Menu

Basis

Co-creatie in onderzoek naar christelijke geloofspraktijken

Een wandelaar op pad

Spanningsvelden en mogelijkheden

Een respons van de auteur van Collaborative Practical Theology op de bijdragen van Hans Schilderman, Sjaak Körver, Jack Barentsen, Monique van Dijk-Groeneboer en Jimme Keizer die reageerden op het boek van Henk de Roest in dit themacluster van Handelingen.

Tijdens het schrijven van mijn boek Collaborative Practical Theology ontdekte ik dat het steeds meer de kant op ging van een pleidooi voor meer samenwerking in onderzoek tussen enerzijds praktisch-theologen en anderzijds predikanten, geestelijk verzorgers, kerkelijke werkers, pastorale werkers, pioniers, ouderlingen, diakenen en/of gemeenteleden of parochianen. Schrijvendeweg vond ik hiervoor steeds meer redenen.

Co-creatie in onderzoek vergroot in belangrijke mate de bruikbaarheid van empirisch-theologische inzichten, het voorkomt dat praktischtheologen aan praktijkmensen voorschrijven hoe ze hun handelen kunnen verbeteren, het doet recht aan de eigen professionele inzichten en aan de rijkdom aan ervaringen die praktijkbeoefenaars zelf reeds hebben opgebouwd, kennis vraagt per definitie om meerdere perspectieven, en belangrijk, samen praktisch-theologisch onderzoek doen is gemeenschaps vormend.

Ik kon steeds meer redenen vinden waarom praktisch-theologisch onderzoek vraagt om co-creatie en er zijn intussen ook meerdere relationele onderzoeksbenaderingen, zoals bijvoorbeeld change laboratory en theological action research, die hiervoor veelbelovend zijn. Andere strategieën en methoden van onderzoek blijven van belang, zoals het survey of de kwalitatieve inhoudsanalyse, maar dan in een mixed methods approach, waarbij bijvoorbeeld de vragen van een survey (de items) mijns inziens niet zonder praktijkmensen geformuleerd kunnen worden.

Keizer stelt dat praktijkgerichte wetenschappen veel verwachten van ‘co-creatie tussen onderzoekers die de theorieën en concepten kennen, ontwikkelen en bediscussiëren, en ‘practitioners’ die in de complexe praktijk zoeken naar oplossingen en niet zitten te wachten op ‘algemeen geldende’ oplossingen’. Te vaak heb ik inderdaad gezien, met name bij kwantitatief empirisch-theologisch onderzoek, dat de uitkomsten worden opgeschreven in een, vaak internationaal wetenschappelijk artikel met hoge ranking, tabellen erbij, statistische verbanden weergegeven, en gelezen door … ja, door wie? Wie leren van onderzoek?

Körver stelt: ‘Wat bijvoorbeeld in kwantitatief onderzoek statistisch significant is, hoeft in de alledaagse werkelijkheid helemaal niet betekenisvol te zijn.’ Ruim tien jaar geleden nog werd geschreven over de kloof tussen veel onderwijskundig onderzoek en de praktijk. Er werd meer voor een wetenschappelijk publiek geschreven dan voor het onderwijs zelf, met als doel het veranderen, verbeteren of vernieuwen van de praktijk van het lesgeven. Leraren stellen intussen dat onderwijskundig onderzoek nog steeds niet altijd praktisch is (‘ze weten niet wat er in de klas gebeurt’) en zij maken weinig gebruik van de inzichten die voortkomen uit empirisch onderzoek. Voor veel practitioners in christelijke geloofspraktijken gold tot tien jaar geleden hetzelfde.

Na overtuigd te zijn van samenwerking, kwamen schrijvendeweg bij mij echter ook bedenkingen, vragen, nuanceringen. In de vijf themaartikelen in dit nummer wordt het belang van co-creatie en samenwerking onderstreept, maar worden ook kanttekeningen gemaakt en voorwaarden geschetst, vanuit verschillende perspectieven. De auteurs hebben er veel werk van gemaakt en ik ben hen daar zeer dankbaar voor.

Zelf heb ik geprobeerd enigszins aan de complicaties van samenwerking en de onderscheiden rollen van onderzoeker en practitioner tegemoet te komen in hoofdstuk 1 maar vooral in hoofdstuk 8 van mijn boek, dat onder andere de herkomst – én het tegoed – van het spreken over de ivoren toren bespreekt. Ik laat zien dat bijvoorbeeld co-creëren van vragen belangrijk is, maar dat de formulering van de uiteindelijke onderzoeksvragen en de analyse, deel uitmaakt van de specifieke scholing en kennisbagage van de praktisch-theoloog, aangezien deze ook interpretaties kan geven door middel van theorieën en een verbinding kan leggen met voorgaand onderzoek. Een onderzoeker moet bovendien toetsbare kennis leveren, ik deel dat volledig met de auteurs. Het maakt ook het bereiken van een consensus moeilijk, vooral als er een verschil van inzicht is tussen onderzoeker en praktijkmensen. En het is zeker niet nodig in alle fasen van het onderzoek.

In dit reflectieartikel onderscheid ik drie thema’s, te weten samenwerking, wetenschappelijke eisen, en opleiding.

Vooropmerking

Voordat ik dit doe, maak ik eerst een vooropmerking. Ik zou namelijk, in gesprek met Schilderman, het verschil tussen praktische theologie en (praktische) religiewetenschap wel willen onderstrepen. In de afgelopen jaren heb ik mijn eigen onderzoek steeds meer gezien als dienstbaar aan de kerk of, zoals ik het in navolging van de Schotse hoogleraar praktische theologie John Swinton zou zeggen, aan ‘faithful practices’.

In mijn optiek – en in mijn boek – richt de praktische theologie zich vooral op christelijke geloofspraktijken, lokaal, landelijk en wereldwijd, individueel én collectief, dat wil zeggen, praktijken waarin men zich, in allerlei verschillende vormen en contexten, oriënteert op Jezus Christus en de ‘christelijke traditie’. De waarneming van Hans Schilderman dat ik in mijn boek de (praktische) religiewetenschap buiten beschouwing laat als het gaat om participatief onderzoek, klopt dus wel.

Ik beschouw de praktische theologie primair als een theologische discipline ten dienste van de missio Dei – of zoals destijds Gerben Heitink het formuleerde, de communicatie van het evangelie – en ik focus bij de vraag met wie in onderzoek kan worden samengewerkt dan ook met name op protestantse en katholieke praktijkmensen, professioneel, ambtelijk bevestigd én ‘leek’, met het oog op het verbeteren van hun (beroeps)praktijk.

Hans Schilderman maakt het onderscheid tussen religiewetenschap en theologie kleiner, als gevolg van de hermeneutische Wende, terwijl ik het juist wil handhaven en misschien ook wel vergroten. Hij ziet het doel van beide, zowel theologie als religiewetenschap, als bijdragen aan de ‘verstaanbaarheid van God en religie’.

Schilderman schrijft dat de toegang tot God uitsluitend indirect kan zijn, ‘gebonden’ aan de ‘betekenisverlening, de betekenisvormen en de betekeniscontexten die de interpretatie van God op menselijke afstand mogelijk maken’. Ik deel echter meer en meer de overtuiging van Karl Barth en andere theologen, dat de mogelijkheid van openbaring de werkelijkheid van openbaring, van Gods verborgen presentie, veronderstelt. Een theoloog is daarbij in zijn of haar perceptie van de te onderzoeken werkelijkheid gevormd door de Schrift, waarin de wereld wordt gezien als Gods wereld. Nee, ‘niet iedere theoloog kent een uitbundig geloofsleven’, maar zonder een, hoe klein of in de tijd fluctuerend ook, geloof in een ‘werkelijke’ God en enige kennis van deze ‘werkelijke’ God verliest de theologie haar grond.

Ooit werd hoogleraar systematische theologie Luco van de Brom gevraagd, bij een lunch met mede-hoogleraren aan de Rijksuniversiteit Groningen, wat hij bestudeerde. Zijn antwoord luidde unverfroren: God. Anders gezegd, de theologie bestudeert de werkelijkheid (‘alles’!) sub ratione dei. De theologie rekent met Gods spreken en handelen, het zich tot deze wereld wenden, wanneer zij spreekt over genade, hoop, bevrijding, liefde, gerechtigheid, verzoening, barmhartigheid, maar ook wanneer zij reflecteert op Gods nieuwe wereld. Er is geen christologie, ecclesiologie, soteriologie, pneumatologie of eschatologie denkbaar zonder over God te spreken. Het gaat telkens om deze drie ‘werkelijkheden’:

God, mens en wereld. Er is daarom ook altijd een verstaansen toegangsdrempel – in de religiewetenschap geldt deze niet.

Hiermee is theologie echter niet on-toegankelijk of niet publiekelijk te communiceren. De boeken van Erik Borgman, die in de lijn van Thomas van Aquino ervan uitgaat dat alles wat is haar bron én doel vindt in God, zijn, ofschoon moeilijk, niet onverstaanbaar of bediscussieerbaar. Dat geldt ook voor zijn onderzoek, dat er op uit is om sporen van God in onze werkelijkheid te traceren. Ook de praktisch-theoloog rekent met Gods werkzaamheid en, om zo te zeggen, traceerbare invloed, in de geloofspraktijken die zij onderzoekt en zij neemt, kritisch-realistisch, serieus wat mensen over die werkzaamheid beweren om die praktijken en ervaringen te begrijpen en verbeteren. Met Barentsen deel ik dat een gemeenschappelijke focus op christelijke geloofspraktijken de integratie van diverse theologische subdisciplines sterk stimuleert en ook, dat deze praktijken, met name ook de rituele praktijken, ‘vindplaats van God’ kunnen zijn, uiteraard zonder God daarin te kunnen ‘opsluiten’. Ik ben dan ook beducht voor de ontwikkeling van praktische theologie tot praktische religiewetenschap.

Samenwerking

Zeer leerzaam zijn de inzichten over co-creatie en samenwerking in onderzoek, die Hans Schilderman en ook Monique van Dijk-Groeneboer en Sjaak Körver aanreiken. Inderdaad, samenwerking kent spanningsvelden. Het kan weerstanden oproepen, mede omdat samen onderzoek doen bedreigend kan zijn (‘in de spiegel kijken’, Körver), inzichten kunnen (en zullen!) verschillen, en men elkaars taal niet altijd verstaat (Van Dijk-Groeneboer), maar ook omdat er veel moet worden vastgelegd, onder andere over eventuele vergoedingen, dataverzameling en -toegang en over de diverse rollen, en daar moet dan weer over onderhandeld worden.

Er is inderdaad ‘secure rolafgrenzing’ (Schilderman) en ‘boedelscheiding’ nodig. Ze staan er verschillend in: het doel van praktijkmensen, kort gezegd: handelen/taken uitoefenen/verantwoordelijkheid dragen voor de praktijk, verschilt van het doel van onderzoekers, kort gezegd: begrijpen/inzicht/weten/toetsbare kennis. Toch denk ik dat de doelstellingen van de praktischtheoloog en predikant/geestelijk verzorger/ gelovige in open onderhandelingen goed bij elkaar kunnen komen en dat complementariteit en vooral, de eerlijke onderkenning van elkaars verschillende deskundigheden, onderzoeksen praktijkervaring en expertise, hierbij goed realiseerbaar is. (Beter) handelen gaat, beseft de tweede groep, niet zonder kennis en omgekeerd, hoopt de eerste groep, op onderzoek gebaseerde kennis zet aan tot (beter) handelen.

Ik zie hierbij niet in waarom niet ook een projectmatige of zelfs duurzame (onderzoeks) gemeenschapsvorming van ‘stakeholders’ een expliciet doel van onderzoek kan zijn. We zien het in het Case Studies Project van Körver en Walton, en wij beogen dat momenteel in Groningen ook met een project #PP050 (Protestant Practices Groningen) tot stand te brengen met kerken en christelijke instellingen. De recent gepresenteerde getrapte participatieladder van Gaby Jacobs, zoals Körver deze beschrijft, zal ook ons hierbij ongetwijfeld helpen.

Wetenschappelijke eisen

Het staat buiten kijf, dat ook onderzoek waarin wordt samengewerkt, aan wetenschappelijke eisen moet voldoen. Schilderman noemt objectieve waarneming, kritische analyse, valide argumentatie van claims, en betrouwbare testen of experimenten. Hij vult aan: methodisch toetsbaar en collegiaal bekritiseerbaar, ook als het gaat om verstaanbaarheid van God en religie. Hij wijst ook op de onomkeerbare tendens naar de ontwikkeling van meer en meer specialistische kennis (‘microscopische kennisdomeinen’).

Van Dijk-Groeneboer noemt betrouwbaarheid, validiteit, je ‘beperken tot wat data zeggen’ en, heel mooi, ‘pure ontvankelijkheid’. Körver wijst op herhaalbaarheid en de onafhankelijkheid van de onderzoeker. Dit laatste dreigt vooral ondermijnd te worden wanneer onderzoek als bedrijf wordt beschouwd, onderzoekers hun onderzoek volledig dienen te financieren en onderzoek wordt geïnstrumentaliseerd in het belang van een bedrijf, instelling of organisatie.

Marktwerking en -denken maakt onafhankelijk onderzoek bijna onmogelijk. Het probleem is ook dat praktijkmensen belang kunnen hebben bij direct toepasbare uitkomsten, moeite kunnen hebben met kritische analyses (‘ongewenste uitkomsten’, Van Dijk-Groeneboer) en detailkennis. Vooral als zij onderzoek financieren, willen zij mogelijk invloed uitoefenen op vraagen doelstelling, dataverzameling én opnieuw, de resultaten.

Wat komt er dan terecht van de distantie van de onderzoeker? Deze vereiste dient naar mijn overtuiging van meet af aan expliciet geborgd te worden. Het vraagt, zoals Van Dijk-Groeneboer aangeeft, om transparante reflectie van de onderzoeker op de eigen vooronderstellingen, expertise en positie, maar ook om (individuele én gezamenlijke!) reflectie op de samenwerking zelf, van tevoren, tijdens én na het onderzoek.

Behulpzaam is Körvers creatieve metafoor van het schiereiland. Het situeert de onderzoeker ‘voor de helft verbonden aan het vasteland van de alledaagse praktijk (inclusief alle impliciete en expliciete belangen)’ en voor de andere helft in een daarvan vrije ruimte, en juist deze ruimte vraagt om afbakening.

Wat specialistische kennis betreft, maak ik een kanttekening bij het beeld dat Schilderman schetst. Toen Ben Feringa de Nobelprijs won voor de scheikunde wees hij erop, dat hij in Groningen een team om zich heen had staan: allemaal specialisten. Ik kan mij goed indenken dat een ‘elkaar aanvullend’ (Barentsen) en interdisciplinair team van specialistische praktischtheologen, ook internationaal, gezamenlijk met zowel professionals in de praktijk alsmede ‘gewone gelovigen’ én ook met studenten en met andere wetenschappers werkt aan participatieve onderzoeksprojecten. Deze onderzoeken zullen niet alleen ‘theoriegericht’ moeten zijn, maar ook praktisch relevant (Keizer). Keizers Design Science Research (DSR) acht ik daartoe veelbelovend.

Opleiding

In relatie tot de studie theologie pleit ik in mijn boek voor de vorming van tijdelijke leeren onderzoeksgemeenschappen, ook met ‘gewone gelovigen’. Barentsen, maar ook Keizer, geven van deze ‘democratisering van onderzoek’ een zeer inspirerende uitwerking. Studenten participeren en worden ingewijd in onderzoek, zodat ze in hun beroepspraktijk later ook op deze wijze onderzoek kunnen doen. Een wijs handelende theoloog, ook in kerk en instellingen, is een onderzoekende professional, die een participatieve onderzoeksbenadering, zoals bijvoorbeeld de DSR-benadering, kan toepassen bij een ‘probleemkluwen’ in geloofspraktijken. Zij kan een complex praktijkprobleem – samen met anderen die in de praktijk actief zijn – ontrafelen, onderzoeken en … hierdoor op de beste passende manier oplossen. Daarbij is ook de missio Dei gebaat …

Henk (prof.dr. H.P) de Roest is hoogleraar Praktische Theologie aan de Protestantse Theologische Universiteit locatie Groningen.

Tip bij het thema

Henk de Roest, Collaborative Practical Theology. Engaging Practioners in Research on Christian Practices, Theology in Practice 7, Leiden: Brill, 2019. Als e-book vrij te downloaden.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken