< Terug

Communicatie in het boek Jona

Archibald van Wieringen is hoogleraar Oude Testament aan de Tilburg School of Catholic Theology.

Het boek Jona is een intrigerend weefsel van tekstuele communicatielijnen. Niet alleen de verhaalpersonages communiceren onderling, ook de communicatie met de lezer van het Jonaboek voltrekt zich in de tekst. En al deze communicaties verlopen niet vanzelf. Er is veel aan de hand.

De communicatie tussen Jona en de Heer is problematisch, het hele boek door.

Schurende communicatie

Het lijkt met de openingszinnen van het Jonaboek zo’n voor de hand liggend verhaal te worden. Het eerste vers introduceert de hoofdpersonen: de Heer en Jona. Deze twee hoofdpersonen staan in communicatie met elkaar: ‘het woord van de Heer werd gericht tot Jona, de zoon van Amittai’. Waarover het woord gaat, blijkt uit het vervolgvers. De Heer heeft de verdorvenheid van Nineve waargenomen en zendt nu zijn profeet erop af.

De communicatie tussen de Heer en Jona, die centraal staat in de tekst, lijkt aldus te gaan over Nineve. De lezer verwacht als het ware een plot van: de Heer is boos op Nineve, hij zendt zijn profeet, de profeet gaat naar Nineve, verkondigt de boodschap van de Heer en Nineve bekeert zich. Eind goed, al goed. Maar zo gaat het niet, want Jona gaat de andere kant op.

Dat betekent dat de plot complexer wordt. Maar niet: de Heer is boos op Nineve, hij zendt zijn profeet, de profeet gaat de andere kant op, de dood tegemoet, de Heer redt de profeet en zendt hem opnieuw, de profeet gaat nu wel naar Nineve, verkondigt de boodschap van de Heer en Nineve bekeert zich. Eind goed, al goed.
Nee, de communicatie tussen Jona en de Heer is problematisch en, naar de lezer zal ontdekken, het hele boek door. In twee spanningsconflicten wordt de schurende communicatie tussen hen geschetst.

Het eerste spanningsconflict

De Heer zendt zijn profeet. Hij heet Jona, wat duif betekent, een communicatieve naam voor het overbrengen van een vredesboodschap (vgl. Genesis 8,8-12), en is de zoon van Amittai, waarvan de betekenis de Heer is getrouw luidt. Maar hoe positief de namen ook mogen zijn, zo simpel gaat het niet. Jona wordt in het bijbelboek Jona nergens profeet genoemd. Wel is er een profeet Jona, zoon van Amittai, in 2 Koningen 14,25. Heel verleidelijk voor de lezer om mee te nemen in het Jonaboek.

Jona gaat de verkeerde kant op. Er is een probleem tussen Jona en de Heer. Maar waarover dat conflict gaat, weet de lezer niet. Het conflict moet echter wel heel heftig zijn, want Jona loopt niet een beetje de verkeerde kant op, maar steeds verder. Terwijl de Heer hem zendt naar Nineve, in het oosten, vertrekt Jona naar Tarsis, in het westen. Tarsis is een van de uiteinden der aarde, gelegen aan de rand van de aardschijf (vgl. Psalm 72,10; Jesaja 23,6). Sommige exegeten identificeren Tarsis met Gibraltar, de westelijke zuilen der aarde. Tarsis is alleen over zee bereikbaar, per schip. In de Bijbel vormen Tarsis en schepen een vaste combinatie. Men moet de reis naar Tarsis afleggen over de woelige baren van de zee. De zee is bedreigend en heeft in de Bijbel steevast een negatieve connotatie. De zee en haar golven zijn als het ware een voorstede van het dodenrijk (vgl. Psalm 46,3; 65,8-9).

Jona’s vlucht, weg van de Heer, wordt beschreven als een afdalen, steeds dieper en dieper, uiteindelijk de onderwereld in. Eerst daalt Jona af naar de havenstad Jafo (1,3), om vervolgens af te dalen in het ruim van het schip (1,5) en te eindigen bij de basis van de bergzuilen der aarde (2,7). De vlucht van Jona is een vlucht de dood in.

De Heer probeert Jona er nog van te weerhouden. Hij smijt een storm op de zee (1,4). Jona begrijpt drommelsgoed waar de storm vandaan komt (1,12). En ook de lezer is op de hoogte van de oorsprong van de storm. Maar Jona keert desondanks niet om. Hij wil daarentegen de zee ingegooid worden. Hoe groot moet het conflict tussen Jona en de Heer wel niet zijn, zo vraagt de lezer zich af, dat Jona zich zelfs tegen de storm van de Heer verzet en voor de dood kiest?

Jona begrijpt drommelsgoed waar de storm vandaan komt, maar keert desondanks niet om.

Het tweede spanningsconflict

Na het eerste spanningsconflict, dat nog maar net goed afloopt door een vis die de Heer beschikt om Jona te redden, volgt het tweede spanningsconflict. Jona wordt opnieuw naar Nineve gezonden in 3,1, parallel aan het begin van het Jonaboek. Nu vlucht Jona niet en gaat hij erheen. Maar duidelijk niet van harte.

Nineve is een geweldig grote stad, een Godsgrote stad, wel drie dagreizen groot (3,3). Maar Jona neemt nauwelijks de moeite Nineve in te gaan. Hij komt niet verder dan ermee te beginnen de stad in te trekken (3,4), slechts één dagreis. Vervolgens heeft hij een minimalistische toespraak (3,5). Slechts vijf woorden, maar geen Tora. Hij spreekt de Ninevieten niet eens aan. Een vocatief wordt niet gebruikt. Hij benoemt de misstappen van de Ninevieten niet. Evenmin vermeldt hij de Heer God in zijn woorden. Jona’s minimalistische toespraak is bovendien onduidelijk. Hij spreekt van omkeer, maar bedoelt hij daarmee verwoesting of bekering? Zijn Jona’s woorden de uitdrukking van een onvermijdelijke verwoesting of mogen ze toch geïnterpreteerd worden als een ultieme oproep tot bekering?

Na zijn minimalistische toespraak verdwijnt Jona uit het verhaal. Hij is niet betrokken bij de reactie van de Ninevieten. Hij helpt ze niet bij hun ommekeer. Het lijkt erop dat de Ninevieten Jona niets kunnen schelen. In tegenstelling tot God, wiens reactie op de omkeer van de Ninevieten in 3,10 beschreven wordt: hij ziet dat de Ninevieten zich afkeren van hun kwade werken en krijgt vervolgens spijt van het kwaad dat hij voor hen in petto had. Na de omkeer van de Ninevieten als bekering, doet God de omkeer als verwoesting niet.

Opeens is Jona terug in het verhaal. Hij blijkt weet te hebben van het besluit van de Heer en is het daar heftig mee oneens (4,1). Zoals hij de eerste keer voor Tarsishad gekozen, zo kiest hij nu, opnieuw, voor de dood (4,3). Het verlangen naar de dood wordt in 4,8 nog eens expliciet herhaald in een nieuwe directe rede van Jona. De situatie is echter licht veranderd ten opzichte van de eerste keer. Probeerde Jona in zijn Tarsisvlucht het contact met de Heer te verbreken, nu doet hij dat niet. Evenmin zoekt hij zelf de dood, zoals op zijn Tarsisvlucht, maar hij vraagt God erom.

De vis en de boom

Twee spanningsconflicten. Maar twee keer redt God Jona. De eerste keer, in hoofdstuk 2, door middel van een grote vis, de tweede keer, in hoofdstuk 4, door middel van een kikajoonboom.

De vis en de boom zijn niet als zodanig Jona’s redding. De grote vis verzwelgt Jona immers (2,1). De buik van de vis is als een graf. Jona, in de vissenbuik, spreekt in 2,3 over de buik van de onderwereld. Zoals het graf dichtgaat voor wie erin afdaalt, zo sluit de diepte zich boven Jona’s hoofd (2,7). Ook de boom is geen redding. Het is hooguit een beetje extra schaduw. Jona heeft immers al een loofhut gemaakt en kan daardoor al in de schaduw zitten (4,5).

In de vis vindt er een soort ommekeer plaats bij Jona. Hij bidt tot God. Het is de eerste keer in het Jonaboek dat hij tot God spreekt. God die immers, ondanks alles, zijn God is (2,2). Op het schip had hij niet gebeden, de zeelui wel. Nu, afgedaald tot in de dood, bidt Jona pas. Hij benadrukt vooral zijn benarde doodspositie. En geeft de Heer daarvan toch behoorlijk de schuld, want deze heeft hem immers de diepte in gegooid (2,4). Dat is niet helemaal onwaar, daar de Heer de storm op de zee heeft gesmeten, maar het is niet de volledige waarheid. Hooguit 2,9 lijkt een schuldbelijdenis te zijn: degenen die voze waanbeelden dienen, zij geven hun toeverlaat prijs. Jona spreekt in de derde persoon, alsof het niet over hemzelf gaat, maar vermoedelijk kijkt hij zo, als ware hij een buitenstaander die een nieuw perspectief gekozen heeft, naar zichzelf en keert hij om van zijn heilloze weg.

Zoals de vis Jona aan het denken zet, zet de kikajoonboom hem eveneens aan het denken. In vergelijking met Nineve is de boom maar klein. Terwijl Nineve al lang bestaat, is de boom maar van korte existentie, één dagje oud. Bovendien heeft Jona niet eens zelf voor de boom gezorgd, noch voor zijn groei noch voor zijn onderhoud.

De zeelui en de Ninevieten

In contrast tot Jona staan de zeelui en de Ninevieten. Beiden zijn, in tegenstelling tot Jona, geen gelovigen in de Heer God. Maar beiden handelen, in tegenstelling tot Jona, wél als zodanig. Beiden geloven dat hun onheilslot te keren is en beiden krijgen daarin gelijk. En dus weet de lezer ook dat onheil niet onomkeerbaar is.

In de tekst groeien de zeelui in geloof. Ze weten niet waar de storm vandaan komt, maar vinden het wel verstandig dat iedereen tot zijn God bidt. Voor de lezer klinkt in de woorden van de kapitein, gericht aan Jona, al de ware God door: misschien denkt die god dan aan ons kan ook gelezen worden als misschien denkt dé God dan aan ons (1,6). En dat zal God inderdaad doen. Wanneer Jona de zeelui heeft geïnformeerd over de Heer, de God van de hemel, die zee en land gemaakt heeft (1,9), roepen zij hem aan, wanneer, ondanks hun uiterste inspanningen om nog terug te roeien van de zee naar het land, ze toch geen andere optie meer zien dan gehoor te geven aan Jona’s verzoek hem de zee in te gooien. Zij vragen de Heer hun het onschuldige bloed niet aan te rekenen (1,14). Na hun confrontatie met de Heer in de bulderende zee en de plotsklap bedaarde woede van de zee worden de zeelui met grote vreze vervuld ten aanzien van de Heer en brengen zij hem offers en doen ze hem geloften (1,16). Waar Jona het laat afweten en als het ware het voorbeeld is van hoe je niet moet geloven, blijken de zeelui modelgelovigen te zijn. En dat terwijl zij, minstens in aanvang, minder kennis hebben over de Heer en de storm dan Jona (en de lezer). Ook de Ninevieten vormen een contrastpersonage met Jona. Terwijl de lezer weet dat al met een beetje omkeer de Heer verlost, zelfs uit de dood, bekeren de Ninevieten zich helemaal. Na de woorden van Jona zoeken zij steun bij God (3,5), terwijl Jona God niet eens genoemd had in zijn minimalistische woorden. Ze doen boete en vasten. Sterker nog, zelfs de koning neemt de houding van boete en vasten over en kondigt de omkeerhouding af als een edict. Opnieuw hoort de lezer in de uitgesproken woorden de ware God doorklinken: wie weet of (die) god omkeert en spijt krijgt kan ook gelezen worden als wie weet of dé God dan omkeert en spijt krijgt (1,6). De Ninevieten weten niet van de Heer; Jona heeft hun niet over hem gesproken, zoals wel aan de zeelui. Maar inderdaad krijgt God spijt en is de omkeer van hem compleet.

Het conflict

De lezer ziet dat er door heel het boek een conflict speelt tussen Jona en de Heer. Maar waar gaat dat conflict nu eigenlijk over? Niet dat Jona een taak krijgt van de Heer. Als het moet, wil hij die wel uitvoeren. Niet over Nineve. Het probleem is niet of Nineve nu wel of niet verwoest gaat worden door de Heer. Het probleem is de Heer zélf. Jona vindt de Heer inconsequent. Dreigen met omkeer, in de zin van verwoesting, en dan omkeer, in de zin van bekering, doen. Precies de verhaalhandeling van de Heer zoals beschreven in 3,10 is de kern van het probleem. Tegenover Jona’s verwijt van inconsequentie van de Heer plaatst de Heer Jona’s inconsequentie. In de vissenbuik is deze inconsequentie impliciet aanwezig, bij de kikajoonboom wordt deze expliciet gemaakt. In de buik van de grote vis doet Jona een beroep op de Heer om hem te redden. Terwijl Jona vast koerste op de dood, wil hij nu het leven. Terwijl hij gekregen heeft, wat hij verlangde, vraagt hij nu levend uit de doodse onderwereld te komen. Daarbij vraagt hij eigenlijk aan God inconsequent te zijn. De Heer smeet een storm op de zee. Hij bedreigde Jona. En Jona accepteerde dat blijkbaar. Maar nu de bedreiging geëffectueerd is, wil Jona het anders en vraagt hij de Heer zijn uitgevoerde doodsbedreiging terug te draaien. En God laat zich overreden door de veranderde, inconsequente Jona. Zou God zich dan niet laten overreden door de Ninevieten, die consequent boetedoen? Ten aanzien van de kikajoonboom vindt Jona dat deze niet had mogen verdorren, dat de ondergang ervan teruggedraaid moet worden. Jona is heel fel in zijn medelijden met de kikajoonboom. Tot de doodswens toe. Terwijl het over iets kleins gaat, een beetje extra schaduw, waar Jona niet eens iets voor heeft hoeven te doen. Zou God dan geen medelijden mogen hebben met iets dat vele malen groter is dan een boompje, met die geweldige stad Nineve, ten aanzien waarvan Jona niet eens de moeite heeft genomen de grootte ervan te ervaren? In de slotverzen 4,10-11 is het aan God om op zijn beurt Jona te hekelen. Het is níet de Heer die inconsequent is, maar Jona.

De slotvraag

Het Jonaboek sluit af met een vraag: en zou ik dan niet begaan zijn met Nineve, de grote stad Nineve, waar zoveel mensen wonen; meer dan twaalf tienduizendtallen mensen, die het verschil tussen hun rechterhand en hun linkerhand niet weten, en ook nog zoveel dieren? (4,11). Deze vraag creëert voor het Jonaboek een open einde. Het lijkt bijna een retorische vraag: vanzelfsprekend moet het antwoord zijn ‘natuurlijk moet jij daarmee begaan zijn’. Maar het Jonaboek maakt duidelijk dat de kwestie juist geen retorische vraag is. Het is een écht probleem. Het open einde functioneert op twee communicatieve niveaus. Allereerst tussen de verhaalpersonages onderling. Jona is in staat de vraag te beantwoorden, maar gaat hij dat ook op de gewenste manier doen? Het verhaal zwijgt. Hoe het conflict tussen Jona en de Heer afloopt, ligt voorbij aan de tekst van het Jonaboek. 

Hoe het conflict tussen Jona en de Heer afloopt, ligt voorbij aan de tekst van het Jonaboek.

De slotvraag speelt ook in de communicatie ten opzichte van de lezer. Terwijl Jona het antwoord op de vraag weet, is het maar de vraag of de lezer dit antwoord nu kan geven. Maakt de lezer er een retorische vraag van en geeft hij op de automatische piloot het antwoord en gaat aldus volledig voorbij aan het theologische probleem dat in de vraag schuilgaat en het hele Jonaboek vervult, of weet hij de vraag als vraag serieus te nemen en tot een echt antwoord te komen? Jona is een spannend bijbelboek. Het presenteert zich, als een van de twaalf kleine profetenboeken en met de profeteneigennaam Jona, als een profetenboek, maar is in feite een wijsheidstekst: wie is in staat de vraag van de Heer op een goede wijze te beantwoorden?

Literatuur

• Marion Korenromp, Was dit niet mijn woord? Plot en verhaalfiguren in het boek Jona (Nijmegen: scriptie KUN 1995).

• Albert Kamp, Innerlijke werelden: Een cognitief taalkundige benadering van het bijbelboek Jona (Tilburg: proefschrift TFT, 2002).

< Terug