Menu

None

Cirkelen rond de kern

Met Pieter Vos om de tafel zitten, met een preek van Kierkegaard, is een leesoefening met verrassingen. Kierkegaard grijpt je in je kraag.

Een abstracte preek is beter dan een concrete preek. Toegegeven: de Zwolse theoloog dr. Pieter Vos stelt het niet zó boud. Wel betoogt hij dat een preek een perspectief moet ópenen en dat kan stevig gedwarsboomd worden door een pasklare en afgesloten boodschap. Vos zegt dit met het oog op een recent gepubliceerd, 600 bladzijden tellend boekwerk, waarop de titel Opbouwende toespraken prijkt. Vos is een van de samenstellers van dit boek, dat toespraken (preken) bevat van de Deense filosoof Søren Kierkegaard (1813-1855). Deze nieuwe uitgave hoort thuis in een groeiende rij boeken, die uiteindelijk het ‘verzameld werk’ van Kierkegaard in het Nederlands zal vormen.

Abstract of concreet
Niemand zal willen ontkennen dat Kierkegaards opbouwende toespraken diepzinnig zijn, maar betekent dit ook dat een abstracte preek beter is dan een concrete? Iets dergelijks zul je niet horen uit de mond van gemeenteopbouwwerkers of van dominees die conferenties beleggen over ‘de preek vandaag’. Want als er één heilige overtuiging heerst in deze sector van het kerkenwerk, betreft het de directe relevantie van de preek. Pieter Vos vindt echter dat je met al die zo dringend gewenste toepassing iets essentieels kunt verliezen. “Een preek landt niet in mijn leven als de dominee alles voor mij invult,” legt hij uit. “Je zit dan te luisteren naar de ervaringen en gedachten van déze dominee, naar wat hij bij een specifieke tekstpassage denkt. Het is zeer de vraag of ik het ook zo beleef. Geldt het ook voor mijn leven, wat die dominee allemaal aan directe toepassing te berde brengt? Om eerlijk te zijn: hoe meer het wordt ingevuld, des te minder verneem ik iets van God zelf.”
Pieter Vos (1970) is docent aan de Protestantse Theologische Universiteit en leidt dus toekomstige predikanten op. Op de keper beschouwd wil hij een preek met concrete toepassingen of aansporingen niet afschrijven, maar de ‘toepassingsgerichtheid’ heeft beperkingen. “Het gevaar is dat ik precies níet geraakt wordt, omdat al die praktische voorbeelden niet over mij gaan. Liever hoor ik een preek die cirkelt rond een relatief abstract inzicht. Dan kan ik zelf een relatie leggen met mijn levenservaringen. Zo’n inzicht trekt mij mee de diepte in, terwijl directe toepassingen de neiging hebben aan de oppervlakte te blijven.”
Vos is gevormd door Kierkegaard. Al jaren is hij met het werk van deze filosoof bezig en hij geeft grif toe dat Kierkegaard een belangrijk klankbord is van zijn eigen filosofische en theologische brein. Uitleggen wat een abstracte, maar tegelijk verrijkende preek is, doet Vos dan ook het liefst aan de hand van deze filosoof. “In zijn opbouwende toespraken vertelt Kierkegaard niet wat ik moet geloven of wat ik moet doen. Hij laat mijn gedachten cirkelen rond een bijbels thema of een bepaalde Bijbeltekst. Gaandeweg ontstaat er een besef van iets fundamenteels over mijzelf in verhouding tot God. Als hij spreekt over ‘geduld’, ‘verwondering’, ‘berouw’, ‘eeuwigheid’ of ‘geloof’, komt hij niet op de proppen met een paar voorschriften of leerstelligheden. Wat Kierkegaard doet, is aan de hand van zo’n begrip een religieus perspectief inbrengen in het leven, míjn concrete leven.”

In de eenentwintig toespraken die nu gebundeld zijn, brengt Kierkegaard steeds rechtstreeks een bijbels inzicht ter sprake, waarvan hij de betekenis steeds dieper probeert te peilen. Vos: “Dit heeft het effect dat je als luisteraar of lezer je eigen leven, al lezend, begint te bekijken in een ander licht.” Vos noemt dit een ‘traag proces’, in tegenstelling tot ‘snelle’ en rechtstreekse toepassingen in preken. Traagheid hoort bij het religieus opgebouwd worden door een preek, vindt hij, want in een preek komt God ter sprake. “We hebben Hem niet in de greep. Een dominee zou in zijn preek een besef wakker moeten maken van het mysterie en van het onzegbare van de goddelijke werkelijkheid, als dragende grond van ons leven.”

Om iets van die traagheid te begrijpen, praten we met Pieter Vos verder over een specifieke preek van Kierkegaard, over de Bijbeltekst: ‘Denk aan je schepper in je jeugd’ (Prediker 12 vers 1). We proberen te begrijpen hoe de weg die Kierkegaard aflegt precies verloopt. Wat houdt dat precies in, abstractie? En hoe leest Kierkegaard de Bijbel? Om met de laatste vraag te beginnen, bij Kierkegaard vind je geen uitvoerige of nauwgezette exegese. Het gaat hem om de opbouwende of stichtelijke gedachte, zegt Vos. “Die moet de lezer of hoorder zichzelf toe-eigenen. Kierkegaard let wel op de context van de tekstpassage die hij bespreekt, maar rechtstreekse exegese tref je niet bij hem aan. Niet zo vreemd, denk ik, want ook een goede dominee laat de voorbereiding van de exegese achter in de keuken als hij met zijn preek het diner uiteindelijk opdient.”

Spiraal
Het is een merkwaardige ontdekking voor de beginnende Kierkegaard-lezer dat je in zo’n toespraak geen duidelijk betoog aantreft waarin je aan de hand van de auteur van A naar B gaat. Kierkegaard cirkelt bladzijden lang rond dezelfde gedachte, in deze toespraak eenvoudig geformuleerd als ‘Denk aan je Schepper in je jeugd’. “Zijn betoog lijkt dus op een spiraal. Telkens keer je terug bij de kerngedachte, die een steeds diepere zeggingskracht krijgt,” legt Vos uit.
Het is intrigerend hoe Kierkegaard voortdurend twee ballen in de lucht houdt. Hij brengt enerzijds een abstract inzicht ter sprake, dat hij niet rechtstreeks wil toepassen, anderzijds mikt hij welbewust op toe-eigening door de hoorder of lezer. Vos: “Belangrijk is het onderscheid dat hij in deze toespraak maakt tussen twee soorten waarheden: de ‘onverschillige waarheid’ en de ‘bekommerde waarheid’. De eerste zou je ook ‘algemene waarheid’ kunnen noemen, die voor ieder gelijk is en altijd geldt. Maar die waarheid raakt jou niet, en daarom focust hij op een ander type waarheid, die zich bij wijze van spreken ‘bekommert’ om jou. Hij noemt dit dan ook de ‘bekommerde waarheid’. Een voorbeeld is de tekst uit Prediker 12: ‘Denk aan je Schepper in je jeugd’. Je ziet hier bezittelijke voornaamwoorden, het gaat dus om jou of mij. Het is Kierkegaards overtuiging dat je alleen op de juiste wijze over God kunt spreken vanuit de persoonlijke verhouding tot God.”

Geen vaagheid
In de toespraak die we bekijken neemt die persoonlijke toe-eigening een grote plek in. Kierkegaard schrijft: ‘En als je jong bent, of je nu opgewekt bent of verdrietig, zorgeloos of mismoedig, wie je ook bent, jij bent het toch, juist jij, tot wie hij spreekt’. Vos: “Het gaat hem erom dat jij tot zelfonderzoek komt. Kierkegaard schrijft even verderop: ‘Mijn toehoorder, zou je niet zelf weten wat het was dat je van God scheidde!’ Dit zelfonderzoek is erop gericht dat jij de weg terugvindt naar de oorspronkelijke nabijheid van God als Schepper. Kierkegaard zet vervolgens allerlei middelen in om de toe-eigening van déze opbouwende gedachte te bevorderen. Hij laat niet in het vage waarom het dan gaat. Ik pleit met Kierkegaard voor een zekere abstractie, maar let op: het gaat níet om vaagheid! De duidelijkheid die Kierkegaard zoekt, betreft een appèl aan jou, als lezer. Maar hij vult het niet voor je in. De oproep om aan je Schepper te denken in je jeugd is voor iedere lezer belangrijk, maar Kierkegaard weet niet hoe het voor jou precies ligt.”
Kierkegaard toont grote betrokkenheid bij de jeugd. Van dédain is geen sprake. Met een scherp psychologisch inzicht doorziet hij de jeugd en de ouderdom, vindt Vos. “Hij noteert dat de jeugd niet vroegtijdig ‘oud gemaakt’ mag worden. Er moet alle ruimte zijn voor vrolijkheid. In een prachtige passage beschrijft Kierkegaard hoe vrolijkheid en ernst bij de jeugd op natuurlijke wijze samengaan. Net als Prediker: ‘Hij gaat mee in het plezier, en wanneer de jeugd dan echt van harte genoten heeft, zich moe gedanst heeft (…), dan zet de Prediker zich binnen in de danszaal in een leunstoel en spreekt hij ernstiger. Maar de overgang neemt hij net zo vanzelfsprekend als de jeugd.'”
Opmerkelijk, vindt Vos, want de volwassene wordt meestal als voorbeeld gesteld aan jongeren. “Kierkegaard draait het om: de jeugd wordt het voorbeeld voor allen. Verrassend! ‘Als je ouder wordt, verliest het geloof zijn vanzelfsprekendheid,’ zegt Kierkegaard. God kan dan ver weg zijn; je vraagt naar argumenten en godsbewijzen. Maar voor de jeugd ‘woont’ God dicht in de buurt. Midden in de vreugde en midden in het verdriet hoort zij de stem van God die roept. De jeugd heeft een natuurlijk besef van God als Schepper en kan zich daarom onmiddellijk richten op wat daaruit volgt: zelf daadwerkelijk te leven, te bewegen en te zijn in God. Dàt te binnen brengen is waarom het gaat. Veel concreter wordt het niet in de toespraak en toch krijg je door de lezing een steeds dieper besef van ‘jezelf voor het aangezicht van God’. Het gaat erom de oorspronkelijke gedachte aan God terug te vinden. Op die manier weer jong worden is werkelijke groei.”

Vos vindt dat dominees veel kunnen leren van Kierkgaard. Er zijn twee grote valkuilen, die je leert te vermijden als je Kierkegaard goed beluistert, legt hij uit: ,,De eerste valkuil is dat de preek niet verder komt dan algemene geloofswaarheden. De dominee doet uit de doeken ‘hoe het zit’, zonder dat duidelijk wordt welke betekenis het heeft voor mijn eigen leven. De tweede valkuil: de toe-eigening wordt door de prediker zèlf ingevuld. Dit noemt Kierkegaard ‘het toevallige’: het is de toevallige invulling die past bij de prediker – maar misschien niet bij mij. Dergelijke ‘toevallige’ toepassingen kunnen bovendien gemakkelijk ontaarden in een moralistische boodschap. Met concrete voorbeelden en toepassingen is op zichzelf niets mis, als het ‘toevallige’ maar niet de hoofdzaak wordt. Dan misken je dat alléén de hoorder weet wat de Bijbelse boodschap voor hem of haar concreet betekent. De preek wordt in dat geval een ‘toegepaste waarheid’ die de hoorder zelf niet meer kan toepassen. In beide gevallen sluit je het Woord af, in plaats van het te openen. De kracht van Kierkegaards toespraken is dat hij zijn lezers voortdurend bij de toe-eigening of de toepassing brengt, zònder zelf die ruimte te bezetten. Dat lijkt me precies de kunst van het preken.”

Kierkegaard lezen
Hoe lees je Kierkegaard? Geen overbodige vraag, want zijn werk is best lastig. Pieter Vos: “Ik heb zelf ook moeite gehad met zijn werk, toen ik er tijdens mijn studiejaren grip op probeerde te krijgen. Volhouden en met elkaar lezen bieden het meeste perspectief. Een boek als Opbouwende toespraken kun je prima met een leesgroep bespreken. Je leest vooraf een of twee toespraken en in een gezamenlijk gesprek kom je zonder twijfel verder. Bovendien hoef je jezelf niet te verplichten dit boek achter elkaar uit te lezen. Meditatief lezen past prima bij deze religieuze teksten. Kierkegaard beveelt zelf aan om de toespraken langzaam en hardop voor jezelf te lezen!”
Om beginnende lezers van Kierkegaards werk te helpen, publiceerde Vos in 2010 het boekje Søren Kierkegaard lezen. Hierin bespreekt hij in zeven hoofdstukken het leven van Kierkegaard, zijn oeuvre als geheel en een reeks inhoudelijke thema’s: angst, vertwijfeling, het esthetische, het ethische, enzovoort. In 2002 promoveerde Pieter Vos op een onderzoek naar Kierkegaards visie op God en het menselijke lijden: De troost van het ogenblik.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken