Menu

Basis

De beslissende keuze

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Negende zondag van de herfst (Exodus 3:1-15 en Lucas 20:27-38)

In de schriftlezingen van deze zondag spelen tijden en namen een doorslaggevende rol. Het verhaal van de roeping van Mozes bij de brandende braamstruik loopt uit op het noemen van de Godsnaam JHWH. Die wordt met werkwoordvormen van de stam (Hebr.:) haiah geduid als: ‘Ik ben die Ik ben’, of tegenwoordig meestal vertaald met: ‘Ik ben die er zijn zal’ (Exodus 3:14 – Nieuwe Bijbelvertaling). Bedoeld is dan: je zult zien wie Ik ben als Ik mijn volk uit de slavernij van Egypte laat wegtrekken.

De ontmoeting tussen God en Mozes is zorgvuldig voorbereid. Als Mozes wordt geroepen, heeft zijn naam tien keer eerder geklonken; de Godsnaam JHWH klinkt hier in Exodus voor het eerst. De openbaring van het geheim van wie JHWH is, wordt door de duiding van de naam in de toekomst geplaatst. Het gevolg is dat Mozes geen bewijzen in handen krijgt, maar alleen dit woord van JHWH. Mozes’ geloof bestaat erin dat hij moet vertrouwen dat deze God JHWH zijn belofte gestand zal doen.

De Godsnaam als toekomst

De verwijzing naar de toekomst in de openbaring van de Godsnaam wordt omlijst door twee verwijzingen naar Israëls verleden. God stelt zich aan Mozes voor als ‘de God van je vader’ (enkelvoud), gevolgd door ‘de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob’ (3:6). Aan het einde moet Mozes JHWH aan Israël voorstellen als ‘de God van jullie vaderen’ (meervoud), gevolgd door dezelfde trits (3:15). Omdat de naam van Mozes’ vader in het voorgaande niet werd verteld en we die pas in 6:17-20 te horen krijgen, ligt het voor de hand om ‘je vader’ en ‘jullie vader’ samen te nemen, bekrachtigd door de tot drie keer toe herhaalde uitspraak: ‘de God van’, namelijk van de aartsvaders Abraham, Isaak en Jakob. Deze drie keer herhaalde aanduiding ‘God van’ gevolgd door de namen van de aartsvaders komt in heel Tenach verder alleen nog voor in Exodus 4:5. Waarom wordt JHWH de God van elke van de drie aartsvaders Abraham, Isaak en Jakob genoemd? Misschien om zo al aan te geven dat de drie niet alleen samen één geschiedenis van God met zijn volk representeren, maar dat ook ieder van hen afzonderlijk dat deed en dat er dus een afzonderlijke individuele keuze moet worden verondersteld, die nu ook aan Mozes en aan de kinderen van Israël wordt voorgelegd. De toekomst die Mozes en Israël in de openbaring van de Godsnaam tegemoet gaan, wordt zo verbonden met de eerdere geschiedenis die de aartsvaders ieder voor zich in hun tijd gingen. De geschiedenis van JHWH met zijn volk is iets wat zich in het verleden heeft afgespeeld, in de toekomst opnieuw gestalte krijgt en nu het jawoord van Mozes en Israël vraagt. Tijd en eeuwigheid vloeien in de keuze van dit moment in het heden ineen: ‘Zie, nú is de dag der zaligheid, nú is de tijd van het welbehagen!’ (2 Korintiërs 6:2).

In de verrijzenis kinderen van God worden

Zo kun je ook de verwijzing naar de aartsvaders in het evangelieverhaal van Lucas (20:37) horen. De evangelist opent de perikoop en valt met de deur in huis: sadduceeën, die niet in de verrijzenis geloven, stellen Jezus een vraag over de opstanding uit de doden. Gehuichel dus. De situatie die ze voorstellen is bovendien te gek voor woorden: zeven broers trouwen na elkaar dezelfde vrouw om bij haar nageslacht te verwekken, maar dat lukt niet en ze gaan allemaal dood, inclusief de vrouw. Van wie zal nu de vrouw in de verrijzenis de vrouw zijn? Als we in deze voorstelling van zaken al niet een pervertering van het verhaal over de moeder en haar zeven zoons uit 2 Makkabeeën 7 horen, ergeren wij ons eraan dat de vrouw in kwestie bij al dat mannengeweld haar mond niet opendoet en willoos en sprakeloos in de dood verdwijnt. Jezus gaat aan onze ergernis voorbij en zet nog een stap verder. Want waarom moesten die broers eigenlijk nageslacht verwekken? Blijkbaar om het leven voort te zetten. Want Jezus vervolgt zijn uitspraak dat er in de verrijzenis niet meer gehuwd of ten huwelijk gegeven wordt met de stelling dat ‘zij immers niet meer sterven’ (20:36). De gedachte is dus: als je niet meer sterft omdat je in de verrijzenis leeft, heb je geen nageslacht meer nodig en hoef je ook niet meer te huwen of ten huwelijk gegeven te worden. Jezus drukt het nog sterker uit: de uitverkorenen in de verrijzenis zijn zelf kinderen, en wel van God, aan de engelen gelijk, kinderen der verrijzenis. Zo draait Jezus de potentie van de mannen, die nergens op uitloopt, om in de eeuwige heerlijkheid van de kinderen Gods.

Opstaan tot Gods eeuwigheid

Jezus citeert de drieslag ‘de God van’ en zegt daarvan dat Mozes met die drieslag aantoonde dat de doden verrijzen. Is dat ook zo? Ja, aan het einde van de woestijnreis en met zicht op het beloofde land zal Mozes zijn geloof misschien zo hebben kunnen verwoorden. Maar bij de braambos was het JHWH die zichzelf zo voorstelde, de bevrijding in de toekomst linkte aan het verleden en dat samen gebruikte om Mozes met zijn roeping te laten instemmen. Verrijzenis betekent hier dat wat in het verleden gebeurd is, altijd actueel blijft, omdat het een voorafspiegeling is van Gods toekomstige heerlijkheid. Arme sadduceeën, die het als adellijke groepering rond de tempel in Jeruzalem misschien te goed hebben om zich iets beters te kunnen voorstellen. Maar zalig de mens die met dit woord van belofte op weg durft te gaan, in het voetspoor van Abraham, Isaak en Jakob, aan de hand van het gebod van Mozes en met Jezus als gids ten leven.

Deze exegese is opgesteld door Dick Schoon.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken