Menu

Premium

De Bijbel in Gewone Taal: Een reactie op Becking

1. Inleiding

In oktober 2014 verscheen de Bijbel in Gewone Taal (BGT). Deze nieuwe vertaling staat sindsdien volop in de belangstelling. Ook in Kerk en Theologie verscheen er een artikel over, van de hand van Bob Becking.

Bob Becking, ‘Waarom de clou wegvertalen? Over Psalm 124 in de Bijbel in Gewone Taal’, Kerk

en Theologie 66/1 (2015), 75-87.

Hij geeft een genuanceerde bespreking van Psalm 124 in de BGT, met waardering voor sommige en kritiek op andere vertaalkeuzes. De discussie die hij hiermee opent, is van belang. Met waardering voor de gezichtspunten die hij te berde brengt, wil ik enkele aspecten van de BGT die voor deze discussie wezenlijk zijn, nader belichten. Kernvragen daarbij zijn: Op welk niveau van begrijpelijkheid is de BGT gericht? Hoe bepaal je wat gewone taal is? En hoe is er in de BGT omgegaan met beeldspraak? Dit artikel begint met een karakterisering van de BGT om deze kernvragen vanuit een totaalbeeld te behandelen. Het tweede deel gaat in op Psalm 124 en de bespreking van Becking.

2. Typering van de Bijbel in Gewone Taal

Uitgangspunten

De BGT biedt een vertaling van de Bijbel in eenvoudige, bekende taal. Het verschil met eerdere vertalingen is vaak opvallend.

Voor een uitgebreid overzicht van de vertaalaanpak, zie Matthijs de Jong, Hoe vertaal je de Bijbel in gewone taal? Uitgangspunten, keuzes, dilemma’s, Heerenveen 2014.

De aanpak is gebaseerd op studie naar de begrijpelijkheid van teksten. Voordat het vertaalwerk een aanvang nam, is het veld van begrijpelijkheid verkend. Het gaat daarbij niet alleen om woordgebruik, maar ook om zinsbouw, tekstopbouw en tekstcohesie. Alles wat daarover uit studie bekend was als zaken die de begrijpelijkheid van teksten bevorderen, is geïntegreerd in de vertaalaanpak van de BGT.

De woordenschat van de BGT is zeer beperkt: het lexicon bestaat uit nog geen 4000, voornamelijk hoogfrequente, woorden.

Voor een beschrijving van het BGT-lexicon, zie Marja Verburg en Clazien Verheul, ‘Het lexicon Kerk en Theologie 66 (2015), 230-241 van de Bijbel in Gewone Taal’, Met Andere Woorden 33/3 (2014), 27-41.

De zinnen zijn over het algemeen kort en hebben een heldere structuur. Daarnaast was er veel aandacht voor samenhang in de tekst: het verband tussen de zinnen moet duidelijk zijn en verwijswoorden mogen geen vragen oproepen. De tekst is ingedeeld in perikopen van enkele korte alinea’s, die voorafgegaan worden door een opschrift dat de kern van de perikoop weergeeft.

Om het doel – een begrijpelijke tekst voor een zo breed mogelijk lezerspubliek – te bereiken, waren talrijke vertaaltransformaties nodig. Veel vaker dan in andere vertalingen wordt in de BGT informatie herschikt om een teksteenheid meer samenhang en een duidelijker focus te geven, of wordt informatie die in de brontekst verondersteld is, geëxpliciteerd.

In de BGT treden meer en verdergaande verschuivingen op dan in andere vertalingen. Toch zijn de stappen die genomen worden aan te merken als vertaalstappen. Er is altijd gezorgd voor correspondentie tussen doeltekst en brontekst.

Voor een verantwoording van de BGT als vertaling, zie Tineke Bol-Drieenhuizen en Matthijs de Jong, ‘Uitgangspunten voor het vertalen van de Bijbel’, Met Andere Woorden 33/3 (2014), 5-25.

De BGT is een vertaling met een verduidelijkend karakter. Vergeleken met andere vertalingen worden tekstelementen vaak explicieter en directer weergegeven. Het gaat om verheldering van wat in de brontekst besloten ligt. Daarbij speelt altijd gevoel voor vorm en stijl mee: verduidelijking mag nooit uit de toon vallen.

Expliciteringen

Taaluitingen bevatten altijd ook impliciete elementen. Een taaluiting communiceert daardoor altijd méér dan de betekenis van de expliciete woorden.

Zie hiervoor onder meer de fundamentele studie van Robyn Carston, Thoughts and Utterances. The Pragmatics of Explicit Communication, Oxford 2002.

De vraag bij het vertalen is dus niet alleen wat er stáát, maar ook wat er gecommuniceerd wordt in de tekst.

Ten aanzien van de bijbelse teksten staat de gewone, hedendaagse lezer buiten de communicatieve situatie die de tekst veronderstelt. De lezer van nu heeft niet de voorkennis, referentiekaders en culturele sensitiviteit van de lezers voor wie de teksten oorspronkelijk geschreven zijn. De lezer is een buitenstaander. De BGT wil de lezer een nieuwe toegang tot de tekst bieden. Het expliciet maken van informatie die in de brontekst verondersteld is, kan daaraan bijdragen. De verduidelijking die de BGT biedt, heeft als doel de achterstand die de hedendaagse lezer heeft op te heffen, zodat de lezer in staat is de tekst tot zich te nemen en een volwaardige leeservaring te hebben.

De meeste expliciteringen zijn eenvoudig en elementair. Het betreft verduidelijking over wie of wat de tekst gaat. Een voorbeeld:

Marcus 1:35

NBV Vroeg in de ochtend, toen het nog helemaal donker was, stond hij op, …

BGT ’s Ochtends vroeg, toen het nog donker was, stond Jezus op ….

Zulke expliciteringen de lezer houvast in de tekst zonder iets wezenlijks aan de betekenis te veranderen.

In andere gevallen gaat het om explicitering op een dieper niveau. Allerlei omstandigheden blijven impliciet in de bijbelse teksten omdat ze ooit voor zich spraken. Voor de hedendaagse lezer kunnen ze een barrière vormen. De tekst is dan onduidelijk of roept een verkeerde voorstelling op. In zulke gevallen probeert de BGT een verduidelijkende weergave te bieden. Een voorbeeld uit het verhaal over Naäman de Syriër:

Toen zei Naäman: ‘Als u werkelijk niets van uw dienaar wilt aannemen, wees dan zo goed mij twee muildierlasten aarde mee te geven. Ik verzeker u dat ik nooit meer offers zal brengen aan andere goden dan de HEER.’ (2 Koningen 5:17, NBV)

Naäman de Syriër spreekt tot de profeet Elisa; hij is genezen van zijn huidziekte en staat op het punt om naar zijn eigen land terug te reizen. Zijn verzoek aan Elisa is opmerkelijk. Hij wil twee ezels volladen, en zo een paar honderd kilo aarde van Israël naar Syrië vervoeren. Waarom? Een raadsel voor ons, maar voor de lezer van toen staat het antwoord in de tekst. Naäman wil alleen nog aan de God van Israël offeren. Dus heeft hij een altaar op Israëlitische grond nodig. Dat is wat zijn woorden impliceren. Lezers van toen begrepen dat. De BGT maakt die onmisbare schakel expliciet:

Toen zei Naäman: ‘Ik zie dat u echt niets wilt hebben. Maar als u het goedvindt, wil ik graag wat aarde meenemen uit dit land, zo veel als twee ezels kunnen dragen. Op die aarde wil ik een altaar bouwen om offers te brengen aan de Heer. Ik zal nooit meer offeren aan andere goden.’ (2 Koningen 5:17, BGT)

Zo kunnen lezers van nu de tekst begrijpen, precies zoals de oorspronkelijke lezers dat konden. Inzicht in het verhaalverloop en de samenhang is een voorwaarde om de diepte van de tekst te kunnen peilen.

De omgang met beeldspraak

Ook bij het vertalen van beeldspraak was de doelstelling van begrijpelijkheid het uitgangspunt. De vele metaforen in de Bijbel, die de tekst aanschouwelijk maken en er emotionele lading aan geven, missen hun doel als de lezer ze niet begrijpt of geen aanknopingspunt heeft om ze goed te interpreteren. In de BGT worden metaforen daarom soms als vergelijking vertaald, wordt in vergelijkingen vaak het vergelijkingspunt geëxpliciteerd, of worden beelden vertaald naar de betekenis.

Een korte illustratie van de vertaalaanpak. In de eerste plaats handhaaft de BGT beeldspraak waar dat mogelijk is binnen de kaders van duidelijkheid:

Slechte mensen horen de stem van het kwaad diep in hun hart. (Psalm 36:2)
Uw hand houdt me vast (Psalm 139:5)
Het volk dat in het donker leeft, zal een stralend licht zien (Jesaja 9:1)

De moeilijkheid is niet het fenomeen beeldspraak op zich. De moeilijkheid is dat de bijbelse teksten uit een andere tijd en cultuur komen, en dat de beelden daardoor vaak een beroep doen op kennis van een wereld die ons onbekend is. Dat kan de teksten ontoegankelijk maken. De BGT biedt verduidelijking, op verschillende manieren.

Jesaja 40:6

NBG 1951 Alle vlees is gras, en al zijn schoonheid als een bloem des velds

NBV De mens is als gras, hij bloeit als een veldbloem

BGT [Je moet zeggen] dat de mensen zo zwak zijn als bloemen in het gras

De NBG 1951 levert met ‘alle vlees is gras’ een onbegrijpelijke tekst. De NBV verheldert de beeldspraak: niet de mens ‘is gras’, maar de mens is ‘als gras’. De BGT gaat een stap verder en maakt duidelijk waar de vergelijking om draait: de mensen zijn ‘zo zwak als bloemen in het gras’.

Deuteronomium 10:16:

NBG 1951 Besnijdt dan de voorhuid uws harten en weest niet meer hardnekkig.

NBV Besnijd daarom uw hart en wees niet langer halsstarrig.

BGT Wees daarom niet langer ongehoorzaam, maar open je hart voor God.

De letterlijke weergave van deze bijbelse metafoor (NBG 1951) is moeilijk te begrijpen. De NBV vereenvoudigt de metafoor. De BGT gaat een stap verder en kiest voor een bekender beeld. ‘Je hart openen’ sluit aan bij het bijbelse beeld, maar is voor lezers van nu veel begrijpelijker. Zo wint de tekst aan zeggingskracht.

Psalm 139:9:

NBV Al verhief ik mij op de vleugels van de dageraad, al ging ik wonen voorbij de verste zee,

BGT Ik kan naar de plaats gaan waar de zon opkomt. Ik kan naar de plaats gaan waar de zon ondergaat.

‘Je verheffen op de vleugels van de dageraad’ is een prachtig beeld. Maar bijna niemand weet wat het betekent. Toch is het niet bedoeld als een ongrijpbaar beeld. Bij ‘de vleugels van de dageraad’ hadden de eerste lezers een concreet beeld op hun netvlies: de zon afgebeeld als een schijf met vleugels, een veel voorkomende, algemeen bekende afbeelding in de bijbelse tijd. Bij ‘de vleugels van de dageraad’ dacht men onmiddellijk aan de zonsopgang in het uiterste oosten.

Zie Lodewyk Sutton, ‘The Rising of Dawn: An Investigation of the Spatial and Religious Background of “Dawn” in Psalm 139:7-12’, Journal for Semitics 20 (2011), 546-561.

De meeste moderne lezers hebben deze associatie niet. De BGT maakt daarom duidelijk dat het om een verwijzing naar de zonsopgang in het oosten gaat. En ‘de verste zee’ in de volgende regel verwijst, vanuit Israël gedacht, naar het westen. Ook dát wordt in de BGT duidelijk gemaakt. Tegelijk blijft het een beeldende tekst: de plaats waar de zon opkomt, de plaats waar de zon ondergaat. Er is bewust niet gekozen voor een puur informatieve weergave zoals ‘oosten’ en ‘westen’. In de weergave van de BGT blijft de onmogelijkheid, de overdrijving bewaard, en daarmee de poëzie. Geen mens kan immers gaan naar de plaats waar de zon opkomt.

Zo probeert de BGT op verschillende manieren het beeldende karakter van de teksten recht te doen, zonder het criterium van duidelijkheid en begrijpelijkheid los te laten.

3. Psalm 124 in de Bijbel in Gewone Taal

Vanuit deze algemene typering van de BGT kijken we naar Psalm 124 in de BGT en een aantal wezenlijke gezichtspunten uit de bespreking van Bob Becking.

De psalm als geheel

We kijken eerst naar de psalm als geheel. De tekst van deze psalm luidt als volgt:

1 Een lied van David. Voor de reis naar Jeruzalem.

De Heer heeft ons geholpen

De Heer heeft ons geholpen.

Kom, maak dat overal bekend!

2 De Heer heeft ons geholpen

toen onze vijanden ons aanvielen.

3 Anders hadden ze ons vernietigd,

zo woedend waren ze.

4 Anders hadden ze ons overwonnen

en ons weggehaald uit Israël.

5 Anders hadden ze ons verslagen

en bestonden we niet meer.

6 Dank de Heer!

Hij liet onze vijanden niet overwinnen.

7 Wij zijn aan hen ontsnapt,

zoals een dier ontsnapt aan de jager.

Onze vijanden probeerden ons te grijpen,

maar wij zijn weggevlucht.

8 De Heer is machtig, hij helpt ons altijd.

Hij heeft de hemel en de aarde gemaakt.

Hoe komt deze tekst over op de lezer? Het kopje boven de tekst biedt een duidelijk kader voor de hele psalm: De Heer heeft ons geholpen. Dit kopje is identiek aan het openingsvers (1a), dat wordt herhaald in vers 2a. In het slotvers komt het werkwoord helpen nogmaals terug: ‘De Heer (…) helpt ons altijd’.

Commentatoren wijzen erop dat begin en eind van deze psalm een thematische inclusie vormen.

Gert T.M. Prinsloo, ‘Historical Reality and Mythological Metaphor in Psalm 124’, Old Testament Essays 18/3 (2003), 797.

De BGT maakt dat zichtbaar voor de lezer door al in vers 1-2 het kernwoord ‘helpen’ in te voeren. Op die manier wordt de ervaring waarover de psalm vertelt ingekaderd. De redding waarover verteld wordt, is een blijk van Gods hulp. En de ervaring van Gods hulp leidt tot de belijdenis dat de Heer zijn volk altijd helpt. Met andere woorden: het essentiële punt van de tekst wordt, op diverse manieren, expliciet benoemd zodat de lezer een helder interpretatiekader krijgt aangereikt. Dat typeert de aanpak van de BGT.

Aan dit aspect van de vertaling – het zorgvuldig creëren van een totaalbeeld – besteedt Becking in zijn bespreking relatief weinig aandacht. Toch heeft dit aspect bij het vertaalwerk een grote rol gespeeld. In de BGT overstijgen vertaalbeslissingen vaak de reikwijdte van het individuele bijbelvers. Het doel is immers de begrijpelijkheid van de teksteenheid, in dit geval de psalm als geheel.

Structuur van vs 1-5

Becking levert een mooie observatie bij de Hebreeuwse constructie van vers 1a en 2a. Er ligt nadruk op het gegeven dat het de HEER was die hulp bood. De weergave ‘Ware het niet de HERE, die met ons was’ (NBG 1951) is daarom beter dan ‘Was de HEER niet voor ons geweest’ (NBV). In de NBG 1951 valt de klemtoon op de HERE, en dat is de bedoeling.

Becking, ‘Waarom de clou wegvertalen?’, 82-83.

Beckings observatie is zinvol als vertaalkritiek op de NBV en op vertalingen die voor een vergelijkbare constructie kiezen, zoals de HSV en de Naardense Bijbel. Maar het is evenzeer van toepassing op de BGT. De eerste zin had kunnen luiden: ‘Het is de Heer die ons geholpen heeft.’ Daarmee zou dit brontekstelement, waar Becking terecht op wijst, beter tot uiting zijn gekomen.

Vers 1-5 vormt in het Hebreeuws één lange, samengestelde zin, opgebouwd met tweemaal lûlēy, ‘als niet …’ (1a, 2a) gevolgd door driemaal ’azay, ‘dan …’. Dit kun je in het Nederlands weergeven als één doorlopende zin, maar dat is dan een zin die zeer complex en moeilijk leesbaar is. Becking biedt een eigen vertaling in, naar zijn zeggen, ‘hopelijk begrijpelijke taal’.

Becking, ‘Waarom de clou wegvertalen?’, 86-87.

Het is een prima vertaling, maar op een heel ander taalniveau dan wat de BGT nastreeft. In Beckings vertaling is vers 1-5 een lange en complexe zin van 72 woorden. De BGT had iets anders voor ogen. Begrijpelijkheid is niet alleen een kwestie van woordgebruik, maar ook van zinsbouw en tekstopbouw. De vraag was dus: Kan de voorstelling, de gedachte, worden uitgedrukt in heldere, korte zinnen? Dat blijkt inderdaad te kunnen. Het drievoudige ’azay is in de BGT driemaal weergegeven met ‘Anders hadden ze …’. Dat is een slimme manier om een irrealis uit te drukken door middel van zelfstandige zinnen. Het heeft als bijkomend voordeel dat de ‘voorwaarde’, geformuleerd in het Hebreeuws met ‘als niet’, nu als positieve stelling geformuleerd kan worden: ‘De Heer heeft ons geholpen’. Deze formulering heeft in zijn eenvoud een grote zeggingskracht. Het is een directe, stellige erkenning van Gods hulp. En het wijst vooruit naar de slotbelijdenis van deze psalm (vers 8). Zo komt het belijdenis-karakter van de psalm al in het begin duidelijk naar voren.

10 Prinsloo, ‘Historical Reality’, 793, typeert psalm 124 in zijn geheel als een belijdenis.

Na de erkenning dat de Heer heeft geholpen, in vers 1a en 2a, lees je in vers 3-5 hoe essentieel die hulp van God was. Anders was het helemaal verkeerd afgelopen met Israël. De BGT is de enige Nederlandse vertaling die de Hebreeuwse zinsconstructie van vers 1-5 herformuleert in begrijpelijker zinnen, en zo de gedachtegang toegankelijker maakt voor een breed lezerspubliek. Natuurlijk valt er over dit soort ingrepen te discussiëren, maar het blijft naar mijn mening een vertaalkundige prestatie. De hoofdgedachte is bewaard en op een voor iedereen begrijpelijke wijze geformuleerd.

Omgang met beelden

Beckings scherpste kritiek is gericht tegen de weergave van vers 4-5. Ik presenteer deze verzen hier in de NBV en de BGT:

NBV

4 Dan had het water ons meegesleurd,

de stroom ons overspoeld,

5 wij zouden zijn overspoeld

door het ziedende water.

BGT

4 Anders hadden ze ons overwonnen

en ons weggehaald uit Israël.

5 Anders hadden ze ons verslagen

en bestonden we niet meer.

Becking zegt een groot probleem te hebben met de manier waarop de BGT hier omgaat met de beelden. Hij beschrijft de achtergrond van het bijbelse beeld: de ervaring van rivierbeddingen die in het regenseizoen onverwacht snel vollopen en veranderen in kolkende waterstromen, door niets tegen te houden. Hij spreekt zijn vermoeden uit dat de BGT dit bijbelse beeld loslaat omdat dit verschijnsel niet zou aansluiten bij de werkelijkheidsbeleving van de hedendaagse bijbellezer. Dat spreekt hij tegen: iedereen weet tegenwoordig wat een tsunami is. Zijn eigen vertaling sluit daar bij aan: ‘dan zou het water ons weggespoeld hebben, / een tsunami zou over ons gekomen zijn; / dan had het kolkende water ons weggespoeld.’

Becking, ‘Waarom de clou wegvertalen?’, 80-81 en 87.

Als de BGT de beelden zou hebben losgelaten om de reden die Becking veronderstelt, zou zijn kritiek terecht zijn geweest. De vertalers zouden dan de verbeeldingskracht van de lezer hebben onderschat. Maar er is iets anders aan de hand. De BGT heeft dit beeld niet laten vallen omdat lezers van nu niet zouden weten wat een overstroming is. Het probleem is dat veel huidige lezers niet doorzien waar het beeld van het kolkende water voor staat. De exegeten zijn het over eens: het beeld duidt op de overweldigende macht van de vijand die alles op zijn weg vernietigt; een vernietigende militaire invasie.

Zie bijvoorbeeld Frank-Lothar Hossfeld en Erich Zenger, Psalmen 101-150 (HThKAT), Freiburg 2008, 482 en Thijs Booij, Psalmen Deel IV (POT), Kampen 2009, 185.

Maar die kennis ontbreekt bij de gemiddelde lezer.

Het beeld van het kolkende water duikt opeens op in de tekst en komt na vers 5 ook niet meer terug. Dat wekt de indruk dat de beoogde lezers/hoorders dit beeld moeiteloos konden plaatsen en konden verbinden met de rest van de tekst. En inderdaad, het beeld van een kolkende watermassa voor een overweldigende vijandelijke invasie is een vast bijbels beeld, een conventionele metafoor.

Zie bijvoorbeeld Psalm 18:5; 32:6, 69:2-3, 16; 144:7; Jesaja 8:8, 28:15-18, 30:28, Jeremia 46:7-8, 47:2, Daniël 11:10, 40, Nahum 1:8.

Ook buiten de Hebreeuwse Bijbel was het een bekende, vaste metafoor.

Bijvoorbeeld in de Assyrische koningsinscripties, zie Peter Machinist, ‘Assyria and its Image in the

First Isaiah’, JAOS 103/4 (1983), 726-728; en Friedhelm Hartenstein, Das Archiv des verborgenen Gottes. Studien zur Unheilsprophetie Jesajas und zur Zionstheologie der Psalmen in assyrischer Zeit, Neukirchen-Vluyn 2011, 16-23.

We hebben dus te maken met twee gegevens. Eerst de ervaring van een vernietigende, niet te keren watermassa, en daarnaast de culturele stereotypering van een verwoestende militaire invasie als een vernietigende watermassa. De psalmdichter en zijn hoorders/lezers waren met beide gegevens vertrouwd. De BGT laat de beelden los, niet omdat de huidige lezer zich niets zou kunnen voorstellen bij een vernietigende watermassa, maar omdat lezers van nu niet vertrouwd zijn met de culturele stereotypering van een verwoestend leger als een onstuitbare watermassa.

Wat is het gevaar van vertalingen waarin het beeld blijft staan? Vers 4-5 bevat voor de huidige lezers geen aanknopingspunten voor een metaforische duiding en zal dus al snel letterlijk gelezen worden: als God ons niet had gered, waren we verdronken. Iedere geschoolde bijbeluitlegger weet dat dit niet de bedoeling is, maar een vertaling van deze verzen waarin het beeld één-op-één wordt overgezet, lokt die lezing uit. De BGT geeft de lezer houvast door de stap te zetten van ‘verwoestend water’ naar ‘vijandelijke invasie’.

Een vergelijkbare aanpak is gekozen in bijvoorbeeld Psalm 18:17-18 en Psalm 144:7.

Dat is als volgt uitgewerkt: het dubbele motief met ‘overspoelen’ (‘ābar), met in vers 4 ‘de stroom’ en in vers 5 ‘het woedende water’ als subject, is weergegeven als ‘anders hadden ze ons overwonnen’ en ‘anders hadden ze ons verslagen’. Het motief ‘meesleuren, wegspoelen’ (šāṭaf), met ‘het water’ als subject, is weergegeven als ‘(en hadden ze) ons weggehaald uit Israël’. De levensbedreigende situatie die uit de beelden spreekt en in ‘onze ziel/ons leven’ (vers 4 en 5) tot uitdrukking komt, is weergegeven met ‘en bestonden we niet meer’. Zo komt ook het doodsgevaar tot uiting.

Een opvallend detail: Hoe komt de BGT bij ‘Israël’ in vers 4? Dat is ontleend aan vers 1b, ‘Israël, blijf het herhalen’ (NBV). In vers 1 formuleert de BGT de aansporing algemener, ‘Kom, maak dat overal bekend’, maar de naam Israël wordt toch, net als in de brontekst, eenmaal genoemd in deze psalm. Zo blijft het historisch decor aanwezig. De BGT maakt duidelijk wat de beelden in vers 4-5 willen overbrengen: dat deze onstuitbare vijandelijke invasie een einde had kunnen maken aan het voorbestaan van Israël. Het dreigbeeld is niet dat van een collectieve verdrinkingsdood, ook niet van een collectieve uitroeiing door de vijanden, maar van een einde als volk, als gemeenschap. Het voortbestaan van Israël was in gevaar.

Prinsloo, ‘Historical reality’, 793.

Als de vijand zijn zin had gekregen, dan had Israël niet meer bestaan.

Natuurlijk betekent het loslaten van beelden altijd een zeker verlies. De BGT kiest daarom nooit automatisch voor het loslaten van beeldspraak. In veel gevallen kan een metafoor behouden blijven, verpakt in een verduidelijkende vergelijking. Maar bij een beeld dat, zoals hier, langs flitst in een compacte poëtische tekst, is dat lastig. Een verduidelijkende vergelijking zou ritme en stijl doorbreken. Dan is de beste optie om het beeld naar de betekenis weer te geven. Naast alle vertalingen die het beeld handhaven (en daarmee het gevaar van een verkeerde, letterlijke lezing met zich meebrengen) is er nu ook een vertaling die de lezer laat begrijpen waar het beeld voor staat. Als vertaler wil je het liefst zowel het beeld als de strekking overbrengen. Maar als het nodig is om tussen die twee te kiezen, kiest de BGT voor de strekking.

Ook op de weergave van de beelden in vers 7 heeft Becking kritiek. De vergelijking met de vogel die ontsnapt uit de strik van de vogelvanger is in de BGT vereenvoudigd tot een dier dat ontsnapt aan de jager. Becking schrijft dat ‘vogel’, ‘valstrik’ en ‘stroper’ ook nu nog algemeen gebruikte termen zijn.

Becking, ‘Waarom de clou wegvertalen?’, 84.

Dat is in zekere zin natuurlijk juist. Tegelijk is het van belang om in te zien hoe de BGT wat woordgebruik betreft te werk is gegaan. Het lexicon van de BGT is gebaseerd op een helder en objectief criterium van woordfrequentie. We hebben ons zoveel mogelijk beperkt tot hoogfrequent Nederlands. Dát is de gedeelde basis van onze taal die vrijwel iedereen kent en gebruikt. Het woord vogel maakt daar deel van uit, maar valstrik en stroper niet.

De woorden ‘valstrik’ en ‘stroper’ komen niet voor in het basiswoordenboek van de tweeduizend meest frequente woorden in het Nederlands (P. de Kleijn en E. Nieuwborg, Basiswoordenboek Nederlands, Groningen 1983) en behoren ook niet tot de vijfduizend meest frequente woorden van het Nederlands in recent onderzoek (Carole Tiberius en Tanneke Schoonheim, A frequency dictionary of Dutch, Routledge 2014). Zie verder Verburg en Verheul, ‘Het lexicon van de Bijbel in Gewone Taal’, 27-41.

Vanuit de criteria van de BGT is de keuze voor een minder specifieke formulering in vers 7 dus een logische stap. Het is waar dat er op deze manier een verschuiving plaatsvindt. Maar het belangrijkste aspect, de ontsnapping uit doodsgevaar,

Prinsloo, ‘Historical reality’, 796.

komt ook in de formulering die de BGT heeft gekozen goed naar voren.

Belijdenis

De psalm loopt uit op een belijdenis:

‘Onze hulp is de naam van de HEER / die hemel en aarde gemaakt heeft’ (NBV). De naam van de Heer staat voor zijn beschermende macht. Dat aspect is in de BGT expliciet benoemd. De slotzin in de BGT – ‘Hij heeft de hemel en de aarde gemaakt’ – is volgens Becking verkeerd. Het deelwoord ‘ośēh moet niet worden vertaald als ‘heeft gemaakt’, maar duratief, als verwijzend naar een doorgaand proces. Becking vertaalt: ‘die niet ophoudt de hemel en de aarde te maken’. Er zijn inderdaad commentatoren die dit participium op die manier opvatten.

Frank-Lothar Hossfeld en Erich Zenger, Psalmen 101-150 (HThKAT), Freiburg 2008, 485 (bij Psalm 124:8) en 818-819 (bij Psalm 146:6).

Het overgrote deel van de vertalingen kiest echter, net als de BGT, voor een verledentijdsvorm: ‘heeft gemaakt’. Dat is grammaticaal gesproken namelijk een uitstekend verdedigbare mogelijkheid. De participiumvorm ‘ośēh is als status constructus gevocaliseerd. Het deelwoord vormt een constructus verbinding met ‘hemel en aarde’. Oftewel, hemel en aarde zijn niet een direct object van het maken, maar wat wij een genitivus noemen.

Een legitieme vertaling van de frase zou dus zijn: ‘maker van hemel en aarde’.

De frase vormt een elliptische attributieve zin, grammaticaal afhankelijk van ‘de Heer’: ‘De Heer, (…), maker van hemel en aarde’. Een dergelijk gebruik van het participium wordt in het Hebreeuws geregeld ingezet als aanduiding van iets dat heeft plaatsgevonden in het verleden. En dus is ‘die hemel en aarde gemaakt heeft’ een goede vertaling. Een duidelijk, en bovendien verwant, voorbeeld vinden we in Psalm 136. Daar zien we drie vergelijkbare participiumzinnen: ‘(hij) die de hemel maakte’ (vers 5), ‘die Egypte trof in hun eerstgeborenen’ (vers 10), en ‘die de Rietzee spleet, in tweeën’ (vers 13). De laatste twee frasen laten duidelijk zien dat het om gebeurtenissen in het verleden gaat. Ook de frase in Psalm 124:8 kan uitstekend op die manier worden opgevat: ‘hij die de hemel en de aarde gemaakt heeft.’

Zie Paul Joüon en T. Muraoka, A Grammar of Biblical Hebrew, Rome 2006, § 121 (the participle), met name sectie i, m en n. Los van de discussie over het deelwoord in Psalm 124:8, zal Becking het met me eens zijn dat de uitspraak dat God hemel en aarde heeft gemaakt, een heel bijbelse uitspraak is (zie alleen al in Genesis 1:31, 2:1 en 2:3).

De tekst impliceert daarmee niet dat ‘schepping’ een geïsoleerde gebeurtenis in een ver verleden is. Gods reddende ingrijpen waarover de psalm spreekt, ligt juist in het directe verlengde van zijn scheppingswerk. Het is dankzij Gods voortgaande bemoeienis dat het onheil kon worden afgewend. Dat punt wil Becking benadrukken, en daarin ben ik het helemaal met hem eens. Gods reddende ingrijpen in de geschiedenis vervolgt zijn scheppingswerk in het begin. Het is niet zomaar een God die ingrijpt – het is de maker van de hemel en de aarde zélf! Het mooie is dat de BGT dat doorgaande aspect juist goed naar voren brengt met het woordje ‘altijd’: ‘De Heer is machtig, hij helpt ons altijd. / Hij heeft de hemel en de aarde gemaakt.’ De essentie van de tekst komt in de vertaling goed tot zijn recht.

4. Besluit

De bespreking van Becking laat in de eerste plaats zien dat je in een vertaling als de BGT niet alles kunt hebben. Het uitgangspunt van duidelijkheid levert niet louter winst op: bepaalde subtiliteiten raken op de achtergrond, sommige beelden verdwijnen uit de tekst. In de tweede plaats vraagt zijn kritiek echter ook om nadere toelichting zoals in dit artikel gegeven. Becking heeft een scherp oog voor de verschuivingen die optreden bij het vertalen, maar de hier geboden toelichting laat zien dat de vertaalingrepen weloverwogen zijn en dat de essentie van de tekst méér recht wordt gedaan dan de kritiek suggereert.

De verduidelijking die de BGT biedt, opent de tekst voor de gewone lezer. De BGT laat de lezer binnen in een cultureel domein dat niet het hare of het zijne is. Dát is het vernieuwende van deze vertaling.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken