Menu

None

De ecologische problematiek en de christelijke traditie

Vaak wordt de oorzaak van de huidige problemen met het milieu gezocht in de Westerse omgang met de natuur zoals die voortkomt uit de christelijke traditie. Juist christenen zou het ontbreken aan de respectvolle omgang met de aarde en de dieren, zoals je die bij natuurvolkeren vindt. In de Bijbel lezen ze immers dat God de mens de baas maakte over de schepping en dus over haar kan beschikken. Veel protestanten – bijbellezers bij uitstek – trekken zich die kritiek aan. Rooms-katholieken kunnen nog verwijzen naar ‘hun’ Franciscus van Assisi en net als zij ruimen de oosters-orthodoxen meer plaats in voor de natuur binnen hun theologie. Daarbij wordt opvallend vaak verwezen naar teksten van de kerkvaders. Zou ik hier als protestant dan nog wat van kunnen leren?

Via Lviv naar de kerkvaders

Ik raakte hierover in gesprek met Oleh Kindiy. Hij is een gehuwde (!) katholieke priester, die ik ontmoette in het kader van een Erasmus-uitwisseling tussen de PThU en de Oekraïense Katholieke Universiteit in Lviv. De Oekraïense katholieke kerk lijkt heel erg op de oosters-orthodoxe kerk. Dat blijkt in de liturgie en ook uit het feit dat priesters kunnen trouwen. Daar kunnen ze in Rome een voorbeeld aan nemen. Sinds de val van het communisme wordt hard gewerkt aan de vernieuwing van het onderwijs.

De universiteit in Lviv is daar een goed voorbeeld van. Ze heeft een eigentijdse, internationale uitstraling met een relatief jonge staf. Oleh Kindiy is daarvan een bewijs. Hij is begin 40 en heeft gestudeerd in Washington DC. Daar heeft hij zich ook beziggehouden met de vraag hoe de traditionele orthodoxe theologie, die zich vooral bezighoudt met geschriften van de kerkvaders, verbonden kan worden met de hedendaagse problematiek rond de vervuiling van de aarde en alle gevolgen daarvan. De nucleaire ramp in Tsjernobyl in 1986 heeft de mensen in Oekraïne daar wel zeer bij bepaald. Het artikel van Kindiy over ecologie en de patrologie (zie de literatuuropgave aan het slot) bood mij een goede ingang in de fascinerende wereld van de kerkvaders.

De goedheid van de schepping

Het eerste dat door Kindiy wordt genoemd (en waarmee ook Jame Schaefer begint in het zeer informatieve overzicht van de patristische bronnen in haar boek over dit thema) is de nadruk op de goedheid van de schepping. In de eerste eeuwen van de christelijke kerk was dat allerminst vanzelfsprekend. Er woedde een heftige discussie over de waarde van het aardse leven. Velen, met name de gnostici, beweerden dat het lichaam en de natuur gezien moesten worden als de gevangenis van het hogere spirituele leven. De ziel moest daaruit worden bevrijd. Daartegenover beweerden kerkvaders als Ireneüs en Tertullianus dat de vader van Jezus Christus ook de schepper van deze wereld is. De redding door Jezus Christus is ook bedoeld als redding van deze wereld. Augustinus benadrukt dat deze wereld door de goede Schepper uit het niets is geschapen als een goede wereld en dat elk levend wezen, ‘of hij groot is of klein, hemels of aards, geestelijk of lichamelijk’ dus ook goed is.

In de Bijbel lezen ze immers dat God de mens de baas maakte over de schepping en dus over haar kan beschikken.

Johannes Chrysostomus waarschuwt ervoor om het geschapene niet alleen te beoordelen op zijn nut. Al het geschapene is in zichzelf goed: ‘niet alleen planten die nuttig zijn, maar ook zij die schadelijk zijn, niet alleen bomen die vrucht dragen, maar ook zij die geen vrucht dragen, niet alleen tamme dieren, maar de wilde en ontembare’. Wie bepaalde schepselen minacht, beledigt volgens Chrysostomus de schepper. Volgens Basilius van Ceasarea is de wereld ‘een kunstwerk dat ons allen gegeven is ter overdenking, om de wijsheid van de Schepper te leren kennen’. De goedheid en schoonheid van het aardse wordt ook zichtbaar door het leven, sterven en de opstanding van Jezus Christus. Door hem vult God de materie met zijn genade en kracht.

Basilius van Caesarea (de Grote)
Basilius van Caesarea (de Grote). Uit: Les vrais portraits et vies des hommes illustres grecz, latins et payens (1548), door André Thevet.

Aan dit belangrijke eerste punt dat men de goedheid van de schepping moet waarderen voegt Schaefer er nog een aantal aan toe. We lopen de belangrijkste kort langs.

Genieten van de schoonheid

Augustinus heeft twee of drie boeken gewijd aan de schoonheid en het gepaste (de pulchro et apto), zo vertelt hij in zijn Belijdenissen (4.13). Die boeken kan hij niet meer vinden, maar we treffen wel in heel zijn werk uitroepen aan van bewondering over Gods mooie schepping, bijvoorbeeld aan het slot van De stad van God:

En dan is daar de schoonheid en de bruikbaarheid van de geschapen natuur, die in goddelijke gulheid aan de mens is gegeven, om naar te kijken en om te gebruiken, ook al is de mensheid veroordeeld en uit het paradijs geworpen in een hard en treurig leven. Welke beschrijving kan recht doen aan al deze zegeningen? De veelvuldige diversiteit van de schoonheid van de lucht en de aarde en de zee, de overvloed van licht en zijn wonderlijke liefelijkheid in zon en maan en sterren.

De stad van God – 22.24

En zo gaat hij nog een tijdje door. En hij is bepaald niet de enige kerkvader die zich verliest in lyrische beschrijvingen van Gods mooie schepping.

Verering van het sacramentele universum

Bij de kerkvaders gaat het vaak over de vraag hoe de zichtbare wereld Gods onzichtbare aanwezigheid kan weerspiegelen Men spreekt dan van de sacramentaliteit van Gods schepping, zoals men ook in de sacramenten van de kerk God kan ontmoeten. In zijn Hymne over de maagdelijkheid drukt de vierde-eeuwse Syrische theoloog Ephrem het als volgt uit:

Op elke plaats, waar je ook kijkt,
zijn symbool is er,
en als je leest,
dan vind je verwijzingen naar Hem.
Want door Hem zijn alle schepselen geschapen
en hij graveerde zijn symbolen in zijn bezittingen.
Toen Hij de wereld schiep,
keek hij ernaar
en versierde het met zijn afbeeldingen.

Hymne over de maagdelijkheid – 20.12

Ook Hildgard van Bingen schrijft er mooie teksten over. Over de manier waarop God nu precies gekend kan worden in de schepping, vindt men diepgravende redeneringen bij theologen zoals Thomas van Aquino.

Respect voor de manier waarop de schepping God prijst

Kerkvaders zoals Augustinus en Franciscus kunnen aansluiten bij de Psalmen als zij de natuur oproepen om God te prijzen. In zijn Belijdenissen 7.13 volgt Augustinus de opsomming in Psalm 148 van alles wat in de schepping God prijst. Heel bekend is het Zonnelied van Franciscus. Ten onrechte wordt het soms weergegeven als een danklied van mensen om de zon, de maan en alle andere schepselen. Franciscus bezingt echter juist hoe de schepselen zelf God bezingen. Heel duidelijk is dat ook in het gebed in zijn Brief aan de gelovigen:

Laat elk schepsel in de hemel, op de aarde, in de zee en in de diepte Hem die zoveel geleden heeft lof brengen, glorie, eer en zegen, aan Hem die alle goeds heeft gegeven en zal geven in de toekomst.

Terecht merken Schaefer en anderen hierbij op dat men tegen deze achtergrond milieuvervuiling kan zien als teken van respectloosheid. Het verhindert de sterk vervuilde rivier om God op passende wijze te prijzen, om van de uitgestorven diersoorten maar niet te spreken.

Samenwerking binnen de schepping

Wat wij tegenwoordig als ecosysteem aanduiden, de samenhang van en wisselwerking tussen verschillende levende organismen, zagen kerkvaders als doorwerking van de wil van God. Augustinus beschrijft het zo:

De wil van God is de eerste en hoogste oorzaak van alle vormen en bewegingen van het lichamelijke zijn. Want niets gebeurt er in een zichtbare en tastbare manier binnen heel de immense en grenzeloze leefwereld van heel de schepping wat niet is bevolen of toegestaan door de innerlijke, onzichtbare en geestelijke raad van de hoogste bestuurder, in overeenstemming met het onuitsprekelijke recht van zijn beloningen en straffen en van zijn genade en vergelding.

Over de drie-eenheid 3.4

Aan de mens is het om zijn plaats binnen dat geheel te vinden en te bewaren. De mens heeft die orde echter verstoord. Thomas van Aquino legt uit hoe Jezus Christus het universum binnen ging om de verstoring van de goddelijke orde door de val van de mens weer te helen.

Erkenning van de verwantschap

Naast de nauwe relatie met God ervoeren christelijke kluizenaars zoals de woestijnvaders ook een nauwe relatie met dieren en met hun natuurlijke omgeving. Niet alleen Franciscus van Assisi staat erom bekend. Er zijn veel verhalen over de bijzondere omgang met dieren, waarbij mens en dier elkaar wederzijds tot hulp zijn. Van de middeleeuwse Engelse kluizenaar Godric wordt verteld in het over hem geschreven heiligenleven:

’s Winters, wanneer alles stijf bevroren was in de koude, ging hij er barrevoets op uit en als hij een hulpeloos dier lijdend onder de kou aantrof dan nam hij het onder zijn arm of klemde het aan zijn borst om het te verwarmen. Vaak zou deze goede ziel speuren onder dikke heggen en struiken op zoek naar een schepsel dat verdwaald was of verdoofd door het harde weer, of moe of halfdood, om het er weer bovenop te helpen met alle helingskunst die hij bezat.

Gebruik van de schepping met dankbaarheid en terughoudendheid

Over het algemeen gaan de kerkvaders uit van een door God aangebrachte orde in de schepping, waarbij de mens na God de hoogste plaats inneemt. Daarbij wordt wel steeds opgemerkt dat de mens verstandig, dat wil zeggen met terughoudendheid, met de hem door God gegeven macht om moet gaan. Augustinus (De stad van God 11.22) merkt op dat bij fout gebruik de dingen in hun tegendeel kunnen verkeren. Eten en drinken en andere zaken die een mens vreugde geven kunnen juist schade berokkenen bij onwijs en ongeremd gebruik. Andersom kan bij wijs gebruik zelfs vergif een positief effect krijgen als een heilzaam medicijn. Aardse goederen dienen ook een hoger doel, zo maakt Augustinus duidelijk:

Een huishouden van mensen die hun leven baseren op geloof ziet uit naar de zegeningen die beloofd zijn voor de eeuwige toekomst. Het maakt gebruikt van de aardse en tijdelijke zaken zoals een pelgrim in een vreemd land, die zich daardoor niet laat afleiden van zijn koers op weg naar God, maar hen juist gebruikt als ondersteuning om de last te dragen van het bederfelijke lichaam die zwaar drukt op zijn ziel. Ze mogen in geen geval de kans krijgen die last te verzwaren.

De stad van God 19.17

Schaefer voegt als een apart punt nog ‘Deugdzaam leven op deze aarde’ aan toe, met een bespreking over wat Thomas van Aquino daar allemaal over zegt. In het spoor van Augustinus onderscheidt hij daarbij de beperkte vreugde in dit leven van de onbeperkte vreugde in het eeuwige leven.

Mozaïek Augustinus
Mozaïek Augustinus. Palestijnse kapel Palermo (1140-70).

Gods liefde voor de aarde

Naast de oproep de aarde lief te hebben, is er ook de aandacht voor de liefde van God voor de aarde. In het deuterocanonieke boek Wijsheid is dat mooi omschreven in een gebed tot God:

Alles wat er is hebt u lief, niets van wat u gemaakt hebt is u te min; u zou het niet eens gemaakt hebben als u er een afkeer van had. Hoe zou iets tegen uw wil kunnen blijven bestaan? Hoe zou iets kunnen voortbestaan als u het niet in het leven had geroepen? U, Heer, hebt het leven lief en u spaart alles, omdat het van u is.

Wijsheid 11,24-26 – NBV

Kerkvaders borduren daarop voort, bijvoorbeeld als zij nadenken over Gods motief voor de schepping. Volgens Augustinus moet dat uit louter liefde zijn geweest. Daarom gaf God ook zijn schepselen de ruimte te functioneren naar hun eigen mogelijkheden. De geest die volgens Genesis 1 boven de wateren zweefde is voor hem als een moedervogel klapwiekend op haar nest.

De oproep tot ascetisch leven

In deze tijd waarin het normaal is om te consumeren wat je maar kan (wat ook goed is voor de economie), is het volgens Kindiy goed te luisteren naar Maximus de Confessor, die ons eraan herinnert dat het voor onze geestelijke groei er niet om gaat hoeveel we nodig hebben en gebruiken, maar om de manier waarop we de goederen gebruiken. Dat geeft vooral ook te denken wanneer je beseft dat dertig tot vijftig procent van al het geproduceerde voedsel op aarde verloren gaat of weggegooid wordt. Basilius wijst erop dat het bij het vasten niet alleen gaat om eten, maar om alle aspecten van het leven, je spullen en de omgang met de ander. Dit werkt ook door in de manier waarop de mens invulling geeft aan Gods opdracht om te heersen over de schepping. Daartoe was de mens geschapen als beeld van God. Vanwege de zonde is die oorspronkelijke gelijkenis aangetast. Daarom moet de mens volgens Origenes nadrukkelijk de hulp van God en zijn Geest zoeken bij het heersen over de schepping.

Gregorius van Nyssa zegt hierover:

De mens moet deze heerschappij zelf zien te verwerven. De koninklijke gestalte van de mens wordt het beste zichtbaar in die mensen die vrijheid verworven hebben, doordat zij geleerd hebben hun eigen wil te controleren. Wanneer de mens het purper van de deugd en de kroon van de gerechtigheid draagt, wordt hij een levend beeld van de Koning der koningen, van God zelf.

Over de werken van de mens – 4

Dit raakt aan een belangrijk begrip bij de kerkvaders: de vergoddelijking (theosis), de vereniging van de mens met de levende God, de totale transformatie van de mens door de genade en heerlijkheid van God. De kerkvaders spreken ook over de mens als de priester van de schepping. Hij verbindt de schepping met God en heiligt zo de natuur.

Het eschatologische perspectief

In de christelijke traditie worden heel verschillende antwoorden gegeven op de vraag of en, zo ja, hoe deze wereld aan zijn eind zal komen. Vaak vindt men de gedachte dat bij de wederkomst van Christus deze wereld geheel zal vergaan. De oosters-orthodoxe benadering, zoals je die met name vindt bij Maximus de Confessor, is heel anders. Deze sluit aan bij de genoemde idee van de vergoddelijking. Zoals de mens uiteindelijk zal worden gered, getransformeerd en vergoddelijkt, zo zal de gehele schepping worden gered, getransformeerd en vergoddelijkt.

De kerkvaders laten zien dat het mogelijk is om te leven in harmonie en samenwerking met de natuur.

De eenheid van God en schepping leidt ertoe dat ze met elkaar verbonden worden tot een ‘onvermengd’ en ‘onveranderd’ geheel, zoals bij de eenheid van de goddelijke en menselijke natuur in Christus. Deze hoge waardering van en hoge verwachting voor de natuur houdt in dat de mens moet opkomen voor de natuur. De kerkvaders en woestijnheiligen brachten dat in praktijk door hun ascetische levenshouding en onophoudelijk gebed. Hun affiniteit met en diepe respect voor de natuur strekken ons tot voorbeeld. Zij kunnen een model zijn voor de christelijke kerk en voor anderen, niet alleen door hun gebedsleven en hun nauwe relatie tot God, maar ook doordat de kerkvaders laten zien dat het mogelijk is om te leven in harmonie en samenwerking met de natuur. Zo geven de kerkvaders ook in de huidige ecologische problematiek zinvol te denken.

Klaas Spronk is hoogleraar Oude Testament aan de Protestantse Theologische Universiteit Amsterdam.

Literatuur

Oleh Kindiy, “Patrology, Ecology, and Eschatology: Looking Forward to the Future of the Planet by Looking Back to the Fathers of the Church.” Logos: A Journal of Eastern Christian Studies 55 (2014): 303-327. Ook beschikbaar op internet.

Jame Scheafer, Theological Foundation for Environmental Ethics: Reconstructing Patristic and Medieval Concepts (Washington: Georgetown University Press, 2009).

Elizabeth Theokritoff, “Green Patriarch, Green Patristics: Reclaiming the Deep Ecology of Christian Tradition.” Religion 2017, 8, 116. Ook beschikbaar op internet.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken