Menu

None

De crisis van de gereformeerde traditie

‘In onze gereformeerde gezindte is er een misleidende boodschap die heel veel mensen verlamt, vergiftigt’, een ‘levensgevaarlijke dwaling.’[i] In niet mis te verstane bewoordingen opende Gert van den Brink, emeritus predikant in de Hersteld Hervormde Kerk, de aanval op collega-predikanten aan de rechterflank van de gereformeerde traditie. Zijn lezing van afgelopen zomer ging binnen de kortste keren viral, werd tienduizenden keren bekeken op YouTube en ontlokte een stroom van reacties, van bijval tot felle kritiek.

De laatste zuil

Het is duidelijk dat Van den Brink een open wond heeft geraakt in het hechte reformatorische bolwerk, de laatste zuil die Nederland rijk is; maar waar gaat het nu eigenlijk over, en hebben we hier te maken met een storm die alleen onder de reformatorische stolp woedt, of raakt dit theologische geschil ook de levens van anderen, christen en niet-christen?

De reformatorische zuil is moeilijk te peilen en vormt een wereld op zich

Voor een buitenstaander is het lastig om deze vragen te beantwoorden. De reformatorische zuil is moeilijk te peilen en vormt een wereld op zich. Het bij elkaar houden van de gemeenschap staat voorop; ook in de reactie op Van den Brink wordt angstvallig geprobeerd de rijen gesloten te houden. Kritische geluiden zijn eigenlijk niet gewenst en de grens met de buitenwereld blijft gesloten. De lange stoet kerkgangers op zondagmorgen, met een heel eigen kledingstijl, wekt bovendien bij veel mensen bevreemding op, net als de psalmen op hele noten en het archaïsche Nederlands van de Statenvertaling. Eenzelfde bevreemding overvalt de argeloze volger van dit debat. Het gaat over ‘oprecht geloof’ tegenover ‘historisch geloof, tijdgeloof en wondergeloof’; over ‘de volle raad van God’; over het ‘aanbod van genade’; over ‘uitverkiezing’ – onnavolgbaar gereformeerd jargon. Boven de hele discussie zweeft bovendien de geest van de ‘Synode van Dordrecht’. De aldaar opgestelde ‘Dordtse leerregels’ fungeren voor alle deelnemers aan het debat als een ijkpunt van gereformeerd belijden. Om ons een toegang te verschaffen tot de bevindelijk-gereformeerde wereld zullen we dus allereerst terug moeten naar het begin van de 17e eeuw, toen een theologisch geschil het voortbestaan van de prille Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in gevaar bracht.[ii] 

Van binnenbrandje naar uitslaande brand

In de eerste jaren van de 17e eeuw worden de burelen van de Leidse theologiefaculteit in beroering gebracht door een felle strijd tussen twee hoogleraren, Jacobus Arminius (in 1560 te Oudewater ter wereld gekomen als Jacob Harmens) en Franciscus Gomarus (François Gomaer, in 1563 geboren in Brugge). Het zou echter niet bij een Leids binnenbrandje blijven; al snel woedt er een uitslaande brand die ontaardt in een ware volksoproer. Wat staat hier op het spel? Aanleiding voor het conflict is de verkiezingsleer van Johannes Calvijn. De notie van een goddelijke (uit)verkiezing of predestinatie (voorbestemming) vindt zijn oorsprong onder andere in enkele passages uit de Romeinenbrief, waar Paulus spreekt over degenen die God van tevoren heeft gekend en bestemd (Rom. 8:29-30) om vervolgens een onderscheid te maken tussen ‘voorwerpen van toorn’ en ‘voorwerpen van ontferming’ (Rom. 9). Calvijn, aangemoedigd door een traditie die haar oorsprong vindt in de kerkvader Augustinus, trekt hieruit de conclusie dat God vooraf heeft bepaald dat sommige mensen gered worden, terwijl anderen verloren zullen gaan. Niet op basis van eigenschappen of prestaties, maar puur omdat God het zo gewild heeft.  

De aldaar opgestelde ‘Dordtse leerregels’ fungeren voor alle deelnemers aan het debat als een ijkpunt van gereformeerd belijden

Calvijns strenge predestinatieleer krijgt bijval, maar ondervindt ook felle tegenstand. Nadat hij zich in de kwestie heeft verdiept, schaart ook Arminius zich onder de tegenstanders. Volgens hem is Gods keuze niet volledig willekeurig, maar kiest hij diegenen van wie hij van tevoren weet dat ze zullen geloven. Zijn Leidse collega Gomarus volgt Calvijn en al snel zijn de twee hoogleraren in een hevig dispuut verwikkeld. Verschillende bemiddelingspogingen hebben weinig succes en bij Arminius’ overlijden in 1609 is er nog altijd geen overeenstemming bereikt. Ondertussen zetten zijn volgelingen de strijd voort. In 1610 richten zij een verzoekschrift of ‘remonstrantie’ (vandaar de naam ‘remonstranten’) tot de Staten van Holland waarin zij vragen om een synode die zich moet beraden over deze kwestie. Zij vatten de visie van Arminius samen in vijf stellingen, die dan weer worden bestreden in een ‘contraremonstrantie’. Gevolg is dat beide kampen zich nog dieper ingraven, en voor- en tegenstanders hun zaak proberen te bepleiten bij wereldlijke en kerkelijke autoriteiten. Zo wordt een theologisch geschil uiteindelijk een machtspolitieke kwestie die grote verdeeldheid zaait in de Republiek.

De synode en haar leerregels

De synode waar de remonstranten om vroegen, komt er uiteindelijk in 1618, maar eindigt in een glorieuze overwinning voor Gomarus en de zijnen. Afvaardigingen van de verschillende Staten en verscheidene buitenlandse afvaardigingen (uit onder andere Engeland en Zwitserland) veroordelen de vijf remonstrantse artikelen. De remonstrantse afvaardiging wordt bovendien na onenigheid over de te volgen procedure resoluut weggestuurd door Johannes Bogerman, de voorzitter van de synode. Zonder de remonstranten worden de vijf artikelen een voor een besproken en weerlegd in wat de ‘Dordtse leerregels’ zou gaan heten.

De leerregels bevestigen de onvoorwaardelijke goddelijke verkiezing

De leerregels bevestigen de onvoorwaardelijke goddelijke verkiezing. Voor alle tijden heeft God bepaalde mensen verkozen tot het eeuwige heil, aan anderen ‘gaat Hij voorbij’ (zoals het heet) en zij zullen hun zondige weg vervolgen tot in de eeuwige verlorenheid. Deze uitverkorenen schenkt God het geloof; precies omgekeerd dus aan de remonstrantse visie, waarin de uitverkiezing voorwaardelijk is, afhankelijk van het menselijke geloof.

Voor een goed verstaan van de leerregels is het noodzakelijk de theologische en pastorale intenties van de synode voor ogen te houden. Bij velen van ons zal (misschien terecht) een rilling over de rug lopen bij de goddelijke willekeur die hier geleerd wordt. Toch was het juist bedoeld als een troostrijke boodschap. De existentiële onzekerheid waarin de meeste mensen verkeerden (het was een tijd waarin oorlog, ziekte en hongersnood aan de orde van de dag waren en de dood dus ieder moment aan kon kloppen), kon alleen gedragen worden in de wetenschap dat God niet tornt aan zijn besluit. Alles mag dan wankelen, maar Gods reddende verkiezing staat voor de eeuwigheid vast. Hiermee staat de synode voluit in de traditie van Luthers bevrijdende ontdekking dat Gods genade onvoorwaardelijk is en onze redding niet afhankelijk van onze eigenschappen of prestaties. Arminius had toch weer die vermaledijde ‘werken’ de theologie binnen gesmokkeld door geloof als een voorwaarde te poneren. Dat wijst de synode radicaal af. De leerregels zijn daarmee een triomf van de onvoorwaardelijke genade Gods.

De tragiek van Dordt

Vier eeuwen later moeten we constateren dat de uitwerking van de leerregels doorweven is met een tragisch element. Van den Brink stelt terecht vast dat in bepaalde gereformeerde kringen de bevrijdende boodschap van genade is omgeslagen in een beklemmende onzekerheid over Gods ondoorgrondelijke besluiten. Hij constateert dat veel dominees de mensen niet langer oproepen om te geloven en op God te vertrouwen, maar hen eerder waarschuwen voor geloof. De beslissing, zo luidt de gedachte, valt immers niet in het geloof, maar in de uitverkiezing. ‘God’, zo vat Van den Brink hun positie samen, ‘laat verreweg de meeste mensen over Jezus horen, over redding en zaligheid, over verlossing, over het evangelie, met het doel om hen te verdoemen. Dat is Gods bedoeling. Hij brengt jou onder het evangelie om jou des te zwaarder te straffen.’[iii]

Alles mag dan wankelen, maar Gods reddende verkiezing staat voor de eeuwigheid vast

Wie zijn oor te luisteren legt in de reformatorische gemeenschap, weet dat dit grote gevolgen heeft. Er klinken verhalen van mensen die tachtig, negentig jaar tweemaal zondags in de kerk zaten, hun leven lang in alle ernst God hebben gezocht, maar op hun sterfbed met angst en beven de eeuwige verdoemenis voor zich zien – omdat ze hun leven lang hebben gewacht op de bevestiging dat ze tot de uitverkorenen behoorden, maar die nooit gekregen hebben. Van volle kerken waarin slechts een enkeling aan het avondmaal gaat, en degene die zich geroepen voelt een strenge ondervraging van de kerkenraad te wachten staat, met grote kans dat hem of haar de toegang tot het avondmaal in het vervolg wordt ontzegd. De erfenis van Dordt is daar, op z’n zachts gezegd, dubieus.

Toen en nu: een wereld op drift

De geschiedenis van de gereformeerde gezindte in de afgelopen eeuwen is complex, maar duidelijk is dat er een en ander is misgegaan. Dat gezegd hebbend: wat moet een buitenstaander met deze discussie? De meeste mensen zullen zich weinig gelegen laten liggen aan de leerregels, en zullen zich al helemaal niet herkennen in de angst voor eeuwige foltering. Als er al wordt geloofd dat de dood niet het definitieve einde is, dan zullen de meesten de eeuwigheid toch wel met enig vertrouwen tegemoet zien. En toch heeft ‘Dordt’ nog wel degelijk iets te zeggen.

De Dordtse synode speelde zich, zoals hierboven al aangehaald, af in een tijd van grote onzekerheid. Europa stond op z’n kop, oorlogen raasden over het continent, de kerk was gescheurd en de middeleeuwse maatschappelijke en intellectuele synthese was uiteen gebrokkeld. Het is tekenend dat in 1618 niet alleen de synode plaatsvond, maar ook René Descartes arriveerde in de Republiek. Descartes, de grote twijfelaar, die alle zekerheden door zijn vingers zag glippen en alleen in zijn eigen denken nog een vaste grond vond (‘ik denk, dus ik ben’). Hetzelfde zien we bij Luther, voor wie de kerkelijke structuur geen zekerheid meer bood en die dus op zichzelf werd teruggeworpen. Zijn bevrijdende ontdekking van de zekere basis van het geloof is een beweging weg van het collectief (de kerk) in de richting van het individu; een beweging die bij Calvijn en de latere hervormers nog verder geradicaliseerd werd.

De erfenis van Dordt is daar, op z’n zachts gezegd, dubieus.

Maatschappelijke verschuivingen, crises, individualisering: de vroegmoderne samenleving lijkt verrassend veel op de onze. Er is een ware epidemie gaande van burn-out en depressie, met name onder jongvolwassenen. Hun wereld is ‘vloeibaar’ geworden, zonder vaste structuren en voorgegeven tradities. Het houvast is weg, het naoorlogse optimisme is volledig omgeslagen. Aan de horizon gloort niet langer eindeloze vooruitgang, maar een door klimaatverandering, oorlogen en migratiestromen geteisterde aarde. Er mag dan geen hellevuur meer dreigen na de dood: hier op aarde kan diezelfde hel zich zomaar manifesteren, in ontwrichte samenlevingen en lamgeslagen geesten. Waar we er misschien eerst nog vanuit gingen dat het dubbeltje van het lot als vanzelfsprekend de goede kant op zou vallen, wordt nu meer en meer de ogenschijnlijke willekeur van de loop van de geschiedenis en ons eigen leven duidelijk.

Een weeffout in de leer

Lijkt dit niet op de ontwikkeling in de rechts-gereformeerde hoek? De uitverkiezing was een boodschap van genade, maar inmiddels werkt Gods vrije verkiezing niet meer bevrijdend, maar beangstigend en verlammend. Van den Brink probeert een correctie aan te brengen en de boodschap weer bevrijdend te maken, maar het is de vraag of hij daarmee niet voorbijgaat aan de duistere aspecten van de calvinistische leer. Als hij schrijft dat hij belijdt ‘dat Christus voor sommigen en niet voor allen is gestorven’, dat ‘God heeft (…) besloten om sommige mensen niet het geloof te geven’ en daarmee impliceert dat zij verloren gaan,[iv] dan schuilt er achter zijn boodschap nog altijd een God die meer weg heeft van het noodlot dan van de God die zich in Christus heeft geopenbaard als onvoorwaardelijke liefde.

de vroegmoderne samenleving lijkt verrassend veel op de onze

De discussie in de reformatorische kringen raakt aan de fundamentele onzekerheid van ons bestaan. Kunnen we, in een wereld die een ogenschijnlijke willekeurige mengeling is van goed en kwaad, vertrouwen op een goede afloop? Het evangelie beantwoordt die vraag bevestigend: in de gekruisigde en opgestane Jezus openbaart God zich als diegene die trouw blijft en instaat voor de overwinning van het goede. De reformatie was een poging om terug te keren naar die kernboodschap, en op haar beste momenten doet ze dat ook. De boodschap licht op in Luthers bevrijdende ontdekking dat onze werken ons niet zullen redden, en toch ook in de Dordtse boodschap dat Gods reddingsplan niet afhankelijk is van wat wij zelf doen. Toch sluipt er onzekerheid in de uitverkiezingsleer. Alsof iets van de verwarrende mengeling van goed en kwaad die deze wereld is op God geprojecteerd wordt; alsof ook in God licht en duister met elkaar strijden. Juist dát aspect van ‘Dordt’ is in reformatorische kringen uitvergroot en allesoverheersend geworden.

Radicaler reformeren?

Van den Brink doet een goede poging hier een correctie aan te brengen, maar het is de vraag of zijn correctie radicaal genoeg is, of hij écht doordringt tot het hart van het probleem. Waarschijnlijk vraagt dit een veel radicalere herbezinning op de erfenis van de gereformeerde traditie, een herbezinning waar de reformatorische hoek, gezien de felle reactie op Van den Brink, zeker niet aan toe is.

De discussie in de reformatorische kringen raakt aan de fundamentele onzekerheid van ons bestaan

Ondertussen blijven de lichtpuntjes van de uitverkiezingsleer staan: God kiest onvoorwaardelijk voor ons en staat in voor de goede afloop. Die boodschap is in onze tijd nog net zo krachtig als in de tijd van Arminius en Gomarus. Al is de gereformeerde traditie het zelf vaak vergeten: ze heeft, in een wereld waarin alles wankelt, goud in handen. Het is tijd dat ze daaraan herinnerd wordt, en Van den Brink doet een goede, maar niet afdoende aanzet. Het gereformeerde motto blijft staan: Ecclesia semper reformanda, de kerk moet steeds weer hervormd worden. 

André Groenendijk is filosoof en theoloog. Hij schrijft regelmatig over theologie, filosofie en cultuur voor verschillende media.


[i] Gert van den Brink, Dordt zoals je Dordt niet kende: Het aanbod van genade in de Dordtse leerregels. Ede: Geloofstoerusting, 2023, p. 19.

[ii] Voor een introductie op de synode en haar context, zie Gijsbert van den Brink (niet te verwarren met Gert van den Brink), Dordt in context: Gereformeerde accenten in katholieke theologie. Heerenveen: Uitgeverij Groen, 2018.

[iii] Gert van den Brink, Dordt, p. 24.

[iv] Gert van den Brink, Dordt¸ p. 26, 96.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken