Menu

Basis

De eerste slag: water wordt bloed

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Alternatief bij 4e zondag van de Veertigdagentijd (Exodus 7:8-25)

Magie hoort bij de religiositeit van Egypte. JHWH sluit zich hierbij aan met grote wonderen en tekenen (7:3) die vaak de tien plagen worden genoemd. Vanuit het Hebreeuws is de vertaling ‘tien slagen’ beter. Het gaat immers om het Hebreeuwse werkwoord nakhah (hif.: slaan) dat in onze perikoop driemaal voorkomt (7:17.20.25). Wij horen hoe Mozes en Aäron zich eerst moeten bewijzen tegenover de wijzen, de tovenaars en de magiërs van Egypte (7:8-13) en hoe vervolgens de eerste slag in Egypte plaatsvindt (7:14-25). Het hart van Farao blijkt onvermurwbaar.

De inleiding op alle wonderen, tekenen, slagen van JHWH begint met een opdracht van JHWH aan Mozes en Aäron (7:8-9). JHWH zegt dat Farao zal ‘spreken’ (Hebr.: dabhar, pi. – 7:9) tot Mozes en Aäron. Farao wil dat ze een wonderteken (Hebr.: mofeet) verrichten (7:9). JHWH heeft dit voorzien en geeft Mozes de opdracht: ‘Jij zult tot Aäron zeggen (…)’ (Hebr.: we’amarta ’el-’aharon – 7:9). Het moet duidelijk zijn dat uiteindelijk niet Farao de opdrachtgever is van wat hier gebeurt, maar JHWH in samenwerking met Mozes. Hier wordt Exodus 7:1 werkelijkheid: hoe Ik, JHWH, jou, Mozes ‘voor Farao als god geef’ (eigen vertaling, Hebr.: netattikha ’elohim lefar‘oh) en je broer Aäron zal ‘jouw profeet’ (Hebr.: nebhi’èkha) zijn.

Wedstrijd met de magiërs

De opdracht van Mozes aan Aäron luidt dat hij zijn ‘staf’ (Hebr.: maththèh – 7:9.10.12) moet ‘werpen’ (Hebr.: sjalakh – 7:9) voor het aangezicht van Farao en deze zal een ‘grote slang’ (NBV) of ‘draak’ (NB; Hebr.: tannin – 7:9) worden. Het lijkt erop alsof ‘de magiërs van Egypte’ (Hebr.: harethoemmee mitsrajim – 7:11) dezelfde kracht hebben, zij kennen dit kunstje ook. Toch blijkt de staf van Aäron sterker, want de staf van Aäron ‘verslond’ (Hebr.: bala‘ = verslinden – 7:12) hun staven. Het is een voorproefje van de uiteindelijke krachtsverhouding tussen JHWH en Egypte. Maar we horen ook het refrein van het onbuigzame hart van Farao: ‘En het hart van Farao verhardde zich en niet hoorde hij naar hen – zoals JHWH gesproken had’ (eigen vertaling; Hebr.: wajjèchèzaq leebh par‘oh welo’ sjama‘ ’aleehem ka’asjèr dibbèr ’adonai – 7:13).

Slag voor Egyptes landbouweconomie

De eerste slag treft het hart van de landbouweconomie van Egypte. Haar vruchtbaarheid heeft zij immers te danken aan de voortdurende overstromingen van ‘de Nijl’ (NBG ’51; Nieuwe Bijbelvertaling) of ‘de Stroom’ (Naardense Bijbel; Hebr.: haje’or – dertien keer in 7:15-25). Nu het ‘hart van Farao zwaar is’ en ‘hij weigert het volk te laten gaan’ (eigen vertaling, Hebr.: kabheed leebh par‘oh me’een lesjallach ha‘am – 7:14), moet hij de gevolgen daarvan ervaren. Wie niet horen wil, moet voelen: ‘niet heb je gehoord (geluisterd) tot nu toe’ (Hebr.: lo’ sjama‘tta ‘ad-koh – 7:16; eerder in 5:1; 6:25; 7:13). Het gaat JHWH om de bevrijding van zijn volk uit de slavernij. Dat wil JHWH bereiken door de opdracht aan Farao: ‘Laat mijn volk gaan, opdat ze mij dienen in de woestijn’ (Hebr.: sjallach ’et-‘ammi weja‘abhdani bammidbar –7:16; eerder in 5:1). Farao, die in Egypte een goddelijke macht en status heeft, zal een hogere autoriteit leren kennen: ‘daarom, opdat je weet dat Ik JHWH ben’ (Hebr.: bezot teeda‘ ki ’ani ’adonai –7:17).

De staf die een slang werd

Opnieuw speelt de staf (Hebr.: maththèh – 7:15.17.19.20) een belangrijke rol. Opmerkelijk is dat in 7:15 niet de ‘grote slang’ of ‘draak’ (Hebr.: tannin) uit 7:9-10 wordt genoemd, maar de ‘slang’ (Hebr.: nachasj) die bekend is uit Genesis 3:1-14. De slang was in Egypte belangrijk in de magie; hij heeft zowel een vernietigende als een genezende kant (zie het esculaapteken). De staf, die veranderd was in een slang (Exodus 7:15), zal een slag teweegbrengen die ook een vernietigende en genezende kant heeft. Het gaat erom dat ‘water’ (Hebr.: majim – 7:17-25) zal veranderen in ‘bloed’ (Hebr.: dam – vijf keer in 7:17.19(2x).20.21). Dat bloed herinnert aan het vergoten bloed van mensen. In zekere zin wordt hier al vooruitgekeken naar het bloed aan de deurposten en het vergoten bloed bij de tiende slag (Exodus 11 en 12). Het bloed zal in heel Egypte zijn, in de vruchtbare Stroom (Hebr.: je’or – drie keer in 7:18), in de wateren (Hebr.: majim), de stroompjes (Hebr.: naharot), moerassen (Hebr.: ’agammim), bomen (Hebr.: ‘eetsim) en stenen (Hebr.: ’abhanim – alle in 7:19). Niemand zal meer in staat zijn ‘om water te drinken’ (Hebr.: lisjttot majim – 7:18).

Farao neemt het niet ter harte

Het tekstgedeelte 7:20-25 heeft het werkwoord ‘slaan’ (Hebr.: nachah – 7:20.25) als inclusie. We horen de voltrekking van de slag (7:20) en de gevolgen daarvan voor mens en dier (7:21-24). Zeven dagen (Hebr.: sjibhe‘at jamim – 7:25) zal deze slag duren. Het klinkt allemaal actueel: stervende vissen en een stinkende Stroom (Hebr.: wehaddagah ’asjèr-baje’or meetah wajibhe’asj haje’or – 7:21). Actueel is ook het drinkwaterprobleem: Egypte kan geen water drinken (Hebr.: welo’ jakhloe mitsrajim lisjttot majim – 7:21). Dit probleem wordt nog eens herhaald in 7:24, waarin heel Egypte naar water graaft. Opnieuw klinkt ook het woord ‘hart’ (Hebr.: leebh – 7:13.14.22.23) in verband met Farao. In 7:22 wordt niet alleen 7:13 herhaald (‘het hart van Farao verhardde zich en niet hoorde hij’; vergelijk 7:13 en 7:16), er wordt ook benadrukt dat hij ‘ook dit niet ter harte nam’ (Hebr.: welo-’ sjat libbo gam-lazot – 7:23). Niet alleen voor het lijden van de Hebreeërs, maar ook voor het lijden van zijn eigen volk heeft Farao geen belangstelling.

Deze exegese is opgesteld door Willemien Roobol.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken