Menu

Premium

De heilige Geest en de Geestelijke Oefeningen van Ignatius van Loyola

Goede en kwade geesten in een bijbelse retraite

De Geestelijke Oefeningen van Ignatius van Loy-lola, sinds de 16e eeuw tot op de dag van vandaag gepraktiseerd, kennen bijbelpassages als basis: een perikoop wordt bereflecteerd en bemediteerd. De Geestelijke Oefeningen waren oorspronkelijk een snelkookpan van vier weken continu bidden en mediteren aan de hand van bijbelscènes, en een dagelijks gesprek met de geestelijk begeleider. Centraal bij de Oefeningen staat de ‘onderscheiding der geesten’. Dat roept de vraag op: wat bedoelt Ignatius hiermee? En speelt de Heilige Geest hierbij een rol? Of zijn dit vragen die te modern zijn om te stellen aan een laat-middeleeuws geestelijke?

Er was eens in de 16e eeuw in Spanje een jonge edelman. Hij raakte in 1521 aan beide benen gewond in de strijd rond , en moest maanden revalideren. Terwijl hij aan zijn bed gekluisterd was, was er niets anders voorhanden om te lezen dan de Vita Christi (een levensverhaal van Jezus) en de Legenda Aurea (een boek vol heiligenlevens). De jonge man had tijd genoeg om dat wat hij – aanvankelijk met tegenzin – las, tot zich te laten doordringen en erover na te denken. Uiteindelijk maakte deze jonge man, Ignatius van Loyola, een innerlijke bekering door en hij besloot zijn leven om te keren: voortaan werd hij soldaat voor God in plaats van strijder op een slagveld. Dat was de vruchtbare bodem voor wat later de Sociëteit van Jezus (afgekort met SJ) werd, en in de volksmond ‘Jezuïeten’ is gaan heten.

In de jaren daarna verzamelde Ignatius jonge mannen om zich heen die zich spiegelden aan de spiritualiteit van hem. De grootste, en in elk geval een blijvende en brede, invloed van Ignatius ligt in zijn Geestelijke Oefeningen (G.O.). Op basis van zijn eigen omkering en zijn ervaring als geestelijk begeleider componeerde Ignatius een methode die de geloofsleerling in dertig dagen laat stilstaan bij zijn eigen leven en zijn relatie tot God. Het is een complex geheel van beschouwingen, reflectie, gebed en gesprekken, die elke minuut van de dag en een groot deel van de nacht vult. Het fundament van deze methode is het leven van Christus, en het groeiend verlangen dit na te volgen. Doel is de onderkenning van de eigen roeping en het kiezen voor wat God met je voor heeft.

De Geestelijke Oefeningen

De leerling maakt zich gedurende vier weken vrij voor deze oefeningen. Tijdens de gehele retraite is er een begeleider, met wie de leerling dagelijks een gesprek heeft. De dagen (en bij de oorspronkelijke G.O. ook nachtelijke uren) zijn gevuld met beschouwingen en overwegingen. Hieronder vallen ook innerlijke gesprekken die de leerling voert met Maria, Christus (Ignatius spreekt over ‘Zoon’, ‘Christus’, ‘Christus onze Heer’ of ‘de eeuwige koning’) en God. Zo wordt de eerste dag van de derde week gevuld met een ‘beschouwing’ om middernacht (over de reis van Christus van Betanië naar Jeruzalem, tot en met het laatste avondmaal), met het ‘voorbereidingsgebed’, drie ‘inleidingen’, zes ‘punten’ en een gesprek. ’s Morgens volgt een tweede beschouwing (van het avondmaal tot en met de van Olijven), met weer een voorbereidingsgebed, drie inleidingen. Daarna weer de zes punten en een gesprek. Deze twee beschouwingen worden herhaald ‘rond het uur van de mis’ en de vespers. Voor het avondeten nogmaals, nu met de zintuigen erbij betrokken. Zo komt men op vijf ‘oefeningen’ per dag, elk gedacht met de lengte van een uur. Cruciaal voor het welslagen van de G.O. zijn de ‘geesten’ die de leerling leert onderscheiden.

De eerste week richt zich op het gewetensonderzoek: de overweging en de beschouwing van de zonden en de wijze waarop Gods vergeving je vrij maakt staan centraal. In de tweede week richten de beschouwingen zich op de kindheidsverhalen en het openbaar leven van Christus, tot en met Palmzondag. De leerling groeit in kennis van en liefde voor Christus en leert onderscheiden waar God hem in Christus aanspreekt. De derde week gaat de aandacht uit naar de lijdende Heer. De leerling wil dit lijden meebeleven en meevoltrekken uit liefde voor Christus, en zo getuige zijn van Gods liefde tot in de dood. De verrijzenis en de hemelvaart vullen de vierde week: de leerling is meegegaan in lijden en sterven, en ervaart nu dat Christus de Levende altijd bij hem blijft. De weg terug, de wereld in, wordt voorbereid, naar een leven vol AMDG: Ad Majorem Dei Gloriam, alles doen ter meerdere eer van God.

Bijgelgebruik door Ignatius

Bijbelse scènes worden tot in detail met de zintuigen overwogen, zoals in de tweede week, bij de ‘tweede beschouwing’: ‘De plaats zien. Een compositie. Met het innerlijk aanschouwingsvermogen de weg zien van Nazaret naar Betlehem en nagaan hoe lang en breed hij is en of hij vlak is of over dalen en heuvels loopt. Ook kijken naar de plaats of de grot van de geboorte: hoe groot of hoe klein zij is, hoe laag of hoe hoog en hoe zij is ingericht.’ (p. 84). Grote aandacht is er voor zelfreflectie: wat doet deze tekst met mij, en waardoor word ik bewogen? Welke gemoedsbeweging bij de beschouwing geeft een diepe vrede, en welke lijkt vreugde te schenken maar laat je leeg achter?

Degene die de G.O. doet, de leerling, wordt begeleid door een leraar. Deze stuurt niet, maar vertaalt de Oefeningen naar de concrete situatie van de leerling. In die zin is het een toepassing van de mystagogische weg van het Emmaüsverhaal (Luc. 24). De begeleider loopt mee, z/hij loopt nooit voorop. Ignatius baseerde zich op de Bijbel en op de Vita Christi. Ignatius hanteerde een Spaanse vertaling van de Latijnse Vulgaat (die gebaseerd was op de Griekse Septuaginta) in combinatie met een Spaanstalige Vita Christi. Op diverse plaatsen betrekt hij in de beschouwingen verhaalelementen die buitenbijbels zijn, zoals een dienstmeisje dat de Heilige Familie zou hebben vergezeld op hun tocht naar Betlehem. De werkwijze van Ignatius is hiermee anders dan het moderne speuren naar de letterlijke zin in onze tijd, die zich richt op de tekst als tekst. Ignatius’ leesmethode is gericht op de Schrift als wijze waarop God met de gelovige communiceert.

Ignatius vraagt van de geloofsleerling door de zintuigelijke beschouwing deel te nemen aan de bijbelscène. Hij stelt zich voor dat hij ín het verhaal is, en ruikt, ziet, proeft, hoort. Dit voorstellen is een eerste fase in een proces van beschouwen, uiteindelijk gericht op het onderkennen van wat God wil met mij of mij te zeggen heeft. Je zou het misschien individueel bibliodrama kunnen noemen. Jezus wordt aanraakbaar, zichtbaar, hoorbaar. Dit wordt versterkt in het gebed na de beschouwing, waarin de geloofsleerling wordt uitgenodigd te spreken met Christus als met een vriend.

Onderscheiding der geesten

De Vader, de Zoon en de Heilige Geest spelen ieder een eigen rol in de G.O.

Christus speelt in de tweede tot en met de vierde week de hoofdrol in de bijbelscènes, die alle gaan over Zijn leven en de geloofsleerling oproepen tot de ‘imitatio Christi’, Hem achterna.

De Zoon wordt in gebeden aangeroepen, net als de Vader, en wel in een soort drieslag: een gesprek met Onze Lieve Vrouw, daarna met de Zoon en daarna met de Vader. De bidder klimt zo in drie treden met zijn vraag tot de Vader. Als voorbeeld moge de derde oefening van de eerste week dienen: het eerste gesprek is tot Onze-Lieve-Vrouw, met de vraag om het verkrijgen van genade van de Zoon voor de leerling. Het tweede gesprek is met de Zoon, en behelst de vraag de genade van de Vader te verkrijgen. Het derde en laatste gesprek is met de Vader, waarin de leerling aan de Vader vraagt deze genade te geven.

Eén keer noemt Ignatius de Heilige Geest. Deze vermelding staat in een context die doortrokken is van conflicten uit Ignatius’ leven. Er werd getwijfeld aan zijn gehoorzaamheid aan het kerkelijk leergezag. Zo stond hij onder verdenking van illuminisme, wat hem met de inquisitie in aanraking bracht en in een kerker deed belanden.

Veel vaker spreekt de tekst van de G.O. over de verschillende bewegingen, de gemoedstoestanden in de leerling, die Ignatius vat in termen van ‘geesten’: ‘verschillende geesten’ die ‘de verschillende beroeringen en gedachten […] op gang brengen’. (G.O., p. 38). Hij voegt daaraan toe: ‘zonder te willen achterhalen welke diens persoonlijke gedachten of zonden zijn’. De Oefeningen zijn erop gericht deze geesten te onderscheiden naar hun geaardheid (goed of kwaad), en de strijd aan te gaan met de kwade geesten. Ignatius zegt (p. 50, Het algemeen gewetensonderzoek): ‘Ik ga ervan uit dat er in mij drie soorten gedachten zijn: mijn eigen gedachten, die uit mijn eigen vrijheid en verlangen voortkomen; en twee soorten die van buiten komen: sommige van de goede geest, andere van de kwade.’ Het zijn dus gedachten die in de mens leven, maar hun oorsprong buiten de mens vinden. Een verklaring voor het bestaan van deze geesten-gedachten geeft Ignatius niet in de G.O. Vermoedelijk was het in zijn tijd niet ongewoon om in die termen te denken. Over tijdgenoot Luther wordt ook verhaald dat die een strijd voerde met de duivel en met boze geesten (en zelfs met een inktpot gegooid zou hebben bij een dergelijke gelegenheid).

In 1978 schrijft W.A.M. Peters in Concilium over de ‘onderscheiding der geesten’: ‘Ignatius onderscheidt niet werkelijk geesten.’ Hij verwijst naar de regels 313-336, waarin Ignatius ingaat op de bewegingen en wel verwijst naar Christus en ‘God onze Heer’, maar niet naar geesten of de Heilige Geest. Peters doet een beroep op de weldenkendheid van de lezer: ‘Ofschoon Ignatius de uitdrukking ‘onderscheiding van geesten’ gebruikt (176, 328), moet het toch voor ieder die vertrouwd is met de tekst en de inhoud van de Geestelijke Oefeningen duidelijk zijn, dat hij in werkelijkheid bezig is met alle soorten bewegingen: de verlichte mens, de bewogen en geroerde mens, de aangevallen en bekoorde mens, enz.’ (p. 29). Maar zou het mogelijk kunnen zijn dat de verlegenheid met geesten in de moderne mens verankerd is en het daardoor niet gebruikelijk (meer) is te geloven in geesten als entiteiten van buitenaf met invloed op het innerlijk leven? Die poreusheid (Taylor, p. 91) zijn wij kwijtgeraakt sinds de Verlichting.

Vertroosting

Peters maakt onderscheid tussen ‘geesten’ enerzijds en de Heilige Geest anderzijds. Doordat ‘vele bewegingen waaraan de mens is blootgesteld’ worden ‘veroorzaakt door geesten, maar ook door de Heilige Geest, wat inhoudt dat zij niet allemaal en niet altijd onderwerp zijn van psycho-analyse of counseling’ (p. 35). Hij lijkt hierbij uit te gaan van krachten van buitenaf, al heeft hij eerder vraagtekens gezet bij het bestaan van geesten als dergelijke wezens. Ook in ‘Hem achterna’, de adaptatie van de G.O. voor het dagelijks leven uit 1998, wordt niet gerept over geesten, en wel over de ‘intuïtie’ waarbij het ‘leren onderscheiden van die “bewegingen” in Ignatius’ is begonnen (p. 15), en over ‘bewegingen’ in het hart , die van God afkomstig zijn (p. 16). (Dit vormt overigens niet de enige aanpassing aan de oorspronkelijk G.O. De teksten voor de meditatie worden nu rechtstreeks uit de Bijbel genomen, en wel de Willibrordvertaling uit 1978. De weken worden van elkaar gescheiden door (fragmenten van) gedichten en liederen.

De goede en de kwade geesten spelen een cruciale rol in de oefeningen. De leerling leert ze onderscheiden als bewegingen die vertroosten (teken dat de goede geest inwerkt op hem) of juist niet, en door dit vermogen leert hij zijn wil te richten op Gods wil. Maar Ignatius maant de begeleider tot voorzichtigheid in dezen. Hij moet ervoor zorg dragen dat de geloofsleerling geen ‘ondoordachte en overhaaste belofte of gelofte zou doen’. Men dient ‘goed te kijken naar de gesteldheid en de geschiktheid van de persoon, om te achterhalen welke hulp of hinder hij zal ondervinden bij het volbrengen van wat hij zou willen beloven’. Blijkbaar is vertroosting een groot goed, maar blijft een nuchter oordeel onontbeerlijk.

Tot slot God

De geestelijke oefeningen richten de keuzes van de geloofsleerling op het AMDG: alles tot meerdere eer van God. God zelf helpt de leerling bij het maken van die keuzes, en Hij doet dat via verschillende wegen. Het leven van de Zoon is voorbeeld en leidraad in de meditatie. De Heilige Geest is behulpzaam bij (het leren van) de onderscheiding van de goede en de kwade geesten. De geloofsleerling gaat in gesprek met de Zoon tijdens de reflectie, en aan het slot van elke oefening richt hij zich in gebed tot de Zoon en de Vader (en Maria). De Oefeningen zijn geschreven vanuit een doorleefde en levende trinitaire spiritualiteit, die de leerling krijgt aangeboden als een vruchtbare geloofshouding. Deze spiritualiteit komt tot uiting in de persoonlijke relatie van de geloofsleerling met God: de transformatie van het zelf (Taylor, p. 178) door de individuele meditatie. In die zin is deze laat-middel-eeuwse geestelijke een moderne spirituaal.

Literatuur

Ignatius van Loyola, Geestelijke Oefeningen en geestelijk dagboek. Inleiding, vertaling en commentaar P. Penning de Vries, : Lannoo/Tielt 1980.

Ignatius van Loyola, Het verhaal van de pelgrim, Averbode: Altiora 2000 (2e, herz. en bew. dr.; 3e, ongewijzigde druk in 2011).

W.A M. Peters, Ignatius van Loyola en de ‘Onderscheiding der geesten’. In: Onderscheiding van de geesten: Een christelijke opdracht. Concilium 14/9, 28-32.

Ignatius van Loyola, Geestelijke oefeningen. Vertaling, inleiding en verklarende noten door Mark Rotsaert S.J., Averbode: Altiora 1994 (ongewijzigde herdruk, 2011).

C. Taylor, Een seculiere tijd. : Lemniscaat 2009.

Hem achterna, de Geestelijke Oefeningen van Ignatius van Loyola in het dagelijks leven, Brussel/’s Gravenhage: de Vlaamse en Nederlandse provincie van de Sociëteit van Jezus 1998 (2e herz. uitgave).

Marc Lindeijer S.J. (red.), De weg van de pelgrim. Jezuïeten en hun spiritualiteit Kampen: Ten Have 2006.

Henk Witte, AMDG, Een ignatiaans perspectief op de ongemakkelijke verhouding van spiritualiteit en theologie. Rede, uitgesproken door prof. dr. Henk Witte, .

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken