Menu

Premium

De bruggenbouwer

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Hebreeën 4,14-5,10 en Lucas 22,39-46

Jezus is priester, hogepriester zelfs. Dat is pontifex in het Latijn. Het woord pontifex geeft prachtig aan wat de kern is van het priesterschap. Pontifex komt van pons plus facere: brug-maken. In het ‘woord van de oproep’ dat Hebreeën is (13,22), komt Jezus naar voren als bruggenbouwer. Hij bouwt een brug – niet al pratend en polderend, maar biddend en offerend.

Blijkbaar is er een afstand te overbruggen. Of wij dat zo ervaren, is de vraag. Ik heb een aannemer gekend die elke avond de dag nog eens doornam met ‘de grote baas’ – hoezo afstand? De man had dan ook weinig met Jezus en zijn gemeente: nergens voor nodig. Breed leeft de gedachte dat God voor ieder mens toegankelijk is, als we onze antenne maar wat bijdraaien. Maar juist die waan is de bezegeling van de afstand. Zo ontmoet je Gód niet, maar de uitvergroting van je eigen ego. Een aannemer spreekt de grote baas. Een idealist spreekt de ideale idealist. Een machteloze, goedbedoelende burger spreekt de machteloze, goedbedoelende burgemeester. In deze religieuze vrijpostigheid ben je verder van God dan ooit.

Kom over de brug

De figuur van de hogepriester, bruggenbouwer, confronteert ons op een heel vrolijke manier met de afstand. Vrolijk, want het gaat om een overbrugde afstand. Maar kunnen wij die vrolijkheid aan? Kunnen we lachen om de humbug van onze aangeboren religiositeit? Zijn we nieuwsgierig genoeg om dan ook werkelijk over de goddelijke brug te komen? Dat is in elk geval de oproep: ‘Laten we dan met vrijmoedigheid komen tot de troon der genade’ (Hebreeën 4,16). Laat de vrijpostigheid achter je. Word vrijmoedig. Word dankbaar. Kom over de brug.

Door God geroepen

Wat maakt een priester tot priester? Misschien moeten we eerst vragen: wie maakt een priester tot priester? Niet hij zichzelf, aldus vers 5,4. Hij werpt zichzelf niet op. Ook schuift de goegemeente hem niet naar voren. Hij wordt door God geroepen, net als Aäron ooit (5,4). Het initiatief tot overbrugging gaat van God uit. Psalm 2 en Psalm 110 zijn kroongetuigen voor Jezus’ goddelijke roeping tot priester (Heb. 5,5-6). Getuige de majesteitelijke hymne waarmee de homilie begint, komt Jezus waarlijk uit God. Getuige andere passages reikt Hij waarlijk tot aan ons kommervolle bestaan. De brug die Hij slaat, reikt van oever tot oever; het is geen Pont d’Avignon die halverwege blijft steken.

Solidair tot bloedens toe

Dat de pontifex ons menselijk bestaan deelt, blijkt wel uit vers 4,15, waar staat dat Jezus kan meelijden (Gr.: sumpathèsai) met onze zwakheden, zelf ook verzocht in alles, zonder zonde. Dat laatste lijkt in mindering te komen op zijn solidariteit, maar dat is schijn. Dat Jezus niet capituleert maar tot bloedens toe weerstand biedt (vgl. Lucas 22,44), is juist bewijs voor zijn complete solidariteit. Traditioneel lezen we op deze zondag over de verzoeking in de woestijn. Maar de verzoeking is toch ook met de handen te tasten in Lucas 22,39-46, waar Jezus bidt in Getsemane.

Biddend en offerend

De reden om de Getsemanepassage naast Hebreeën 5 te leggen, zal wel voornamelijk gelegen zijn in de verzen 7-8 daarvan. Hierin treedt de Hogepriester offerend op. Maar hoe: met krachtig geschreeuw en tranen. Bepaald geen stiff upper lip, geen ‘bewonderenswaardige rust’! En met wat voor offer: gebeden en verzuchtingen. Het contrast met de waardige, baardige, verheven priesters die hem ter dood veroordelen kan niet groter zijn. Er is visie voor nodig om in het gekwelde mensje Jezus de ware Hogepriester te zien.

De priester bouwt biddend en offerend een brug. Dat bidden en offeren is in laatste instantie één en hetzelfde. Het is toenadering met hart en ziel, met bloed, zweet en tranen. Over offeren schrijft Oepke Noordmans (1871-1956) ergens, dat het het ‘geven in de hoogste graad’ is. Met minder dan bloed = levensziel gaat het niet. En dit ‘geven in de hoogste graad’ is de manier waarop de brug gebouwd wordt.

Bij het offer is de omkopingsgedachte nooit ver weg. Do ut des – ik geef opdat Gij geeft. Psalm 50,13 sneert tegen deze mentaliteit. ‘Zou Ik stierenvlees eten of bokkenbloed drinken?’ Als je jezelf achterhoudt, bijvoorbeeld in een huwelijk, wat helpen dan de bloemetjes die je meeneemt? Hebreeën laat zien dat het offer niets anders is dan een symbolische presentatie van het jezelf geven. Dat is de zin van wat Jezus doet. Hij doet het voor ons én ons voor. Complete toenadering. Niet voor niets is de algemene term voor ‘gave’ in het Hebreeuws qorban, afgeleid van qarab, ‘toenaderen’.

Door God begroet als Hogepriester

In Hebreeën 4,16-5,10 neemt de schrijver een voorschot op wat hij later veel breder zal ontvouwen. Hier en daar blijft hij cryptisch, vragen oproepend, nieuwsgierigheid wekkend. Of we die nieuws- en leergierigheid kunnen opbrengen vraagt hij zich in het vervolg (5,11-6,12) hardop af. Daarna steekt hij pas goed van wal, in het vertrouwen dat het antwoord op die vraag positief zal zijn.

Voor nu is Jezus gepresenteerd als Hogepriester, komend van God, maar compleet delend in ons menselijk lot. Prachtig vind ik hoe Hij ‘begroet’ wordt als Hogepriester (5,10, Oussoren, NB). Hij heeft zijn vuurdoop dan al ondergaan (5,7-8). Het Griekse werkwoord prosagoreuo betekent letterlijk: ‘naar de markt (agora) leiden’, ‘ten tonele voeren’. Het doet denken aan de bevestiging van een ambtsdrager: ‘Gemeente, hier is uw hogepriester!’ Onze aardse eredienst heeft een hemelse pendant in zijn priesterdienst. Misschien is het goed om ons deze oosters-orthodoxe intuïtie meer eigen te maken. Onze kerkdiensten zijn toch vaak erg plat, erg gezellig, erg ‘georganiseerd voor en door onszelf’. Het is de vraag of we genoeg besef hebben van de overbrugde afstand tussen God en ons, en of we in onze liturgie daadwerkelijk over de brug komen, in vreugdevolle huiver.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken