Menu

Basis

De Johannespassie

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Goede Vrijdag (Exodus 12:(1)21-28, Psalmen 22 en Johannes 18:1-19:42)

Het verhaal van de uitlevering, veroordeling en kruisiging van Jezus vindt in verschillende scènes plaats. De plaatsaanduidingen vormen een kader waarbinnen de auteur van Johannes de verhouding van de betrokkenen tegenover Jezus schetst, evenals de houding van Jezus zelf.

Jezus wordt gearresteerd in een tuin waar Hij vaker samenkwam met zijn leerlingen, inclusief Judas. Deze betekent daardoor zowel vertrouwde ruimte als potentieel gevaar. De lezer weet immers al dat Judas Jezus zal verraden, en de verteller wijst nog eens op zijn verradersrol en bekendheid met deze locatie. Jezus had Judas bij de maaltijd al gevraagd om te doen wat hij moest doen. Hiervoor heeft Judas blijkbaar veel helpers en geweld nodig: soldaten en anderen, Romeinen en Joden. De farizeeën en hogepriesters waren eerder al bang dat de Romeinen zouden ingrijpen als het volk massaal in Jezus geloofde, en tempel en volk zouden vernietigen. Daarom kon volgens Kajafas beter die ene man sterven dan heel het volk (Johannes 11:45-53). Dit gaat zover dat ze samenwerken met diezelfde Romeinen om Jezus gevangen te nemen en ter dood veroordeeld te krijgen.

Schrik of respect?

Maar zelfs bij die overmacht houdt Jezus de overhand. Niet Judas, maar Hijzelf geeft aan wie ze moeten hebben: ‘Ik ben (het)’. De anderen, hoewel in de gewapende meerderheid, deinzen terug wanneer ze dat horen en vallen op de grond. Dat drukt schrik en chaos uit, maar kan ook theologisch geduid worden, als een uiting van respect. Het heeft dan een dubbele bodem en sluit aan bij hoe Johannes zijn Jezusportret schildert: Jezus’ nauwe relatie met zijn Vader wiens naam ‘Ik ben (er)’ betekent. Uitspraken over de Vader gaan ook over Jezus en omgekeerd. Het terugdeinzen en op de grond vallen is vanuit de auteur (en de lezers) bekeken een gepaste reactie bij het goddelijke in Jezus en diens woorden. In de tuin blijkt de grote betrokkenheid tussen Jezus en zijn leerlingen. Jezus is vastbesloten om geen van hen verloren te laten gaan (17:12; 18:8-9), terwijl zij bereid zijn bij Hem te blijven en met Hem te sterven (11:16). Dit blijkt uit Petrus’ poging om Jezus met geweld te verdedigen. Afhankelijk van de teksttraditie zijn er één of twee redenen om daarvan af te zien: wie het zwaard grijpt, zal door het zwaard omkomen (tegen Jezus’ verlangen in om niemand verloren te laten gaan); en dit is de beker die de Vader Jezus laat drinken.

Voor Annas en Kajafas

Het gebeuren verplaatst zich naar het hogepriesterlijk paleis. De anonieme leerling is dubbel verbonden: met Jezus, als diens leerling, en met de hogepriester, als diens bekende (18:15). Daarom kan hij bij Jezus blijven en Petrus dichterbij halen. Maar terwijl deze anonieme leerling ‘met Jezus’ meegaat, ontkent Petrus driemaal dat hij een leerling van Jezus is. Hij riskeert opgepakt te worden, vanwege zijn geweld tegen Malchus en zijn band met Jezus. Leerling zijn is hier gevaarlijk: waar Kajafas meent dat het volstaat dat één mens sterft, lijkt Annas heel de Jezusbeweging te beogen. Hij ondervraagt Jezus namelijk niet alleen over zijn leer, maar vooral ook over zijn leerlingen. Jezus’ – ontwijkende – antwoord gaat enkel over zijn onderricht: publiekelijk heeft Hij onderricht, dus kan iedereen op de vragen antwoorden. Maar daarmee geven ze natuurlijk meteen ook toe dat ze bij de toehoorders hoorden. Met zo’n antwoord beschermt Jezus opnieuw zijn leerlingen. Het wordt Hem niet in dank afgenomen. Hij krijgt klappen en wordt geboeid naar Kajafas gebracht, en vervolgens naar Pilatus. Kajafas’ standpunt is immers al bekend: beter dat deze ene man sterft dan het hele volk.

Voor Pilatus

Op de volgende locatie, het pretorium, blijven de aanklagers omwille van rituele reinheid en het Pesachfeest buiten staan. Hun beschuldiging is vaag – Jezus is een ‘boosdoener’ – maar hun bedoeling duidelijk: ze willen hem dood hebben. Daarom betrekken ze Pilatus erbij en weigeren ze Jezus’ vrijlating als gunst ter gelegenheid van Pesach. Bij de Romeinen is de kruisdood een gebruikelijke doodstraf. Hierop zinspeelde Jezus eerder al, sprekend over het ‘opgeheven worden’ als zijn wijze van sterven (3:14-15; 8:28; 12:32-33). De overlevering aan Pilatus past dus in het plaatje van Jezus die ‘alles weet’ (18:4), ook wat zijn dood betreft. Pilatus raakt steeds meer overtuigd van Jezus’ onschuld. Hij probeert onder de terechtstelling uit te komen en Jezus vrij te laten. Daarin staat hij echter alleen. De aanklagers zetten hem onder druk door Jezus als staatsvijand voor te stellen. Jezus’ houding helpt evenmin: Hij antwoordt niet op de vraag wat Hij gedaan heeft. In antwoord op de vraag ‘Bent u de koning van de joden?’ noemt Hij zichzelf geen koning, maar spreekt wel over zijn koningschap. Dit is theologisch geduid: de macht om Hem te kruisigen is ‘van boven gegeven’. Jezus weigert om vragen te beantwoorden die Hem zouden kunnen vrijspreken, net zoals Hij weigerde om de leerlingen gewapend verzet te laten plegen: Hij volgt de weg van zijn Vader. De rollen worden omgekeerd: de beschuldigde oordeelt over de schuld van de rechter en aanklager. Jezus spreekt Pilatus niet volledig vrij, maar acht degene die Hem heeft overgeleverd schuldiger. Op de aanklacht dat Jezus een boosdoener is, vindt Pilatus geen schuld. Hij ziet Jezus niet als een wereldlijk heerser en schrikt van de suggestie dat Hij Zoon van God zou zijn. Pilatus zwicht onder de druk, maar geeft hierbij een laatste signaal van verzet: het opschrift ‘koning der joden’ waarmee hij Jezus als zodanig erkent. Golgota is de plaats waar Jezus gekruisigd wordt. De auteur benadrukt dat Jezus zijn taak heeft volbracht en sterft, volledig in overeenstemming met de Schrift (Psalmen 22:19; 42:3; 69:22; Exodus 12:46; Psalmen 34:21; Zacharia 12:10), met tot op het laatst zorg voor de zijnen, onder wie zijn moeder.

Deze exegese is opgesteld door Ine Van Den Eynde.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken