De hemelse troonzaal
Bij Openbaring 4
Het is niet vanzelfsprekend om te preken over Openbaring 4. Dit hoofdstuk schildert het toneel waarop zich de handeling van hoofdstuk 5 gaat afspelen: de hemelse troonzaal. De vraag is wat er te verkondigen valt bij hoofdstuk 4 zonder ingrijpend vooruit te lopen op hoofdstuk 5. Daar immers vindt de presentatie plaats van het boek dat zich zal moeten ontrollen, wil de geschiedenis ooit tot voltooiing komen. Daar komt uiteindelijk de enige figuur ten tonele die gerechtigd is om de zegels te verbreken waardoor alles aan het rollen komt.
Die figuur, aangekondigd als ‘leeuw van Juda’, blijkt een gekeeld lam te zijn – ‘staande als geslacht’, dus met doorgesneden hals (Openbaring 5,6) – qua verschijning een daverende anticlimax in alle glans en majesteit van de troonzaal. Om dat contrast gaat het, die ‘openbaring’ dat in de hoogste hemelen niet de kampioen maar het slachtoffer het ultieme gezag blijkt te hebben. Daarom aarzel ik om aan hoofdstuk 4 te veel zelfstandig gewicht toe te kennen: het is allemaal onderweg naar die volslagen onverwachte verschijning.
Het centrum van de kosmos
Toch is het wel de moeite waard om goed rond te kijken in de troonzaal. Die roept herinneringen op aan visioenen van Ezechiël, Jesaja en Zacharia, en heeft ook verwantschap met beschrijvingen in intertestamentaire geschriften als 1 Henoch. Het visioen komt dus niet recht uit de hemel vallen, het staat in een traditie.
Je kunt je afvragen wat we aanmoeten met zo’n troonzaal-tafereel in superlatieven, maar het doet in ieder geval één ding: het haalt onze aardse realiteit uit het centrum van de kosmos vandaan. Onze eigen levenssituatie, waar we niet omheen kunnen en die we daarom geneigd zijn als absoluut te ervaren, wordt radicaal gerelativeerd doordat het verhaal in een stralend kosmisch midden begint dat voortaan het absolute referentiepunt van het wereldgebeuren zal zijn. Ons eigen levenstoneel is iets in de marge daarvan, waarmee heus niet alles staat of valt. Straks bij het afrollen van de boekrol komt onze realiteit dubbel en dwars in beeld, maar dan weten we waar het midden is waarin alles uiteindelijk ankert. Je zou het de ‘decentralisatie van je eigen lot’ kunnen noemen.
De troon van de ‘Gezetene’
In Openbaring 4 valt voortdurend weer dat woord ‘troon’: dat is de locatie waar alles om draait, het stralende midden. Natuurlijk gaat het niet om het meubel maar om de Eeuwige zelf, die viermaal in relatie tot die troon wordt aangeduid als ‘de Gezetene’ (Openbaring 4,2.3.9.10). De beschrijving van deze Gezetene beperkt zich tot een ‘uiterlijk als jaspis en sardius’, dus dieprood glanzend maar zonder enige aanduiding van gestalte. Of misschien moet je zeggen dat ook de troon, de donder en bliksem en de regenboog deel uitmaken van de contouren van de Eeuwige in het visioen, als aanduidingen van wat onzegbaar is.
Rondom dit heilig middelpunt schikken zich vier verschillende toneel-elementen: vierentwintig tronen met oudsten, zeven lampen, een zee en vier dierwezens. Zij lijken een hemelse representatie van al wat is: de gemeente, de hemelgeesten, de elementen en ‘al wat er wemelt’. De oudsten zijn priesterlijk (de tempel had 24 priesterlichtingen) en koninklijk (gekroond) en representeren de aan God toegewijde mensheid. De glazen zee lijkt het hemelse tegenbeeld van de woedende wateren, de elementen in serene rust.
De vier dieren: een en al oog
Mij intrigeren vooral de vier ‘dieren’, vanwege de overeenkomsten met de merkwaardige gestalten in Ezechiël 1, maar ook vanwege dat viervoud van mens, stier, leeuw en adelaar. In de christelijke traditie zijn we al te zeer gewend aan die vier gestalten als symbolen voor de vier evangelisten, maar dat is er natuurlijk pas in latere eeuwen van gemaakt. Bij Ezechiël heeft elk wezen die vier gezichten, vier kanten op. Als je een kruis over de dierenriem legt, heb je die vier tekens op de uiteinden:
Op de dierenriem zoals we die nu kennen staan stier, leeuw, schorpioen en waterman telkens een kwartcirkel van elkaar, maar het sterrenbeeld schorpioen wordt vanouds ook als adelaar aangeduid. Astrologen maken soms veel werk van die dubbele benoeming.
ze vertegenwoordigen de hele geschapen kosmos als een levend geheel, en ik zou het mooi vinden als dat ook in Openbaring 4 zo was. Ze zijn een en al aandacht of gewaar-zijn, wakkerheid, alertheid – dat wordt verbeeld met al die ogen, van voren en van achteren (Openbaring 4,6), en op de vleugels rondom en van binnen (Openbaring 4,8). Al het zijnde staat op scherp, in opperste tegenwoordigheid van geest.
Hemelse liturgie
Het is een visioen, en dat betekent dat niet alles lineair verloopt. De beschrijving loopt over in beweging: de kosmische gestalten roepen onophoudelijk, dag en nacht, het trishagion, en als ze dat doen, buigen de oudsten zich neer en leveren hun kransen in – heel de tijd, telkens weer? Probeer het niet plastisch te verbeelden, want dan moeten ze voortdurend achter die rollende kransen aan voor de volgende ronde. In de tekst is dit de overgang van het onophoudelijke naar wat er nu gaat gebeuren, van het eeuwig-volmaakte naar wat onvoltooid is en wacht op vervulling. En daarvoor schieten al die volheden en volmaaktheden, al die tronen en kronen en vleugels en ogen tekort. Daarvoor moet te midden van al die goddelijke glans een geslachtofferd lam ten tonele komen, een gestalte die volstrekt uit die hoog-hemelse toon valt. Maar dat komt pas over een week.
Let nog even op al die drieslagen als de liturgie eenmaal gaande is: ‘heilig, heilig, heilig; kyrios theos pantokratoor; die was en is en komt’ (Openbaring 4,8); ‘heerlijkheid en eer en dank’ (Openbaring 4,9); ‘eer en heerlijkheid en macht’ (Openbaring 4,11). Misschien is het een idee om daarnaast eens alle drieslagen in de eigen zondagse liturgie en in de preek te inventariseren.