Menu

Premium

De broederlijke scheiding

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Genesis 13,1-18

Abram en Lot kijken terug op de weg die ze samen hebben afgelegd vanuit Egypte, door de Negev. Ze zijn van daaruit opgeklommen naar het heiligdom van Betel en Ai, het ‘huis van God’, de plaats waar het allemaal begon. Waarom zouden zij terugkijken, en niet vooruit?

De locatie waar ze hun tenten hebben opgezet, ligt precies op het geografische midden van Kanaän. Zowel Abram als Lot waren, paradoxaal genoeg, welgesteld teruggekomen uit Egypte (Hebr.: mitsrajim), uit het ‘land van verdrukking’ (de Hebreeuwse stam tswr heeft volgens het Lexicon van Koehler/Baumgartner ook de bijbetekenis van ‘vastbinden, omsingelen, belegeren’). ‘Beiden bezaten zo veel vee dat er te weinig land was om bij elkaar te blijven wonen. Hierdoor ontstond er ruzie tussen de herders van Abrams vee en de herders van Lots vee, en ook woonden in die tijd de Kanaänieten en de Perizzieten nog in het land’ (Gen. 13,6-7, NBV). Aldus de inleiding tot het verhaal. In een mooie, poëtische volzin stelt Abram voor om geen ruzie te maken (‘Want mannen die bróeders zijn, zijn wij!’ – 13,8, NB), maar ieder een andere weg te kiezen. Daarbij geeft hij voorrang aan de jeugd: hij laat zijn oomzegger Lot de eerste keuze.

De keuze van Lot

Terugkijkend in de richting van waaruit ze gekomen zijn, laat Lot zijn oog vallen op, en daalt af naar, de Jordaanvallei. Daarbij worden de plaatsen Sodom, Gomorra en Soar genoemd, allemaal ten zuidoosten ten opzichte van Betel. Plaatsen waar later (Gen. 19) verschrikkelijke dingen zullen gebeuren. Maar wanneer Lot het zo bekijkt vanuit Betel, is het land ‘waterrijk’ (Gen. 13,10). Een neutrale kwalificatie. Waterrijk is het trouwens nu nog steeds, al heb je er niets aan: hier ligt de Dode Zee. Maar impliciet wordt aangegeven dat het toen nog wél vruchtbaar was: het is even waterrijk als de tuin van God (positief), maar ook even waterrijk als Egypte (negatief). Met die laatste associatie wordt eveneens vooruitgewezen naar de negatieve afloop van Lots keuze. Hoewel het vruchtbaar lijkt, loop deze weg dus dood – net zoals de Jordaan doodloopt in de Dode Zee. Abram krijgt na het vertrek van Lot van God de raad om wél rustig om zich heen te kijken, en op verkenning uit te gaan. Uiteindelijk blijft Abram hoog en droog: hij kiest voor Hebron, toevallig ook zuidelijk ten opzichte van Betel. Hij moet het doen met slechts de belofte van een groot nageslacht.

Gewiekst of gelovig?

Walter Brueggemann maakt in zijn commentaar op Genesis een punt van het verschil in de handelwijze van Abram in Genesis 12 en 13. Abrams rijkdom in Genesis 13 heeft immers zijn wortels in Genesis 12, waarin we Abram leren kennen als een gewiekst man, die vooral zijn eigen belang veiligstelt: hij geeft Sarai nota bene uit voor zijn zuster, zodat Farao hem niet zal doden om zijn mooie vrouw. Integendeel, hij wordt ‘vanwege haar door Farao met geschenken overladen’. Deze rijkdom mag hij houden, ook wanneer later toch, door de ‘zware plagen’ van de Heer (12,16-17, NBV), de waarheid aan het licht komt en Abram met zijn hele hebben en houden wordt weggestuurd. In Genesis 13 zien we Abram daarentegen als een onzelfzuchtig man, die in vertrouwen op God zijn jongere neef de eerste keuze laat. Uiteindelijk lost Brueggemann dit op door Gods verbondstrouw te benadrukken, die overeind blijft ondanks Abrams wispelturigheid. Ook merkt Brueggemann op dat het verhaal teruggaat op een ‘ouder, etnologisch conflict’, maar één waarin het verhaal in zijn huidige vorm ‘geen interesse meer heeft’. In de dissertatie van Janneke Stegeman worden we juist gewaarschuwd tegen het al te gemakkelijk opzijzetten van dit soort gegevens in bijbelverhalen, die juist nog wél een rol spelen, maar dan vooral op andere plaatsen dan ons veilige Nederland, met name in het door etnische conflicten verscheurde Israël/Palestina. Zij ziet het als de taak van de exegeet om ‘te wijzen op de diversiteit van de bijbelse tradities, evenals te zoeken naar de verborgen stemmen binnen die tradities’.

Lots verborgen stem

Wat is hier nu de verborgen stem? Is dat niet die van de nakomelingen van Lot, die het vruchtbare land kiest, maar wiens nageslacht in Genesis 19 buiten het verbondsvolk zal vallen? Hoe kon Lot weten dat zijn logische keuze, ingegeven door overlevingsdrang, deze gevolgen zou kunnen hebben? Het zou beter zijn als we zouden benadrukken dat zowel Abram als Lot mensen zijn. Mensen die soms worden gedreven door nobele drijfveren, maar soms ook botweg door lijfsbehoud. Want kon Abram niet ondanks, maar juist dankzij zijn sluwheid in Egypte, en de (onverdiende) welvaart die daarom hun deel was, in Betel voor Lot de onzelfzuchtige oom zijn die, vertrouwend op Gods verbond, het belang van zijn neef voor zijn eigen belang stelt? Hiermee zouden we misschien weerwoord kunnen bieden tegen ideologieën waarin bijbelverhalen worden misbruikt ter verdediging van etnisch gedreven, economische uitbuiting.

Abram en Lot kijken ‘naar het Zuiden’ – in het Hebreeuws hanègbah, richting de Negev – terug op de weg die ze samen hebben afgelegd vanuit Egypte. Alsof ze een antwoord zoeken op de vraag: hoe heeft het zover kunnen komen, dat we zo lang samen zijn opgetrokken, en nu onze wegen weer uiteen moeten gaan? Toen we nog in Egypte waren, bracht de strijd om te overleven ons vrijheid en welvaart. Maar nu zijn het diezelfde vrijheid en welvaart die ons, ironisch genoeg, broederlijk scheiden…

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken