loopt het aantal geboortes wel terug. In de Nederlandse bevolking is dat verschijnsel al eerder waar te nemen; de daling daar is al ingezet in de jaren zestig met de komst van anticonceptie en veranderende ideeën over gezinsplanning die later binnen de kerken ook steeds meer geaccepteerd werden. In de GKv is deze daling echter pas begonnen in de jaren tachtig. Beide geboortelijnen zijn nog aan het dalen. Het sterftecijfer in Nederland loopt nu iets op, doordat de bevolking steeds ouder is geworden, maar in de GKv blijft dit cijfer stabiel.

Grensverkeer

Als het dus aan de interne groei zou liggen, zouden zowel de Nederlandse bevolking als de GKv moeten groeien, maar zoals ik in de inleiding aangaf is dat voor de GKv niet het geval. Dat komt doordat interne groei niet de enige groeifactor is. Er is ook nog de externe groei: er komen mensen van buiten deze bevolkingsgroep bij die eerder deel waren van een andere groep. Zo groeit de Nederlandse bevolking dus nauwelijks nog door het geboorteoverschot, maar voornamelijk door de sterk toenemende immigratie (CBS 2020). In de GKv zou dit moeten betekenen dat er nieuwe leden bij komen uit andere kerkverbanden of dat er mensen lid worden die nog niet eerder bij een kerk hoorden. Ook dat kunnen we nagaan en dat levert het nevenstaande plaatje op (figuur 3).*

Uit deze grafiek blijkt dat de GKv geen groei haalt uit externe groei. Sterker nog, de GKv verliest sinds 2005 jaarlijks drie keer zo veel leden aan kerkverlating (of overstap naar andere kerken) als er toetreden. Nieuwe leden in de GKv zijn schaars. Jaarlijks komen er zo’n 600-700 nieuwe leden binnen. Op 112.500 is dat niet veel. Aan de andere kant vertrekken er ook jaarlijks tot 2.500 leden. Deze mensen vertrekken gedeeltelijk naar andere kerkverbanden, voornamelijk evangelische gemeentes, weten nog niet waar ze naartoe gaan of hebben al besloten dat ze zich niet meer aansluiten bij een andere kerk. Als je de informatie over interne en externe groei van de GKv bij elkaar optelt, krijg je het beeld dat figuur 4* oplevert.

In deze grafiek staat het geboorteoverschot (geboortes – overlijdens) naast de balans van kerkverlating (kerkverlaters – nieuwe leden). We zien hier dat de GKv sinds het begin van de dataverzameling over grensverkeer en demografie (1972) al een negatieve balans heeft van kerkverlaters en nieuwe leden, maar dat dit verschil makkelijk werd gecompenseerd door het hoge geboorteoverschot. Op het moment echter dat het aantal kerkverlaters toenam en het geboorteoverschot afnam, werd dat verschil steeds kleiner, totdat tussen 2000-2010 het (relatief) hoge geboortecijfer het aantal kerkverlaters niet meer kon compenseren. Dat is het omslagpunt geweest waardoor de GKv niet meer groeide. Het is dus niet zozeer een plotselinge omslag geweest, maar iets wat al jaren in de maak was.

Is kerkelijke krimp onvermijdelijk?

Deze analyse maakt duidelijk welke factoren van invloed zijn op de groei of krimp van een kerkverband: ontwikkelingen in het kerkelijk landschap, zoals scheuringen en fusies, hebben grote invloed, maar zijn ook makkelijk te herkennen als zodanig. De invloed van interne en externe groei is veel subtieler. Het is opvallend dat deze ontwikkelingen heel anders verlopen binnen de GKv dan onder de Nederlandse bevolking als geheel. Maar andere kerkverbanden hebben ook met deze trends te maken.

In figuur 5 zie je de leden van verschillende typen kerken als percentage van de Nederlandse bevolking. Deze informatie komt van het CBS (2019). Daarin zijn de gereformeerden onder één noemer gebracht: GKN en GKv zitten in die groep, maar ook de NGK, Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK) en bevindelijke kerkverbanden horen daarbij. Die lijn stijgt in eerste instantie na de Afscheiding en Doleantie en zijn samen 10 procent van de Nederlandse bevolking geweest. In de jaren zeventig beginnen ze echter te krimpen, totdat in 2017 nog maar 3 procent van de Nederlandse bevolking gereformeerd was. De vorming van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) heeft hier invloed op gehad, doordat vroegere GKN-leden binnen de PKN door het CBS soms als gereformeerd zijn geteld en soms als PKN, maar de neerwaartse lijn is duidelijk.

Ook de Hervormde en de Rooms-Katholieke Kerk hebben last van krimp. De Nederlandse Hervormde Kerk (NHK) begon al te krimpen voor 1900, gedeeltelijk door de opkomst van gereformeerde kerken, maar ook door de opmars van ontkerkelijking. Ook hier geldt dat zij na 2004 gedeeltelijk tot de PKN zijn gerekend en gedeeltelijk tot de NHK, hetgeen een wat vertekend beeld geeft. De Rooms-Katholieke Kerk (RKK) in Nederland is langer stabiel gebleven en groeide zelfs nog toen de NHK al kromp; sinds 1930 is de RKK groter dan de NHK, maar sinds 1970 neemt ook hun ledental zienderogen af. De groep onkerkelijken in Nederland wordt steeds groter.

En dan verder …

In dit artikel heb ik de kenmerken van kerkelijke krimp op een rijtje gezet. Het lijkt erop dat een combinatie van secularisatie (macroniveau) en demografische ontwikkelingen (mesoniveau) de verklarende factoren zijn in krimpende kerken. Het verlies naar andere kerkverbanden en mensen die de kerk helemaal verlaten kan verder worden uitgezocht aan de hand van onderzoek op microniveau, door middel van kwalitatief onderzoek onder mensen die de kerk (hebben) verlaten of van plan zijn dat te doen.

Aan de ene kant is deze analyse bemoedigend. Kerkverlating is niet alleen een kwestie van ‘schuld’. Er zijn immers belangrijke factoren waar de kerk niet zo veel aan kan doen. Het teruglopen van het geboortecijfer binnen de kerken is een ontwikkeling in lijn met die van de bevolking waar zij deel van uitmaken.

Aan de andere kant kan het hele verhaal rond kerkelijke krimp ook mismoedigheid opwekken. Betekent het feit van kerkelijke krimp dat het geloof niet meer relevant is? Waar vroeger iedereen bij een kerk hoorde en religie vanzelfsprekend was, lijkt het geloof het nu af te leggen tegen andere maatschappelijke ontwikkelingen.

Het is niet simpel om aan een niet-gelovige uit te leggen waarom je deel uitmaakt van een groep die gelooft in dingen die ‘niet kunnen’ en die daar ook nog bepaalde vrijheden voor willen opgeven. Het is dan ook niet makkelijk om je als kerk te handhaven wanneer je leden verdwijnen. Je moet een sterk genoeg gedefinieerde identiteit hebben zodat je je onderscheidt van die grotere samenleving, maar je moet niet te anders zijn waardoor de kosten van het lid zijn te groot worden voor de leden (Everton 2018, 202). Het is moeilijk om deze balans te behouden. De samenleving verandert steeds en je leden veranderen ook. Als kerk moet je steeds je omgeving goed peilen om te kijken of je niet van dat koord waar je op danst afvalt.

Cijfers zijn weliswaar niet bepalend voor je groei als kerk, maar het zou jammer zijn als een kerk geestelijke groei belemmert doordat ze niet goed in de gaten heeft wat er getalsmatig aan de hand is. Ga na of er op mesoniveau zaken zijn waar je iets aan kunt doen: overleg met de persoon die in je lokale kerk gaat over de ledenadministratie of er cijfers zijn waar iemand uit de gemeente een overzicht van kan maken. Hoe veel geboortes en overlijdens zijn er? Hoe veel nieuwe leden komen binnen, hoe veel gaan er weg? En waar gaan ze dan naartoe?

Ook op microniveau kun je makkelijk onderzoek doen om te kijken naar wat de oorzaak of reden is waardoor mensen blijven of weggaan. Zijn er specifieke problemen die lokaal spelen? Voelen mensen zich overgeslagen of genegeerd? Zijn er dingen die zij zouden willen doen om zich meer betrokken te voelen?

Onthoud bij al je zorgen ook, dat de wens tot kerkverlating leeft onder alle leeftijden en in alle kerkverbanden. Het is niet uniek. We kunnen als kerk de secularisatie niet terugdraaien, maar we kunnen wel voor onze schaapjes zorgen.

Merijn (drs. M.J.) Wijma-van der Veen is onderzoeker en data-analist bij het Praktijkcentrum voor onderzoek en dienstverlening (https://www.praktijkcentrum.org) en redacteur bij uitgeverij Buijten & Schipperheijn. Daarnaast werkt ze aan een proefschrift over de getalsmatige ontwikkeling van gereformeerde kerkverbanden in Nederland.

*In de digitale versie van dit artikel zijn de figuren en grafieken niet opgenomen. Zie hiervoor een fysiek exemplaar van Handelingen 2020, nr. 3.

Literatuur

Advokaat, W.C., Prak, P.G. & te Velde, M. (2007). Gereformeerden geteld en geregistreerd: Een bronnenvergelijking. In: Boonstra, O.W.A., Doorn, P.K., Horik, M.P.M. van, Maarseveen, J.G.S.J. van & Oudhof, J. (eds.). Twee eeuwen Nederland geteld: Onderzoek met de digitale volks-, beroeps- en woningtellingen 1795-2001. Den Haag: DANS.

Brouwer, R., Groot, K. de, Roest, H. de, Sengers, E. & Stoppels, S. (2007). Levend lichaam. Dynamiek van christelijke geloofsgemeenschappen in Nederland. Kampen: Kok.

Bruijne, O. de, Timmerman, K. & Pit, P. (2009). Ooit evangelisch. Utrecht: KokBoekencentrum.

Dobbelaere, K. (2007). Testing secularization theory in comparative perspective. Nordic Journal of Religion and Society 20/2, 137-147.

CBS (2019). Kerkelijke gezindte en kerkbezoek; vanaf 1849; 18 jaar of ouder. Geraadpleegd op https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/37944/table?ts=1590401333717

CBS (2020). Bevolking groeit naar ruim 17,4 miljoen inwoners. Geraadpleegd op https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2020/01/bevolking-groeit-naar-ruim-17-4-miljoen-inwoners

Everton, S.F. (2018). Networks and religion: Ties that bind, loose, build-up and tear down. New York: Cambridge University Press.

Hart, J. de (2013). Zwevende gelovigen. Oude religie en nieuwe spiritualiteit. Den Haag: SCP.

Jonge, A.M. de, Wijma, H. & Schaeffer, J.H.F. (2017). ‘Chocoladereep of hagelslag?’ Ontwikkeling van ‘Gereformeerde Identiteit’ in zeven decennia. Zwolle: Praktijkcentrum. Retrieved from https://www.praktijkcentrum.org/wp-content/uploads/2016/12/75-ASMP-Tussenrapportage-Project-Duurzaamheid-Innovatie-en-Identiteit.pdf. (Via deze link kunt u het rapport  Chocoladereep of hagelslag lezen.)

Nederlands Dagblad (6 mei 2020). Vrijgemaakten verloren in 2019 meer dan 2000 leden. Geraadpleegd op https://www.nd.nl/geloof/geloof/970379/weer-fors-verlies-voor-vrijgemaakten

Paul, H. (2017). De slag om het hart. Over secularisatie van het verlangen. Utrecht: Boekencentrum.

Reformatorisch Dagblad (4 juni 2019). Ledental Gereformeerde Gemeenten in 2018 licht gedaald. Geraadpleegd op www.rd.nl

Taylor, C. (2007). A secular age. Cambridge, MA: Harvard University Press.

Wijma, M.J. & Schaeffer, J.H.F. (2019). ‘Is dit mijn kerk?’ Over stille kerkverlating. Onderweg 5/19, 4-7.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken