Menu

Basis

De Geest zweeft over de wateren?!

Over een politiek van hoop op watervragen

In de Paasnacht wordt in diverse kerken het water gezegend. In die nacht klinkt het bijvoorbeeld in de oud-katholieke liturgie: ‘Uw Geest zweefde bij het begin van de wereld over de wateren, opdat zij toen reeds de kracht der heiligmaking zouden ontvangen’ (Oud-Katholieke Kerk van Nederland 1993, 127). Via het Exodusverhaal beweegt de liturgie zich naar het zegenen van het water vandaag de dag, zodat water ook in het nu een kracht kan zijn ‘… om heel de mensheid te vernieuwen’ (OKK 1993, 128). In protestantse en roomskatholieke vieringen vinden we een soortgelijke liturgie in de Paasnacht.

Dit gebruik in de paasliturgie lijkt haaks te staan op de dagelijkse realiteit. In onze tijd van klimaatverandering lijkt water dikwijls meer een destructieve kracht dan een helende kracht te zijn. Een legitieme vraag die gesteld kan worden is of de Geest vandaag de dag nog wel ‘over de wateren zweeft’.

Dit artikel vindt zijn inbedding in het veld van ecotheologie. Het verkent een politiek van hoop. Eerst richt ik me op het werk van Jonathan Sacks. Daarna presenteer ik een case study uit Kaapstad.

Ecotheologie

Sinds een aantal decennia is in kerk en theologie een nieuwe stroming aan het ontstaan. Het gaat om een vergroening van de theologie, oftewel ecotheologie. In deze stroming staan ecologische vraagstukken als water en klimaatverandering centraal. Daarbij worden vragen gesteld aan traditionele vormen van theologie waarin de mens centraal staat (antropocentrisme; zie bijvoorbeeld Kim 2011, 61). Specifieke theologische reflecties over water krijgen vaak nog een specifiekere aanduiding zoals ‘hydrotheologie’ of ‘blauwe theologie’ (Marais 2017, 70). Het uitgangspunt van dit artikel is dat hedendaagse watervragen dikwijls samenhangen met andere vraagstukken zoals klimaatverandering. Daarom gebruik ik de algemenere benaming, ecotheologie, als inbedding van dit artikel.

Kerkelijke ontwikkelingen

Een pionier in het veld van ecotheologie is Oecumenisch Patriarch Bartholomeüs, spiritueel leider van de Oosters-Orthodoxe Kerk. Al decennialang richt hij zich op de relatie tussen religie en ecologische vraagstukken. Vanwege deze inzet noemde Al Gore, vicepresident van de Verenigde Staten, hem de ‘groene’ Patriarch (Hasselaar 2021a).

Paus Franciscus gaat met zijn encycliek Laudato Si’ verder in dit spoor. Het feit dat hij aan het begin van de encycliek (par. 7-9) verwijst naar het werk van de Oecumenisch Patriarch is een innovatie in het katholiek sociaal denken. Sinds haar verschijnen blijkt Laudato Si’ een enorme impuls voor vergroening in kerk en theologie.

Als het gaat om vergroening breder in de oecumene, valt ook het werk op van de Anglicaanse Kerk. Daarnaast mag het werk van de Wereldraad van Kerken, een fellowship van met name protestantse kerken, niet onvermeld blijven. In de jaren 1980 en 1990 initieerde zij het conciliair proces ‘Vrede, gerechtigheid en heelheid van de schepping’. Van recentere datum zijn initiatieven als ‘Groene Kerken’, in de Nederlandse context vooral vormgegeven door Kerk in Actie en Tearfund.

Naast kerken en organisaties kunnen we prominente theologen op het gebied van ecotheologie noemen, zoals Michael Northcott, Celia Deane-Drummond en Ernst Conradie.

De verloren sleutel van hoop

‘Tata, moeten we toch niet optimistisch blijven als het gaat om klimaatverandering?’ De architect Irena Bauman stelt deze vraag aan haar Tata (Pools voor ‘vader’), de socioloog Zygmunt Bauman. Bauman antwoordt zijn dochter dat het verkeerd is om de wereld in te delen in optimisten en pessimisten. Er is een derde mogelijkheid om met klimaatverandering om te gaan, een hoopvolle manier (Rootselaar 2014).

De opmerking van Bauman vraagt verdere aandacht. Hoop is een verwaarloosde notie, en niet alleen in het publieke domein. Zo stelt Jürgen Moltmann dat hoop binnen de theologie lang een verwaarloosd begrip is geweest (Moltmann 2015, 177). Tomáš Halík sluit hierop aan met zijn pleidooi om de verloren sleutel van hoop te gaan zoeken (2019, 11).

De zoektocht lijkt al te zijn gestart. In de afgelopen jaren dachten verschillende theologen na over hoop in relatie tot klimaatverandering. Albert Nolan, een Zuid-Afrikaanse dominicaanse priester, bekend om zijn werk tegen apartheid, pleit voor het ontwikkelen van een perspectief van hoop in relatie tot klimaatverandering dat niet gebaseerd is op zichtbare tekens, maar op vertrouwen in God (2010, 5). Erik Borgman ontwikkelde een katholiek perspectief in interactie met de encycliek Laudato Si’. Met zijn politiek van contemplatie pleit hij tegen een te activistische benadering in het Nederlandse beleid (Borgman 2017).

Dit artikel wil bijdragen aan een perspectief van hoop dat de kloof overbrugt tussen contemplatieve en actiegerichte benaderingen van hoop. Voor dit doel richt ik me op het werk van Jonathan Sacks (1948-2020), een toonaangevende Brits auteur en Opperrabbijn van de Verenigde Hebreeuwse Congregaties van het Brits Gemenebest (1991-2013).

Jonathan Sacks’ politiek van de hoop

Klimaatverandering, en nu ook corona, doen ons beseffen dat de toekomst radicaal onzeker is. Vanuit de bijbelse traditie zijn er verschillende mogelijkheden om een radicaal onzekere toekomst te interpreteren. De eerste mogelijkheid is die van de Apocalyps. Vraagstukken rondom duurzame ontwikkeling, inclusief water en klimaatverandering, worden vaak gedomineerd door scenario’s van angst en Apocalyps (Bruckner 2013, 2). De tweede mogelijkheid om een radicaal onzekere toekomst te interpreteren is vanuit hoop.

Voor sommigen kan het een verrassing zijn dat Sacks zijn concept van hoop afleidt van het aloude Exodusverhaal. Het Exodusverhaal gaat immers over het volk Israël, dat door goddelijk ingrijpen met tien plagen bevrijd wordt uit de slavernij. Voor Sacks mist een dergelijke lezing echter de volledige betekenis van het verhaal. Onder de oppervlakte bevat de Exodus een tegenverhaal waarin mensen zelf leren hun bevrijding vorm te geven (Hasselaar 2021b, 54-56). In verschillende tijden en contexten wordt de Exodus verteld en opnieuw verteld. Sacks noemt het perspectief op het goede leven dat opkomt uit de Exodus ‘een politiek van de hoop’.

Deze politiek van hoop kent een aantal cruciale ingrediënten en instituties om een radicaal onzekere toekomst tegemoet te treden. In de volgende sectie bespreek ik de ingrediënten emunah, chesed, en verandering van identiteit. Vervolgens sta ik stil bij de katalysator van deze politiek, het instituut van een publieke shabbat.

Emunah

Het eerste ingrediënt van de politiek van hoop is het Hebreeuwse concept emunah. Voor Sacks is emunah de menselijke reactie op de toestand van radicale onzekerheid. Hij definieert emunah met woorden als vertrouwen, trouw en loyaliteit. Dit vertrouwen heeft voor Sacks betrekking op God. Het gaat niet primair over het onderschrijven van bepaalde dogma’s; God staat voor een referentiepunt vanwaaruit de werkelijkheid waargenomen kan worden.

Met andere woorden, God wordt gezien als licht. Mensen kunnen het licht zelf niet zien; het licht maakt mogelijk dat wij de wereld om ons heen waarnemen. Zo is het ook met God. Mensen kunnen God niet zien. Alles wat mensen kunnen doen, is de wereld in het licht van God aanschouwen. Op die manier wordt God gezien als een referentiepunt om de werkelijkheid waar te nemen en te begrijpen.

Voor Sacks is het licht dat in het verhaal van de Exodus wordt gethematiseerd een licht van hoop. God als referentiepunt benadrukt een perspectief van hoop op de werkelijkheid. Het is een perspectief dat er al is, maar om zijn potentieel op te eisen, wordt men uitgenodigd om mee te doen door te leren de wereld in dit licht te zien.

Chesed

Het tweede ingrediënt is chesed. Vertrouwen stellen op God betekent vertrouwen stellen in relaties van chesed. Sacks omschrijft het Hebreeuwse begrip chesed als een vorm van liefde die zichzelf en anderen ziet als doel in zichzelf, in plaats van middel voor iemands eigen behoeften. Met andere woorden, in relaties gebouwd op chesed is er zowel ruimte voor jezelf als voor de ander. Mensen die door chesed zijn geïnspireerd, dragen samen verantwoordelijkheid voor een gedeelde toekomst.

Chesed wijst ons vooral ook op het creëren van relaties tussen mensen met verschillende en zelfs tegenstrijdige identiteiten – de beelden die ze hebben van zichzelf, anderen en de wereld. Deze identiteiten kunnen tot uiting komen in tegenstrijdige belangen of in verschillende opvattingen over de benodigde tijd voor transities in verband met klimaatverandering. Een voorbeeld van zo’n relatie gebaseerd op chesed is die tussen de directeur van een milieuorganisatie en de CEO van een oliemaatschappij die samen besluiten verantwoordelijkheid te nemen voor een gedeelde toekomst.

Vanuit chesed worden mensen ook uitgedaagd om relaties aan te gaan met de niet-menselijke natuur. Het is nog lastig voor te stellen hoe dergelijke relaties er concreet uitzien. Toch komen we in de praktijk al mooie voorbeelden op het spoor. Zo worden bij stichting Veldleeuwerik de wormgaatjes in de bodem, ‘de stem van wormen’, meegenomen in de bedrijfsadministratie als teken van een gezonde bodemstructuur.

Tegelijkertijd kan ‘samenwerken met de natuur’ nog staan voor een te instrumentele benadering van de natuur. Het idee om chesed uit te breiden met de niet-menselijke natuur sluit wellicht beter aan bij studies van een nieuw veld dat door Frans de Waal wordt gedefinieerd als evolutionaire cognitie. Evolutionaire cognitie probeert elke soort op zijn eigen voorwaarden te behandelen, door menselijke empathie te gebruiken als een manier om andere soorten te begrijpen (De Waal 2016, 275).

Chesed wil niet alleen een kracht zijn die individuen inspireert, maar ook een maatschappelijke en economische kracht. Chesed creëert dan nieuwe relaties waarop bevrijdende, inclusieve samenlevingen kunnen worden gebouwd.

Verandering van identiteit

Het derde ingrediënt van een politiek van hoop is verandering van identiteit. Door het aangaan van relaties gebaseerd op chesed, zeker met hen die anders zijn dan wij, worden mensen uitgenodigd hun identiteit open te stellen en te veranderen. Een politiek van hoop richt zich dus niet alleen op verandering van actie, maar ook op verandering van het beeld dat we hebben van onszelf, de ander en de wereld.

In zijn politiek van hoop noemt Sacks twee soorten identiteit: am en edah. Het Hebreeuwse begrip am verwijst naar een identiteit gebaseerd op een gedeelde geschiedenis. Individuen voelen zich met elkaar verbonden omdat ze dezelfde etnische afkomst delen. De tweede vorm van identiteit, aangeduid met het Hebreeuwse woord edah, is gebaseerd op waar mensen naartoe gaan. Het is een gedeelde toekomstvisie, waarbij de vraag wie we met en voor elkaar willen zijn centraal staat. Chesed is de drijvende kracht achter een identiteitswijziging van am naar edah.

Deze verandering van identiteit vraagt tijd. Het volk Israël deed veertig jaar over een afstand die in enkele dagen kan worden afgelegd. Sacks merkt hierover op (in navolging van Maimonides) dat het tijd kost om de beelden van jezelf, anderen en de wereld te veranderen. Het is dan ook de volgende generatie, die de nieuwe samenleving kan gaan vormgeven (Sacks 2010, 99-100).

Mensen die door ‘chesed’ zijn geïnspireerd, dragen samen verantwoordelijkheid voor een gedeelde toekomst.

De indruk kan ontstaan dat een politiek van hoop een naïeve uitnodiging is tot een betere wereld. De nadruk ligt echter niet op een beloofd land of Utopia, maar op de weg ernaartoe. Op deze weg loopt chesed het gevaar ondermijnd te worden door status quo, twijfel, rebellie, enzovoort. Economen wijzen erop dat motivaties die anderen insluiten, zoals chesed, gemakkelijk kunnen verglijden tot parochiaal altruïsme waarin het creëren van een ‘wij’ ook leidt tot het creëren van een ‘zij’ (Hasselaar 2021b, 80).

Sacks’ politiek van hoop beschouwt chesed echter nooit als vanzelfsprekend en is daarom ook niet naïef. Wel moeten we nadenken over de vraag wat voor soort architectuur of instituut nodig is om onderweg hoop te bewaren en te stimuleren. Sacks biedt een aantal creatieve antwoorden. Hier beperk ik me tot het instituut van een publieke shabbat.

Publieke shabbat

Voor Sacks is de sleutel tot een politiek van hoop het ontwerpen en instellen van de shabbat als een politiek instituut (Sacks 2000, 136). Zelf gebruik ik de term ‘publieke shabbat’ om aan te geven dat het gaat om een instituut in het publieke domein. Deze shabbat is niet een religieuze instelling, maar een instelling voor alle betrokkenen. Als kenmerken noemen we (Hasselaar 2021b, 61-62):

  1. Na Egypte mocht geen enkele Israëliet zichzelf meer als slaaf zien. De slavernij was een voorbijgaande situatie, geen identiteit. De shabbat werd de antithese van Egypte, de utopie in het heden. Sacks noemt dit ‘Utopia Nu’ (Sacks 2010, 16). De shabbat is het beoefenen, overpeinzen en uitvoeren van het beloofde land van vrijheid, terwijl we onderweg zijn.
  2. De shabbat is een neutrale ruimte. Hoewel hij publiek is, is hij vrij van één dominante ideologie, het gaat om een waarheid voorbij het eigen gelijk. De shabbat stimuleert de bereidheid om respectvol te luisteren naar de ander. Alleen de ervaring van het delen van een gemeenschappelijke wereld met anderen met hun eigen perspectieven kan mensen bewustmaken van hun identiteit.
  3. De shabbat beschermt en versterkt de relaties van chesed. Relaties van chesed zijn niet vanzelfsprekend, omdat ze nooit onaangetast blijven door angst, twijfel of scepsis. Ze hebben ruimte om te groeien, maar ook om te verslechteren. De shabbat is wat het letterlijk betekent: het dagelijkse leven ‘stoppen’, niet uit luiheid, maar om geïnspireerd te worden door chesed, de drijvende kracht naar een nieuwe inclusieve en bevrijdende identiteit.
  4. De shabbat is belichaamde waarheid. De shabbat brengt de kracht in van muziek, gebed, kunst en verbeelding om identiteiten vorm te geven en te verwijzen naar realiteiten die verder gaan dan reflecties en argumenten. De term ‘publieke shabbat’ klinkt misschien nog steeds te religieus en daarom exclusief voor sommigen. Daarom kunnen we ook andere termen gebruiken, zoals de term ‘werkplaats van hoop’. In bovenstaande sectie heb ik de onderdelen van een politiek van hoop uiteengezet. In het volgende deel presenteer ik een casus uit Kaapstad. Op dit moment zijn we daar werkzaam om een dergelijke politiek van hoop concreet vorm te geven.

Casus uit Kaapstad

Opeens was het daar, klimaatverandering, uitgedrukt in een periode van drie jaar droogte in Kaapstad, Zuid-Afrika. Van juni 2015 tot juni 2018 varieerde de regenval in Kaapstad tussen de 50 en 70 procent van het langjarig gemiddelde. In januari 2018 leek het alsof er nog maar water voorradig was voor drie maanden. ‘Day Zero’ werd uitgeroepen tot de dag waarop het waterniveau in de dammen rondom de stad gedaald zou zijn tot 13,5 procent en de waterkranen afgesloten zouden worden (Joubert & Ziervogel 2019, 5). Uiteindelijk heeft Day Zero niet plaatsgevonden, omdat bedrijven en burgers van Kaapstad een halvering van de watervraag bewerkstelligden en er weer regen kwam.

Na deze ervaring van Day Zero is Kaapstad zich bewust geworden van haar kwetsbaarheid ten aanzien van water in de context van een veranderend klimaat. Op 19 februari 2020 lanceerde de stad haar waterstrategie ‘Our Shared Water Future: Cape Town’s Water Strategy’. De centrale doelen in deze strategie zijn het realiseren van een watersensitieve en inclusieve stad in 2040. Een inclusieve stad staat voor een stad waarin iedereen gelijk is en mee kan doen. Een watersensitieve stad heeft vooral betrekking op het realiseren van voldoende drinkwater en passende sanitaire voorzieningen. Na het narratief van Day Zero, met haar apocalyptische associaties, kan de waterstrategie wellicht aangeduid worden als een narratief van hoop. Als we de waterstrategie namelijk bekijken vanuit het perspectief van hoop ontleend aan Jonathan Sacks, vinden we daarin sporen van emunah, chesed en verandering van identiteit.

Emunah

De waterstrategie van Kaapstad benadrukt dat er verschillende soorten en bronnen van kennis nodig zijn om de doelen te behalen. Er zijn geen gemakkelijke antwoorden. ‘De fundamentele uitdaging is geen technische, maar speelt zich af op sociaal, financieel en politiek vlak’ (Water and Sanitation Department 2020, 15). De stad zet zich in om water en sanitaire voorzieningen te bieden door middel van processen die waardigheid, vertrouwen en sociale cohesie bevorderen. Het woord ‘vertrouwen’ als basis van samenwerkingsrelaties speelt bij deze processen een centrale rol. Hierbij denken we aan het Hebreeuwse begrip emunah.

Chesed

In een politiek van hoop staat chesed voor een benadering van onderaf, doordat mensen, dikwijls met conflicterende belangen in het nu, zelf besluiten om samen verantwoordelijkheid te dragen voor een gedeelde toekomst. De waterstrategie is opgesteld door de overheid, en kent daarmee een benadering van bovenaf. Toch is het niet overdreven om te stellen dat er in de ambitie van de strategie sporen van chesed aanwezig zijn. Opvallend is de hand die de stad uitstrekt naar diverse samenwerkingspartners, onder wie burgers, ambtenaren, politieke lei-ders, zakenlui en academici (67). Bovenal zoekt de overheid samenwerking met mensen in de townships. De strategie richt zich niet alleen op mensen, maar ook op de relatie met het water. De watersensitieve stad dient gebaseerd te zijn op gezonde ecologische principes (49). Zo vinden we diverse sporen van chesed in de waterstrategie van Kaapstad.

Verandering van identiteit

Een politiek van hoop benadrukt de noodzaak van tijd en een reis door de woestijn om tot andere beelden te komen over onszelf, de ander en water. De waterstrategie van Kaapstad erkent de noodzaak van tijd om een watersensitieve en inclusieve stad te worden. Het document maakt onderscheid tussen proces en bestemming. De focus van het document ligt op het proces (51). Geleidelijk zullen nieuwe economische kansen ontstaan. Denk aan de vraag naar watergerelateerde producten en diensten, die op hun beurt weer ondernemingen en banen scheppen (11).

De Aartsbisschop van Kaapstad, Thabo, benadrukt dat een vernieuwing naar een inclusieve samenleving een worsteling is. Hij benadrukt de noodzaak van ‘de nieuwe worsteling’ (the new struggle), waarbij de oude worsteling verwijst naar de strijd tegen Apartheid. De nieuwe worsteling wijst de waarden af die onder kolonialisme en Apartheid liggen: het najagen van persoonlijk gewin, macht, status en materiële welvaart zonder rekening te houden met de consequenties voor anderen en de planeet. De nieuwe worsteling gaat om het vormgeven van een meer gelijkwaardige samenleving waarin gelijke kansen zijn en de vruchten van economische groei eerlijk verdeeld worden. Ten diepste gaat het om het vervangen van fundamentele waarden; van ‘ik’ naar ‘wij’ in relatie tot de natuur en de toekomst van de samenleving (Makgoba 2019, 224).

Een politiek van hoop benadrukt de noodzaak van tijd en een reis door de woestijn om tot andere beelden te komen over onszelf, de ander en water.

In de fases van waterstrategie, maar vooral ook in de oude en nieuwe worsteling van Thabo, herkennen we iets van de twee fases uit een politiek van hoop. De eerste fase is dan nog gebaseerd op een identiteit die ten grondslag ligt aan de acties die exclusiviteit en watervragen hebben veroorzaakt. De focus van een reactie ligt dan direct op het tegengaan van de gedeelde problemen.

Een politiek van hoop maakt echter zichtbaar dat wanneer mensen zich tot deze fase beperken, ze niet het volledige potentieel van een hoopvolle toekomst omarmen. De tweede fase oriënteert ons namelijk op een identiteit die niet langer is gebaseerd op een gedeeld verleden, maar op wie mensen willen zijn. De tweede fase wijst op een nieuw en gemeenschappelijk ‘wij’ dat degenen omvat die nu nog uitgesloten zijn, bijvoorbeeld mensen in de townships. Wil een dergelijke transformatie blijvend zijn, dan zullen mensen wel zelf de beelden waar ze bij leven moeten veranderen.

Een politiek van hoop oriënteert ons dan ook op de cruciale rol van een lerende samenleving, met bijzondere aandacht voor de volgende generatie. Ook dit horen we terug in de waterstrategie met haar nadruk op de transitie als leerproces met alle betrokkenen richting 2040 (55), en de cruciale rol voor de volgende generatie in de transitie, uitgedrukt in onderwijsprogramma’s (22).

In het omschrijven van een dergelijk proces als ‘worsteling’ wordt al zichtbaar dat het opbouwen van een ‘nieuw wij’ richting 2040 moeilijk, stroef en kwetsbaar is. In de worsteling moet de hoop met haar ingrediënten zich staande houden te midden van angst voor verandering, puur eigenbelang, status quo, opportunisme, doodlopende wegen, enzovoort. Een politiek van hoop heeft dan ook continue versterking, reparatie en inspiratie nodig. Daarom zijn instituties cruciaal die de gemeenschapsopbouw tussen mensen onderling en tussen mens en water ondersteunen.

Publieke shabbat

In de waterstrategie vinden we diverse aanzetten tot dergelijke instituties. Zo is er het voornemen om een platform te creëren waarin de inspanningen van betrokkenen gecoördineerd kunnen worden en bestuur en besluitvorming tijdens crises verbeterd kan worden (66). De strategie spreekt ook over het opzetten van mobiele co-design labs (Colabs). Deze Colabs zijn kleine samenwerkingslaboratoria in informele nederzettingen om meer inclusief en proactief bestuur te bewerkstellingen, en daarmee een kritieke infrastructuur op gemeenschaps-en huishoudenniveau vorm te geven (88).

Eerder hebben we gezien dat een publieke shabbat of werkplaats van hoop zo’n institutie is die gemeenschapsopbouw tussen mensen onderling en tussen mens en water kan ondersteunen. In de context van de waterstrategie kan een werkplaats van hoop dan de volgende elementen bevatten.

  1. Een regulier moment in de transitie waarin het ‘nieuwe wij’ van 2040 in het nu gevierd wordt. Dit herinnert alle betrokkenen eraan dat ze niet langer gedetermineerd hoeven te worden door het gedeelde verleden, maar door de nieuwe realiteit waarnaar ze streven.
  2. Een neutrale ruimte in het publieke domein, die mensen vanuit verschillende groepen in de stad oriënteert op iets groters dan hun huidige identiteit. In deze neutrale ruimte wordt verschil tussen de deelnemers omarmd. Door de verschillen worden deelnemers zich ook meer bewust van hun eigen identiteit. Hierdoor kunnen afzonderlijke identiteiten opengaan en kan er geleidelijk aan een nieuwe, gemeenschappelijke identiteit ontwikkeld worden. Verschil kan zo een bron van vernieuwing en bevrijding worden in plaats van een bron van polarisatie.
  3. Het stimuleren van relaties van chesed. Ruimte maken voor elkaar vraagt om een gedisciplineerde manier van communiceren (inzichten begrijpelijk maken voor anderen die ze niet kennen), luisteren (de wereld van een ander betreden, rollen omkeren), relaties herstellen en opnieuw beginnen. Een werkplaats van hoop erkent gevoelens van wanhoop, opportunistisch gedrag en doodlopende wegen, maar geeft zich er niet aan over en stimuleert om samen kleine stapjes vooruit te zetten.
  4. Het stimuleren van belichaamde kennis. Een werkplaats van hoop benadrukt de kracht van muziek, poëzie, gebed, kunst en verbeeldingskracht om bevrijdend perspectief te creëren in het hier en nu. Muziek bezit bijvoorbeeld het vermogen om een andere werkelijkheid voor te stellen dan die zich nu voordoet, en daarmee wordt die andere werkelijkheid al werkelijkheid in het nu. Denk bijvoorbeeld aan U2’s ‘In the Name of Love’, oorspronkelijk geschreven rond het ontwikkelen van een nieuw ‘wij’ in de context van rassendiscriminatie in de Verenigde Staten.

Hierboven is aangegeven dat de stad zich wil laten inspireren door de beste internationale voorbeelden van Colabs. Uiteraard is dit een goed idee, en het concept van een werkplaats van hoop kan hiervan een invulling zijn.

Tegelijkertijd vind ik het essentieel om eerst te luisteren naar wijsheid die in Zuid-Afrikaanse tradities zelf aanwezig is, juist om het vormgeven van een inclusieve samenleving zeer serieus te nemen. De God van de hoop namelijk spreekt niet alleen Hebreeuws, Grieks, Latijn, Engels of Nederlands, maar ook de lokale ZuidAfrikaanse talen (Makgoba 2019, 226).

Dit komt bijvoorbeeld tot uiting in concepten als indaba, ontleend aan de Zulu-en Xhosa-cultuur. Indaba staat voor een vorm van gemeenschapsopbouw, waarin de gemeenschap samenkomt speciaal om te luisteren naar het perspectief van anderen over een vraagstuk waarmee de gemeenschap geconfronteerd wordt (Nesbit 2017, 3). Verschillen leiden zo niet tot polarisatie, maar tot een eerlijk zoekproces met wederzijds respect totdat een uitkomst is gevonden die door iedereen geaccepteerd kan worden (Nesbit 2017, 12). In 2021 verkennen we of en hoe indaba van waarde kan zijn in de waterstrategie van Kaapstad. Daarnaast komt de rol van de geloofsgemeenschappen aan de orde. Aartsbisschop Thabo benadrukt dat kerken een rol hebben als bruggenbouwers om zo de uitdagingen van Zuid-Afrika onder ogen te zien (Makgoba 2019, 225).

Tot zover een eerste verkenning van een politiek van hoop in de context van waterstrategie in Kaapstad; nu terug naar de ecotheologie.

Een theologie van de shabbat

Dit artikel wil bijdragen aan een perspectief van hoop dat de kloof overbrugt tussen contemplatieve en actiegerichte benaderingen van hoop binnen de ecotheologie. Aan het begin van dit artikel heb ik aangegeven dat een dergelijke brug ontbreekt. Een politiek van hoop, ontleend aan het werk van Jonathan Sacks, draagt zowel actie als contemplatie in zich. In het artikel is duidelijk geworden dat de shabbat een centrale rol speelt in een dergelijke politiek van hoop. Binnen grote christelijke tradities zijn aanzetten gedaan om een theologie van de shabbat te ontwikkelen op ecologische vraagstukken. Ik noem drie voorbeelden.

Ten eerste refereert de encycliek Laudato Si’ aan de Exodus. In alle verwijzingen gaat het om de shabbat. Die wordt beschreven als een tijd om relaties te bouwen, niet alleen tussen mensen, maar ook met andere levende wezens (par. 68). Ook wordt er verwezen naar de wetten rond de shabbat, het shabbatsjaar en het jubeljaar. Deze wetten willen bijdragen aan balans en een eerlijke verdeling in de menselijke relaties en de relatie met het land (par. 71). Ten slotte wordt de shabbat gezien als een dag waarop de relaties met God, onszelf, anderen en de wereld kunnen worden geheeld (par. 237).

Ten tweede beargumenteert de protestantse theoloog Jürgen Moltmann dat de wijsheid over de schepping ‘… te vinden is in de joodse theologie en praktijk van de shabbat. Door de shabbat los te laten, hebben de heidense christelijke kerken deze opening [naar deze wijsheid] verloren … (Moltmann 1993, xv).

Ten derde onderzocht de anglicaanse bisschop George Browning in zijn Sabbath and the Common Good (2016) de rol van de shabbat. Het werk van Browning is deels een antwoord op de oproep van de Lambethconferentie, de tienjaarlijkse vergadering van anglicaanse bisschoppen. In 1998 en 2008 pleitte deze conferentie voor een herstel van het ‘shabbat-beginsel’ en de ontwikkeling van een shabbats-theologie opdat de Kerk meer adequaat kan reageren op de milieucrisis (Browning 2016, 258).

De aanzetten die zijn gedaan om een theologie van de shabbat te ontwikkelen op ecologische vraagstukken, sluiten aan bij de politiek van hoop in het werk van Sacks.

Conclusie

Dit artikel begon met de Paasnacht waarin we horen dat de Geest over de wateren zweefde met haar kracht om heel de mensheid te vernieuwen. We ontwikkelden in dit artikel een politiek van hoop, gericht op watervragen in de context van klimaatverandering. Deze politiek van hoop maakt emunah, chesed en verandering van identiteit zichtbaar. Het instituut van een publieke shabbat (of werkplaats van hoop) fungeert als katalysator. De casus van Kaapstad laat zien dat de recente waterstrategie ingrediënten bevat van een narratief van hoop. Het artikel benadrukt het belang van het opnemen van concepten als indaba in de waterstrategie.

Dit artikel draagt bij aan een contemplatieve en actiegerichte benadering van hoop en maakt duidelijk dat er in diverse christelijke tradities aanzetten zijn gedaan om een theologie van de shabbat te ontwikkelen op ecologische vraagstukken.

Een politiek van hoop werpt niet alleen licht op hedendaagse watervragen. Deze watervragen werpen via deze politiek ook nieuw licht op de viering in de Paasnacht. De Geest blijkt zich namelijk niet alleen te richten op vernieuwing van heel de mensheid, zoals de huidige Paasliturgie stelt. De Geest laat zien dat de cirkel van vernieuwing veel ruimer opgevat dient te worden, inclusief water en alle actuele vraagstukken daaromtrent. Alleen zo kan de Geest ook vandaag over de wateren zweven.

Jan Jorrit Hasselaar is econoom en theoloog. Hij coördineert het Amsterdam Centre for Religion & Sustainable Development (Vrije Universiteit Amsterdam).

Literatuur

Borgman, E. (2017). Leven van wat komt. Een katholiek uitzicht op de samenleving. Utrecht: Meinema.

Browning, G.C. (2016). Sabbath and the Common Good: Prospects for a New Humanity. Melbourne: Echo Books.

Bruckner, P. (2013). The Fanaticism of the Apocalypse: Save the Earth, Punish Human Beings. Cambridge: Polity Press.

Halík, T. (2019). Niet zonder hoop. Religieuze crisis als kans. Utrecht: KokBoekencentrum Uitgevers.

Hasselaar, J.J. (2020). Hope in the Context of Climate Change: Jonathan Sacks’ Interpretation of the Exodus and Radical Uncertainty. International Journal of Public Theology 14, pp. 224-240.

Hasselaar, J.J. (aankomend 2021a). Oecumenisch Patriarch Bartholomeus. In: M.J.H.M. Poorthuis (ed.), De moderne theologen. Amsterdam: Boom uitgevers.

Hasselaar, J.J. (aankomend 2021b). Climate Change, Radical Uncertainty and Hope: Theology and Economics in Conversation. Amsterdam: Amsterdam University Press.

Hasselaar, J.J. & E.C. IJmker (eds.) (2021). Water in Times of Climate Change: A Values-driven Dialogue. Amsterdam: Amsterdam University Press.

Joubert, L. & Ziervogel, Z. (2019). Day Zero: One City’s Response to a Record-breaking Drought. Creative Commons Licence. Beschikbaar op https://dayzero.org.za

Kim, S.C.H. (2011). Theology in the Public Sphere: Public Theology as a Catalyst for Open Debate. Londen: SCM Press.

Makgoba, T. (2019). Faith & Courage: Praying with Mandela. Cincinnati: Forward Movement.

Marais, N. (2017). #RAINMUSTFALL: A Theological Reflection on Drought, Thirst and the Water of Life. In: Acta Theologica 2017 37(2):69-85. http://dx.doi.org/10.18820/23099089/actat.v37i2.5

Moltmann, J. (1993). God in Creation: A New Theology of Creation and the Spirit of God. Minneapolis: Fortress Press.

Nolan, A. (2010). Hope in an Age of Despair. New York: Orbis Books.

Oud-Katholieke Kerk van Nederland (1993). Kerkboek. Baarn: Gooi en Sticht.

Paus Franciscus (2015). Laudato Si’: On Care for our Common Home. Londen: Catholic Truth Society.

Rootselaar, F. van. (2014, 15 februari). De mens kan niet wereldwijd denken. Trouw. Beschikbaar op https:// www.trouw.nl/nieuws/de-mens-kan-niet-wereldwijddenken~b1d47b61/

Sacks, J. (2000). A Letter in the Scroll: Understanding Our Jewish Identity and Exploring the Legacy of the World’s Oldest Religion. New York: Free Press.

Sacks, J. (2010). Covenant & Conversation, Exodus: The Book of Redemption. Jerusalem: Maggid Books.

Water and Sanitation Department of the City of Cape Town (2020). Our Shared Water Future: Cape Town’s Water Strategy. Beschikbaar op https://resource.capetown.gov.za/documentcentre/Documents/City%20strategies,%20plans%20and%20frameworks/Cape%20Town%20Water%20Strategy.pdf

Waal, F.B.M. de (2016). Are We Smart Enough to Know How Smart Animals Are? New York: W.W. Norton & Company.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken