< Terug

De aarde verdienen

Aswoensdag (Joël 2:12-19 en Matteüs 6:1-6.16-21)

In 2019 was het op 29 juli Earth Overshoot Day: op die dag had de wereldbevolking al alle voedsel- en hulpbronnen opgebruikt die de aarde in één jaar kan voortbrengen. De rest van het jaar werd dus daarop ingeteerd. De profeet Joël spreekt van een sprinkhanenplaag die het land kaal achterlaat (Joël 1:1-12). Zijn wij soms als die sprinkhanen? In beide lezingen klinkt de oproep tot vasten en inkeer. Dat past niet alleen bij de indeling van het kerkelijk jaar, maar zeker ook bij hedendaagse situaties. En dat maakt beide lezingen bijzonder actueel.

Van Joël zelf is weinig bekend, alleen dat hij de zoon was van Petuël (1:1). Waarschijnlijk was hij een Judeeër en trad hij op in de vierde eeuw v.C. Dat is de tijd na de overwinning van de Perzen op Babel, waarna de Judese ballingen van de Perzische koning Cyrus mochten terugkeren naar hun land. Maar intussen wordt Judea opnieuw bedreigd, zoals door de legermacht van Alexander de Grote.

Doem en redding

Joël beschrijft een crisissituatie: sprinkhanen hebben het land kaalgevreten. Of was het een vijandelijk leger dat als een zwerm sprinkhanen op het land neergestreken is? Of allebei? De sjofar (ramshoorn) kondigt de noodtoestand af, de Dag van de Eeuwige (2:1). Dag van oordeel of van redding? Joël roept op tot terugkeer naar de Eeuwige, oprecht en van harte, zonder uiterlijk vertoon en vol vertrouwen op Gods liefde en trouw (2:13; vgl. ook Exodus 34:6-10.). Er is haast bij wil het tij zich nog laten keren, en daarom is de inzet nodig van heel het volk: klein en groot, oud en jong, priester en leek. Als die inzet er is, zal de Eeuwige zeker laten zien ‘er te zijn’ voor zijn mensen. Immers, zo is de Naam. Tot schaamte van al degenen die daaraan twijfelden (2:17).

Niet alleen zeggen, óók doen

Het Hebreeuws heeft één werkwoord voor zeggen en doen: dabhar. Als je niet doet wat je zegt of wanneer je je anders voordoet dan je bent, dan ben je een toneelspeler (Gr.: hupokritès), zegt Jezus (Matteüs 6:2.5.16). Dan zoek je eer voor jezelf, die alleen de Eeuwige toekomt. Dit evangeliefragment is een verdere uitwerking van Jezus’ programma: de zaligsprekingen, die Hij uitspreekt op een berg, omringd door zijn leerlingen en een grote menigte (Matteüs 5:1). Het valt op dat Jezus zich hier afwisselend richt tot ‘jou’ en tot ‘jullie’. Zijn woorden gaan zowel de hele gemeenschap als elk individu aan. Drie onderwerpen roert Jezus in deze lezing aan: het geven van aalmoezen, bidden en vasten. Handelen uit menselijk opzicht en tot eigen eer en glorie, en handelen puur tot welzijn van de naaste worden tegen elkaar afgezet. Het heiligen van zichzelf tegenover het heiligen van de Naam. Voor allebei krijg je loon. Van de kant van mensen: aanzien en complimentjes, allebei van voorbijgaande aard. Maar van de Eeuwige mag je eeuwig loon terug ontvangen voor wat je aan goeds hebt gedaan voor je medemens, en dat weegt ruimschoots op tegen wat je mogelijk aan kritiek te duchten hebt. De drie onderwerpen hebben dezelfde opbouw: eerst hoe het niet moet, gevolgd door een algemene uitspraak, in de Griekse tekst ingeleid met amèn, dat er gewicht aan geeft (6,2.5.16). Daarna zegt Jezus hoe het wél zou moeten, met de belofte dat het zal worden ‘teruggegeven’ (Gr.: apodidoomi) door de Eeuwige, die ‘ziet in het verborgene’ (6:4.6.18).

Rupsjes nooitgenoeg?

Hoe vertaal je de woorden van Jezus en Joël naar onze tijd, die zo anders is dan die waarin zij optraden? Wat betekent gerechtigheid doen, bidden en vasten nu? In hoeverre zijn wij, ben ik, een toneelspeler in deze zaken? Geef ik wel aan goede doelen, maar blijf ik verder onverschillig voor het onrecht dat mijn bijdrage nodig maakt? Protesteer ik daar ook tegen, ook als het mijn eigen belangen schaadt? En als ik bid, waar gaat mijn hart dan naar uit? Hoe wijd is de kring van mijn gebed? Omvat die behalve mijn eigen kring ook die van het grotere geheel: de ‘stad en de aarde’? Voeg ik daden bij mijn woorden? Of blijft het bij goede voornemens? En vasten? De straten liggen bezaaid met afval uit snackbars. Oceanen en rivieren slibben ermee dicht. Een kleinigheid toch om tijdens het vasten ‘binnenskamers’ te blijven en het openbare kaalvreten te vermijden? Maar vasten is meer dan consumptie verminderen. Het is het geven van je hart: (Lat.:) cor dare, je credo, zoals Karen Armstrong het noemt.

Offertjes voor méér hemel op aarde

Vroeger leerde ik op school offertjes te brengen om de hemel te verdienen. Maar is het nu niet zo dat we dat moeten gaan doen om de aarde te verdienen? Ons consumptie- en ander gedrag zo wijzigen dat het niet ten koste gaat van de aarde en van andere levende wezens. Eigenlijk is vasten geen aparte, tijdelijke activiteit, maar een levenshouding, die compassie en gebed in zich verenigt tot heiliging van de aarde, van de bewoners en van de Naam. Als wij bidden, dan zouden we dat niet alleen moeten doen voor het welzijn van de eigen kring, maar uit de grond van ons hart voor elke situatie die levensbedreigend is voor medemensen, dieren en de grond waarop wij leven. Bidden als een beroep op de Eeuwige, die er zal zijn voor iedereen, voor de meest kwetsbare vooral.

Vasten, bidden en goede werken doen: niet tot eer van jezelf. De eer die ermee verbonden is, komt alleen God toe en zal afstralen over de hele schepping.

Deze exegese is opgesteld door José Vos.

< Terug