Menu

Basis

De God van Israël overwint

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Alternatief bij dertiende zondag van de zomer (1 Samuël 17:31-58)

Het verhaal van David en Goliat staat in de Nederlandse top-5 van meest geliefde bijbelverhalen. Zo lezend is het wel duidelijk waarom; het heeft alle elementen in zich van een jongensboek: de herdersjongen wint met lef, bluf en slimheid van de reuzenkrijger. De boodschap: wie niet sterk is, moet slim zijn.

Dat David dapper is, moet aan het begin van deze verhalencyclus nog blijken. In het voorgaande hebben we hem slechts leren kennen als jongste uit een gezin met acht broers: een herdersjongen die nog door zijn oudere boer Eliab wordt verweten dat hij aan het front ramptoerist komt spelen in plaats van thuis de schapen te hoeden. Maar David toont zich eerder gefascineerd: is het echt zo dat de onbesneden Filistijn Goliat uit Gat in zijn ééntje de slagorden van Israëls God uitdaagt?

Goliat uit Gat

De plaats van herkomst van Goliat, Gat, vervult in de verhalen van 1 Samuël een dubbelrol: het is zowel een toevluchtsoord voor de verslagen Filistijnen, alsook voor David als Saul hem naar het leven staat. Gat krijgt daarmee dezelfde status als Egypte voor het volk Israël: ‘angstland’, maar het kan ook een toevluchtsoord zijn in moeilijke tijden. Goliat komt dus niet toevallig uit Gat, temeer daar het ook nog eens de stad is waarheen de Enakieten werden verjaagd in Jozua 11:22. Deze Enakieten waren reuzen, waarbij de Israëlieten zich maar ‘nietige sprinkhanen’ voelden (Numeri 13:33 – Nieuwe Bijbelvertaling). Zo staat Goliat daar, als een dinosauriër, een Angstgegner uit een mythisch verleden. De geschiedenis van de verovering van het land van deze reuzen door een nietig volkje wordt hiermee in herinnering geroepen. Zo blijft het verhaal spannend, maar wordt de uitkomst al voorspelbaar. Uiteindelijk zal, net als toen, de op het eerste oog veel sterkere tegenstander in het stof bijten, juist omdat hij vertrouwt op eigen kracht in plaats van op die van God.

Bijbelse humor

Kenmerkend is dat Goliat voortdurend probeert om de strijd tussen de Filistijnen en Israël tot een persoonlijke strijd te maken, aangewakkerd door zijn onverzadigbare zelfvertrouwen. Tegenover hem komt David te staan, die daar juist niet in meegaat: voor hem is het een strijd tussen de goden van de Filistijnen – die hij het noemen niet eens waard vindt – en de Heer van de slagorden van Israël. Los van dit belangrijke inhoudelijke verschil, zijn David en Goliat toch ook aan elkaar gewaagd, qua grootspraak. Dit is een voorbeeld van bijbelse humor: zoals Goliat loopt te pochen over zijn kracht tegen Israëlieten, zo pocht David op zijn kracht ten opzichte van de dieren waartegen hij zijn kudde schapen moest beschermen. Zo worden de Filistijnen tot dieren gereduceerd. Weliswaar geduchte dieren: leeuwen en beren, die David evengoed bij de ‘baard’ (17:35 – Vertaling Nederlands Bijbelgenootschap 1951, ondersteund door het lexicon Koehler-Baumgartner) of bij de ‘kaken’ (NBV) nam en doodsloeg.

Davids relaas over zijn gevechten met dieren wordt in het Hebreeuws verlevendigd door het gebruik van de hifil: de actie spat ervan af. Uiteindelijk neemt Goliat deze metaforiek over als hij zegt: ‘Ben ik soms een hond, dat je met een stok op me afkomt?’ (17:43). Saul hoort Davids vechtlust aan en geeft hem vaderlijk een zegen mee: ‘Ga, en de Heer zal met je zijn’ (17:37).

Vaderlijke Saul

In meer opzichten stelt Saul zich vaderlijk richting David op: hij wil hem zelfs zijn wapenrusting lenen om tegen Goliat nog enigszins beslagen ten ijs te komen. Waar namelijk Goliats wapenrusting wordt beschreven (17:5-7), valt met name zijn speer op: de schacht daarvan is zo dik als de boom van een weefgetouw. Dit blijkt een vast attribuut bij de beschrijving van Goliat of diens broer Lachmi (1 Kronieken 20:5). Maar voor David is de koninklijke wapenrusting niet geschikt. Hij is het niet gewend, en dan kun je er maar beter niet mee gaan vechten. Ook zal er een inhoudelijke reden zijn waarom David niet met Sauls wapens kan vechten. Wat Saul hier opvallend genoeg juist niet doet, is David zijn dochter beloven. Waar dit gerucht onder Israëls strijders vandaan komt (1 Samuël 17:25) is onbekend. Ironisch genoeg zal David later wél een speciale band opbouwen met Sauls zoon Jonatan. En ook de belofte schoonzoon van de koning te worden zal later gestand worden gedaan. Saul zal David uiteindelijk zijn dochter Michal tot vrouw schenken, maar pas na het verslaan van nog tweehonderd Filistijnen (18:20.28-29).

Een staf tegen een lans

Dan volgt uiteindelijk het verslag van het gevecht. David pakt zijn ‘staf’ (17:40 – Hebr.: maqeel), het vaste attribuut van een herder – zie de tegenstelling tot de speer of lans van Goliat – en zoekt vijf stenen. Waarom vijf? De eerste zal toch immers al raak zijn? Het is een symbolisch aantal dat doet denken aan de vijf boeken van Mozes: Goliat komt met zijn zwaard, lans en kromzwaard, de wapenrusting der ongelovigen. Maar David komt met de Naam van de Heer der hemelse machten. Het is belangrijk om te benadrukken dat de Heer in deze strijd de beslissende factor is, en niet de mens. Veelzeggend is dan ook het einde van vers 46: ‘Wéten zullen ze, dat er voor Israël een God is!’

Zo blijkt de strijd tussen David en Goliat, die zo archetypisch verworteld is geraakt in de literatuur om duidelijk te maken dat ‘wie niet sterk is, slim moet zijn’, eigenlijk bedoeld als een eerbewijs aan de Heer, de God van Israëls slagorden, die voor zijn nietige volk de overwinning behaalt op een machtige vijand. Dit gebeurt omdat-en-alleen-in-zoverre-als het volk op Hem vertrouwt, in plaats van op zware wapens en militair overwicht. David is dan dus al koning: een pars pro toto voor heel Israël, zoals idealiter iedere koning zijn hele volk belichaamt voor God en de wereld.

Deze exegese is opgesteld door Matthijs de Vries.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Ik ben de wijnstok, jullie zijn de ranken’

Het vijfde boek van Mozes spreekt in hoofdstuk 4 dankbare verbazing uit over Gods verbondenheid met zijn volk in Mozes. In de hele geschiedenis van God met de mensheid kwam zo’n unieke verbondenheid niet voor (Deuteronomium 4:32-33). De beproevingen logen er niet om, maar ook Gods wonderdaden niet (4:34). Jullie boffen dat jullie dit te zien gekregen hebben (4:35) en je hebt zijn woorden ook nog mogen horen (4:36). God zelf heeft jullie bevrijd (4:37). Onderhoud dan zijn geboden, dan is deze band niet kapot te krijgen en zal het jullie goed gaan (4:40).

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

Brood genoeg voor iedereen

In het Evangelie van Johannes heeft Pasen een belangrijke plek. ‘De inzichten van na Pasen zijn leidinggevend in dit Evangelie en hebben hun stempel gedrukt op het verhaal van Jezus vóór Pasen,’ schrijft professor Martin de Boer. Je moet dus niet alleen de gebeurtenissen rond Pasen, maar ook de rest van het Evangelie lezen in dat licht. Het teken van het brood in Johannes 6 kan dan ook gelezen worden als een opmaat naar Pasen. En zo is er in de uitleg ook een verbinding te maken naar het eten van het Pesachmaal in Jozua 5.

Nieuwe boeken