Menu

None

De Goede Herder en de blindgeborene

Over Johannes 9 – 10

In de meeste liturgische leesroosters worden de hoofdstukken 9 en 10 los van elkaar gelezen. Johannes 9 heeft een plek in de Veertigdagentijd, op weg naar Pasen, en Johannes 10 in de Paastijd. Deze twee hoofdstukken vormen echter een eenheid die bij elkaar gelezen moet worden. Misschien mag zelfs gezegd worden dat zoals deze hoofdstukken bij elkaar horen, ook Veertigdagentijd en Paastijd bij elkaar horen. Een spannende combinatie tussen de blindgeborene en de goede herder.

Onrechtvaardige processen in het Johannesevangelie

In het Johannesevangelie spelen gerechtelijke processen een belangrijke rol. Onrechtvaardige gerechtelijke processen. Deze processen zijn alle verbonden met het hoofdpersonage Jezus. De climax vormt het proces tegen Jezus in de hoofdstukken 18-19. De voorbereiding wordt gevormd door drie processen.

Het eerste proces is dat tegen een vrouw die beschuldigd wordt van overspel, in Johannes 8. De Farizeeën en Schriftgeleerden brengen de aangeklaagde vóór Jezus die in de rol van rechter wordt gedwongen. De aanklacht lijkt helder: op heterdaad betrapt bij overspel. Dus het oordeel lijkt ook vanzelfsprekend. Op overspel staat in de Wet van Mozes de doodstraf – en, beste Jezus, zo zeggen de aanklagers eigenlijk, jij wilt je toch aan die Wet des Heren houden? Nu staat er inderdaad in de Wet iets over straf op overspel (zie Deuteronomium 22:22-24), maar toch net even anders dan de aanklagers suggereren. Want als die vrouw op heterdaad betrapt is, waar is die man dan? En die valt volgens de wettekst onder dezelfde strafmaat. Op heterdaad betrappen, in de daad zelf dus, is bovendien niet zo eenvoudig. Hoe moeten we ons dat voorstellen? Vond dat overspel dan midden op straat plaats? Of hebben die aanklagers met z’n allen door een spleet in een deur staan gluren? Hoe dat ook zij, de getuigen van het overspel moeten bij een terdoodveroordeling de eerste stenen gooien in de uitvoering van de doodstraf door steniging. Maar als Jezus hen daartoe uitnodigt met de opmerking dat wie zonder zonde is, dus wie oprecht getuigenis heeft afgelegd in dit proces, de eerste steen mag gooien, druipen ze af (want op een valse getuigenis in een halszaak staat eveneens de doodstraf). De oudsten het eerst, merkt de evangelist fijntjes op. In plaats van als rechter de vrouw te veroordelen, redt Jezus de vrouw van een onrechtvaardige rechtsgang.

Het tweede proces treffen we in de hoofdstukken 9-10. De blindgeborene wordt slachtoffer van een gerechtelijk proces, nadat hij van zijn blindheid genezen is. In wezen is het een proces tegen de afwezige Jezus. Omdat Jezus niet opgepakt wordt, pakken de religieuze overheden de genezene aan. Maar ondanks alles houdt hij stand. En Jezus bevestigt hem daarin.

Het derde proces wordt aangekondigd naar aanleiding van de opwekking van Lazarus in hoofdstuk 11. Het optreden van Jezus leidt tot de climax van het genezen van zelfs iemand die overleden is, van zijn vriend Lazarus. Maar als gevolg daarvan besluiten de religieuze overheden beiden ter dood te veroordelen. Het oordeel betreft ook hier primair Jezus zelf (Johannes 11:45-57), maar in het kielzog van het besluit tegen Jezus ook Lazarus, in Johannes 12:10-11.

Na het dubbelbesluit om beide mannen uit de weg te ruimen, verschuift in 12:12 het decor naar Jeruzalem waar als climax het onrechtvaardige proces tegen Jezus zal plaatsgrijpen. Maar ook hier gaat het om een proces waarin de aangeklaagde, ondanks zijn terechtstelling, standhoudt, zoals de opstanding, beschreven in Johannes 20-21, aantoont.

Hoofdstuk 9: een rechtsgeding in fasen

De eerste fase van het proces

De eerste scène van hoofdstuk 9 wordt gevormd door de verzen 1-7. In wezen is het een soort voorproces. Een voorproces dat even onrechtvaardig is als het proces zelf. De leerlingen van Jezus hebben eigenlijk de blindgeborene al veroordeeld: er is zonde in het spel. Deze mening uiten ze zonder zelfs maar contact gehad te hebben met de man die blind is vanaf zijn geboorte. De blinde is slechts een object dat ingepast wordt in het eigen waardesysteem. De enige speling die de leerlingen laten in hun oordeel is of het de man zelf betreft of zijn ouders. En zo worden de ouders ook door de leerlingen al betrokken in een onrechtvaardig oordeel, zoals zij verderop in het verhaal eveneens in het schijnproces betrokken raken.

Alleen Jezus is anders. Hij spreekt helemaal geen oordeel uit. In tegendeel, de blinde is geen resultaat van zonde, maar degene door wie God zijn heerlijkheid openbaart. Jezus treedt dan ook in contact met de blinde. Heel direct met lijfelijk contact. Met slijk gemaakt uit zijn eigen lijf bestrijkt hij de lijfelijke ogen van de blinde. Sommige handschriften lezen hier ‘zalven’ in plaats van ‘bestrijken’, waarmee Jezus, de Gezalfde, de blinde eveneens tot gezalfde maakt.

De blinde man, als enige, doet wat Jezus zegt, en daarom wordt hij ziende. Dit aspect zal ook terugkeren bij de opwekking van Lazarus, waar alleen de dode hoort naar Jezus’ stem.

De tweede fase van het proces

Het proces start met een onderzoek door buren en bekenden in de verzen 10-12. De directe sociale omgeving van de genezen blinde deelt niet in de vreugde van zijn genezing, maar gaat de confrontatie met hem aan over zijn identiteit, over de wijze waarop hij genezen is, en, uiteindelijk, over Jezus’ identiteit.

De genezen blinde heeft Jezus alleen ‘gezien’ toen hij nog blind was. Maar blijkbaar is dat voldoende om zich in het proces te ontpoppen als een Jezus-kenner, als enige Jezus-kenner. De anderen hebben, hoewel zij niet blind zijn, niets gezien. ‘Wie is Jezus?’ is een vraag die als speelt vanaf de roeping van de eerste leerlingen (zie Johannes 1:35-51); het is de eens blinde man die op deze identiteitsvraag in oprechtheid antwoordt.

De derde fase van het proces

Het onderzoek door de Farizeeën in de verzen 13-17 is de derde fase in het proces. Het werkwoord ‘brengen’ in vers 13 is een juridische term. De genezene wordt als het ware voorgeleid. Desondanks speelt de eens blinde man nu nog vooral de rol van getuige. Vers 14 bevat immers indirect de aanklacht. Blijkt de genezingsdag opeens een sabbat te zijn… En dus moet de genezene getuigenis afleggen van wat er gebeurd is. In het proces treedt een verschuiving op van de-manier-waarop naar wie-is-die-Jezus. En zoals men aan het begin van het verhaal de blindgeborene in het eigen waardesysteem probeerde in te passen, doet men dat nu met Jezus.

Vers 17 is een spannend vers. Daarin richten de Farizeeën zich opnieuw tot de genezene om van hem een getuigenis af te dwingen omtrent de identiteit van Jezus. De evangelist schrijft: ze richtten zich opnieuw tot de blinde. Maar op dat moment is die blinde allang geen blinde meer, maar een genezene. Blijkbaar is die genezene in de ogen van de Farizee-en blind. Hier treedt voor de eerste keer openlijk de verschuiving blind-ziende op. De blinde, dat wil zeggen de eens blinde, ziet de identiteit van Jezus wél, namelijk dat hij een profeet is, maar de Farizeeën, wier biologische ogen niet aangetast zijn, zien dat niet en manifesteren zich aldus als blind.

De vierde fase van het proces

Het proces wordt ernstiger. De vierde fase in de verzen 17-23 kleurt de onrechtvaardige rechtsgang nader in. De ouders van de eens blinde man worden erbij gesleept. Je proeft de realistische angst van deze ouders in het verhaal. Hij is hun zoon, maar meer durven ze niet te zeggen. Het terzijde van de evangelist in vers 22 maakt duidelijk waarom: de dreigende straf uit de synagoge gebannen te worden. Door deze gebeurtenissen wordt de genezen blinde nog meer de getuige bij uitstek en de held van het verhaal.

De vijfde fase van het proces

De verzen 24-34 vormt de vijfde en laatste fase van het proces. Een tweede maal wordt de genezen blinde ondervraagd, nu zijn ouders het niet aandurven vrijuit te spreken. De in vers 24 gebruikte werkwoorden ‘oproepen’ en ‘eer geven aan God’ zijn eveneens juridische woorden. De uitkomst van het proces ligt al vast, de genezen blinde hoeft alleen nog maar de conclusie te onderschrijven. Maar dat gebeurt niet.

De woede bij de procesleiders groeit. Terwijl ze in vers 24 nog spreken tot de genezene, spreken ze in vers 28 smalend tot hem en wordt in vers 34 het vonnis voltrokken door hem buiten te werpen (vergelijk ook 19:13, maar dan over Jezus).

Jezus’ zelfopenbaring

Nu het proces ten einde is, volgt in de verzen 35-39 Jezus’ zelfopenbaring. Jezus trekt zich opnieuw het lot aan van de gemarginaliseerde man. Nu niet gemarginaliseerd door zijn aangeboren blindheid, maar door het feit dat hij de synagoge uitgegooid is. En opnieuw is het deze man die, wanneer Jezus hem ontmoet, doet wat Jezus van hem vraagt.

Kernwoord daarbij is: geloven. Geloof je in de Messias? Wie is dat? Degene die je ziet! De aangesprokene is immers niet meer blind. Hij kan nu zelf zien wie de Messias is. En hij doet waartoe de Messias hem oproept: geloven.

Met de aanbidding van Jezus door de genezen blinde in vers 38 worden de rollen als het ware omgedraaid: Jezus en de man worden in vers 39 de rechters, de blinde zienden de aangeklaagden.

Maar de evangelist zegt er niet bij tegen wie Jezus zijn woorden van vers 39 spreekt. Er staat niet: ‘en toen zei Jezus tot de genezen blinde’. Er staat niet meer dan: ‘en toen zei Jezus’. Wie zijn de aangesprokenen? Ook de lezer moet zich deze vraag stellen. Want het oordeel betreffende zienden en niet-zienden geldt de lezer evenzeer.

Het blijkt nog spannender te zijn. Jezus was alleen aanwezig in de eerste scène van het verhaal van Johannes 9. In de scenes van het proces kwam Jezus niet voor. Nu het proces ten einde is, blijkt Jezus op het toneel te staan. Opnieuw? Of toch? Nergens in de tekst wordt beschreven dat Jezus wegging of dat hij weer terugkwam. Waar is Jezus al die tijd gebleven? De vraag naar waar Jezus zich ophoudt, heeft alles te maken met leerlingen worden van Jezus. Het is de vraag van de eerst geroepenen in Johannes 1:39; maar het is tevens de opmerking van de genezen blinde in 9:27. Voor de lezer is de waar-vraag niet minder aanwezig. Ook de lezer moet dealen met de vraag waar Jezus zich, in dit verhaal, ophoudt. Als hij doorleest door al de procesfasen heen, krijgt hij antwoord: Jezus is daar waar de verstotene zich bevindt – zoals dat ook het geval was in hoofdstuk 8 waar alleen Jezus bij de gemarginaliseerde vrouw bevindt.

Het dispuut over blindheid oftewel de vraag naar het ware leiderschap

Maar het verhaal rond niet-zien en wél-zien is met Jezus’ zelfopenbaring nog niet voltooid. Er ontwikkelt zich nu een dispuut met de religieuze leiders over blindheid, dat wil zeggen over de vraag naar het ware leiderschap. En die ware leider is de Goede Herder, zoals de discussie in Johannes 9:40 – 10:18 laat zien.

Te midden van het religieuze geweld van de leiders van de geloofsgemeenschap, en ondanks dat geweld, is er één enkeling gewonnen voor de Jezus-beweging. Het is deze genezene die, vóór Jezus uit, het lot van Jezus zelf ondergaat: hij wordt, na een schijnproces, eruit gegooid. Maar in de marginaliteit van de excommunicatie blijkt de ontmoeting met Jezus wederom mogelijk. En dan blijkt in die ontmoeting dat in Jezus de rollen, de rollen die in onze wereld zo onrechtvaardig vastliggen, omgedraaid zijn. De niet tot een specifiek verhaalpersonage gerichte mededeling van Jezus dat hij gekomen is opdat de blinden zouden zien en opdat van hen die menen dat ze zien, zou blijken dat ze blind zijn, drukt deze omdraaiing uit.

Omdat geen aangesprokene specifiek vernoemd staat, haken de Farizeeën in op Jezus woorden in vers 39 met de vraag of zij soms die blinden zijn. Claimen te zien is een bewijs van je blindheid. En zo ontstaat er een dispuut tussen Jezus en de religieuze leiders, waar het Jezus is die zich presenteert als de Goede Herder, tegen de falende leiders.

Herderschap is een vertrouwd Bijbels beeld. Met name hoofdstuk 34 in de profeet Ezechiël gaat in op het verschil tussen de goede en de slechte herders. Het is dat herdersbeeld dat Jezus hergebruikt om het leiderschap in de geloofsgemeenschap te beschrijven.

De Goede Herder is hij die de schapen bij elkaar houdt, die de gemeenschap in stand wenst te houden. Het is niet een leiderschap die erop uit is een mens, om wat voor vermeende zondigheid ook, eruit te gooien. Een echte herder zet zich in voor álle schapen, door hen allen bij name te kennen. De echte herder onderhoudt een relatie met zijn schapen, waardoor dezen weide kunnen vinden, waardoor dezen leven kunnen hebben in overvloed.

De relatie tussen de Goede Herder en zijn schapen komt tot stand door zijn stem. Het zijn de woorden die hij spreekt, waaraan de schapen hem als Goede Herder kunnen erkennen. En Jezus wil daarbij tot het uiterste gaan om zijn stem van de bevrijdende woorden te laten horen. Nog vóór Pilatus zal hij zeggen, dat ieder die uit de waarheid is, luistert naar zijn stem (18:37). Maar Pilatus behoort tot die leiders die alleen maar pseudo-vroom kunnen verzuchten: wat is waarheid? En dat terwijl het antwoord op zijn vraag vóór hem staat.

En daarmee is de cirkel van het verhaal van de Blindgeborene en de Goede Herder rond. Immers het was de blinde, al bij de eerste aanvang van het verhaal, die luisterde naar Jezus’ stem, de stem van de Goede Herder, en inging op wat de stem hem te horen gaf. Hetzelfde thema van luisteren zal terugkeren in Johannes 11 bij de opwekking van Lazarus: Jezus zal in dat verhaal tegen heel wat mensen aanspreken, maar alleen de dode Lazarus luistert naar zijn stem en geeft gehoor aan zijn oproep om naar buiten te komen door ook daadwerkelijk naar buiten te komen, hoe gebonden zijn voeten en handen ook mogen zijn (11:43-44). Luisteren naar de stem van Goede Herder Jezus tegen alle onrechtvaardige schijnprocessen in…

Archibald L.H.M. van Wieringen is hoogleraar Oude Testament aan de Tilburg School of Catholic Theology en priester van het bisdom Haarlem-Amsterdam.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken