Menu

Basis

De juiste man op de juiste plaats

Willem vogel honderd jaar geleden geboren

Dit jaar precies een eeuw geleden werd Willem Vogel geboren, de kerkmusicus die in belangrijke mate bijdroeg aan de klank van de Nederlandse protestantse liturgische muziek in de tweede helft van de twintigste eeuw. Christiaan Winter onderzoekt de invloed van de loopbaan van Vogel op de Nederlandse protestantse liturgische muziek.

Willem Vogel liet zich graag beïnvloeden door de omstandigheden en mogelijkheden die hij in de praktijk aantrof. Dankzij deze invloeden ontwikkelde hij een idioom dat weliswaar geënt is op de Duitse kerkmuziek, maar onmiskenbaar een eigen stempel draagt. Vanwege de enorme diversiteit en hoeveelheid composities – van zeer uiteenlopend niveau – kon men binnen de protestantse kerken lange tijd nauwelijks aan zijn werk en idioom ontkomen. Die muziek is gemaakt door een componist die zijn oor goed te luisteren legde bij de uitvoerende ensembles. Zoals hij het zelf zegt: ‘Ik heb getracht om voor en door de mensen, met wie ik te maken heb, met een minimum aan middelen een maximum aan muzikale klank en tekstuitdrukking op te roepen.’

Leven

Het onweert die dag. De dorpskerk van Koog aan de Zaan raakt ernstig beschadigd vanwege blikseminslag op 2 mei 1920. Getroffen door de aanblik van zijn geboortedatum op een gedenkplaat in die kerk, ziet Willem Vogel de humor van dit toeval in. Niet dat hij zichzelf ziet als een uit de hemel neerschietende bliksemschicht, die trefzeker doel raakt. Geleidelijkheid is juist een belangrijke eigenschap van de man. Hij is geen wonderkind of een veelbelovend organist. De plichtsgetrouwheid, soberheid en tomeloze werklust die de leden van de rond 1920 geboren generatie zo kenmerken, zijn zeker ook op Willem Vogel van toepassing en brengen hem uiteindelijk in de voorhoede de Nederlandse kerkmuziek.

Hij is Amsterdammer van geboorte en zal dat in zijn karakter altijd blijven, zelfs zijn sappige tongval getuigt ervan. Als enig kind van een steendrukker – lithograaf – ontvallen hem voordat hij goed en wel volwassen is eerst zijn moeder en daarna zijn stiefmoeder. Door de crisis van de jaren dertig gedwongen, belandt hij op jeugdige leeftijd in het stoffeerdersvak, maar ook ontwikkelt hij liefde voor het orgel. Zijn vader speelt harmonium en in Weesp wakkert de organist van de Grote Kerk, Piet Esselman, het heilig orgelvuur aan. Naast zijn werk volgt hij cursussen van de Nederlandse Organisten Vereniging en vlak vóór de Tweede Wereldoorlog kan hij de kerkenraad van Amstelveen zijn getuigschrift kerkelijk orgelspel overleggen. Hij wordt organist op een nietsbetekenend, pneumatisch instrument met één klavier in een bescheiden kerkgebouw in Amstelveen. In de oorlog neemt hij een stap die allesbepalend is voor zijn leven. Zijn zware dagelijkse handarbeid staat de ontwikkeling van de orgelspeltechniek dusdanig in de weg dat hij ontslag neemt als stoffeerder en zich vanaf dat moment volledig aan de muziek zal gaan wijden. Hij verwisselt zijn orgeldocent Piet Esselman voor Albert de Klerk en volgt tijdens de oorlog een cursus koordirectie.

Hij solliciteert naar de functie van organist in de Emmakerk (nu: De Bron) in Amsterdam-Watergraafsmeer en wordt daar – ondanks een aanvankelijke afwijzing – aangenomen. Hij heeft er een groter, maar niet veel fraaier, orgel tot zijn beschikking dan in Amstelveen en het liturgisch klimaat is er niet heel behaaglijk. In de jaren direct na de oorlog studeert hij compositie bij Jan Koetsier en een decennium later een jaar beiaard aan de Nederlandse Beiaardschool in Amersfoort. Hij onderneemt enkele pogingen om elders als kerkmusicus aan de slag te gaan, maar moet wachten op het vertrek van Gerard Kremer (zie de melodie van het kerklied ‘God heeft het eerste woord’) om aan de slag te kunnen in de Nieuwezijdskapel in Amsterdam (nu: The Amsterdam Dungeon) waar tussen 1950 en 1974 de Vereniging van Vrijzinnige Hervormden haar kerkdiensten houdt. Hij treft er een zeer open houding ten opzichte van liturgie en kerkmuziek aan; gemeente, nieuw opgerichte cantorij en bestuur eten uit Vogels hand. Groot is dan ook de pijn als de kerk begin 1974 moet sluiten vanwege dalend kerkbezoek.

Vogel gaat niet bij de pakken neerzitten en meldt zich met cantorij in de Oude Kerk even verderop, die dan nog volop in restauratie is. Er worden grootse plannen gemaakt om deze kerk tot broedplaats voor liturgie en kerkmuziek te verheffen. Na het vertrek van organist Han Hoogewoud neemt Vogel ook het organistschap van de Oude Kerk op zich. Als ook predikant Van Beusekom met emeritaat gaat, lijkt voor de Oude Kerk het doek te vallen en vermoedt Willem Vogel dat zijn loopbaan als praktiserend kerkmusicus ten einde zal zijn. Sytze de Vries krijgt de taak de Oudekerkgemeente naar de uitgang te geleiden, maar hij blijkt samen met Vogel een nieuwe lente te kunnen ontketenen. Vogel heeft de leeftijd van de zeer sterken als hij eerst het cantoraat en in 2002 ook het organistschap van de Oude Kerk overdraagt.

In 2006 ondergaat hij een viervoudige bypassoperatie die hij ternauwernood te boven komt. De laatste jaren van zijn lange leven mist hij – en missen anderen – de humor, scherpzinnigheid en flexibiliteit van geest die altijd zo kenmerkend waren voor deze man. In 2010 overlijdt hij op negentigjarige leeftijd.

Trendvolger of trendsetter?

Willem Vogel leest – door de (oorlogs-)omstandigheden gedwongen – zijn eigen opleiding bijeen. Hij geeft zelf aan vooral geïnspireerd te zijn geraakt door organist Piet Esselman. Daarnaast zal zijn (kerk)muzikaal geweten in belangrijke mate is gevormd zijn door de cursussen kerk- en concertorgelspel van de Nederlandse Organistenvereniging, waaraan organisten als George Stam, Simon C. Jansen, Jacob Bijster, Hennie Schouten en Frans Hasselaar verbonden waren, alsmede door de pennenvruchten van Willem Mudde uit die tijd.

Vogel gaat voort op deze ingeslagen weg, neemt compositielessen bij de door Paul Hindemith geinspireerde Jan Koetsier en bezoekt enkele jaren zomerse Singwochen in Duitsland. Zijn orgelcomposities uit de naoorlogse jaren worden uitgegeven en zijn regelmatig op concerten en tijdens radio-uitzendingen te beluisteren. In zijn vocale composities moet hij echter concessies doen; het idioom van de Duitse kerkmuziekvernieuwingsbeweging is te onbekend en te moeilijk voor de meeste kerkkoren in Nederland. Bovendien kennen de calvinistische kerken in ons land geen traditie van koormuziek die organisch onderdeel uitmaakt van de liturgie. Vogel past zijn stijl aan om de kerkkoren, zanggroepen en cantorijen aan het zingen te krijgen, hetgeen bepaald niet zonder succes blijft gedurende enkele decennia. Toch droogt zijn idiomatische inspiratiebron niet op, hetgeen blijkt als hij in 1965 en 1975 opdrachtwerk mag schrijven voor beroepskoren.

In de kansen, mogelijkheden, contacten en initiatieven tijdens de loopbaan van Willem Vogel sluit hij naadloos aan bij de liturgische en kerkmuzikale ontwikkelingen van zijn tijd. Zo naadloos dat niet altijd duidelijk is of hij een kerkmuzikaal trendvolger of juist een trendsetter was. Enerzijds heeft Willem Vogel duidelijke muzikale voorkeuren, maar anderzijds wordt hij door de omstandigheden steeds weer gedwongen zijn muzikale taal aan te passen. Deze invloeden weet Vogel echter con amore in te passen in zijn klanktaal, zodat een idioom ontstaat dat enerzijds geïnspireerd is op de Duitse twintigste-eeuwse kerkmuziek, maar anderzijds een onmiskenbaar eigen stempel draagt.

Liedbundels

De ingebruikname van een nieuwe liedbundel veroorzaakt doorgaans – gedurende een beperkte periode – bedrijvigheid op het gebied van de kerkmuziek. We hebben dat onlangs nog meegemaakt, nadat in 2013 het Liedboek – Zingen en bidden in huis en kerk in gebruik werd genomen. Bij eerdere liedbundels was dat niet anders. Belangrijke scharniermomenten in de loopbaan van Willem Vogel vallen samen met de komst van nieuwe liedbundels: de Hervormde Gezangenbundel van 1938, de proefbundel 102 Gezangen in 1965 en het Liedboek voor de Kerken in 1973. Bij het aanvaarden van een nieuwe betrekking kan hij steeds – vooral bij de jongere generatie – de honger naar al dat nieuws stillen.

Jeugd

De aanwezigheid van jongeren in de traditionele kerken is – met name aan de progressieve kant van het kerkelijk spectrum – ondertussen een bijzonderheid geworden. In de opeenvolgende dienstverbanden van Willem Vogel is het echter steeds de jeugd die een belangrijke rol speelt in de vernieuwing van de liturgie en kerkmuziek. De doorgaans open houding van deze leeftijdscategorie komt Vogel goed van pas bij het introduceren van nieuwe composities van eigen hand en werken van vooral componisten als Hugo Distler, Siegfried Reda en Ernst Pepping. Bovendien wordt Vogel in de jeugddiensten in Amstelveen en Watergraafsmeer een ruimere kerkmuzikale marge geboden dan tijdens de traditionele kerkdiensten; de jeugddiensten zijn in die tijd de liturgische proeftuinen avant la lettre.

Duitse kerkmuziekpraktijk

In de naoorlogse jaren zijn het Ina Lohr en Willem Mudde die de Nederlandse kerkmuziek een nieuwe richting wijzen. De invloed van Lohr betreft vanuit haar calvinistische blik vooral de historische uitvoeringspraktijk van het kerklied en de gemeentezang. Willem Vogel voelt zich echter meer aangesproken door de visie van lutheraan Willem Mudde, een warm pleitbezorger van de Duitse zeventiende- en twintigste-eeuwse kerkmuziek en – misschien nog wel belangrijker – de Duitse kerkmuziekpraktijk waarin een cantorij en liefst ook een kindercantorij, jeugdcantorij en instrumentale groepen een belangrijke rol spelen.

Binnen de landelijke kerkelijke structuren heerst ondertussen nog de sfeer van de enigszins op anglicaanse leest geschoeide liturgische beweging uit het begin van de twintigste eeuw. Adriaan C. Schuurman, deels vrijgesteld voor landelijk werk op het gebied van de muziek, belichaamt deze traditie. Daar komt rond 1965 verandering in. Schuurman treedt terug en Vogel neemt in zekere zin zijn plaats in. Hij wordt lid van de Raad voor de Eredienst en niet veel later ook van de heropgerichte Commissie voor de Kerkmuziek. Deze commissie neemt in de Hervormde Kerk de muzikale touwtjes stevig in handen en het lukt de leden – mannen van eenzelfde generatie – een structuur op te tuigen die geënt is op de manier waarop in Duitsland de kerkmuziek georganiseerd is. Cursussen, liedboekdagen, studiedagen, een tijdschrift, een (schriftelijke) improvisatiecursus voor organisten, een muziekuitgeverij en een arbeidsrechtelijke regeling voor de kerkmuziek– binnen het tijdsbestek van een decennium wordt het allemaal op poten gezet.

Ondertussen is Vogel ook bij de Prof. Dr. G. van der Leeuw Stichting als bezoldigd studiesecretaris aan de slag gegaan. Daar werkt hij enthousiast mee aan diverse initiatieven die de kerkmuziek ondersteunen en richting geven: geluidsdragers bij de 102 Gezangen en het Liedboek voor de Kerken, de uitgave van het Oecumenisch ordinarium en het gemeenteboekje Onze Hulp, de samenstelling van het Compendium bij het Liedboek en de liedbundels Zingend Geloven en Voor de Kinderen van Korach. In deze dagen van hoogconjunctuur in de Nederlandse protestantse kerkmuziek (1965-1985) kun je werkelijk geen deur opentrekken of je treft erachter Willem Vogel aan.

Eigen netwerk

Vogels cantoraat in de Oude Kerk van Amsterdam brengt weer nieuwe mogelijkheden met zich mee. In zijn – op een uitspraak van Willem Mudde geïnspireerde – motettenproject ziet Vogel de mogelijkheid om veel van zijn hierboven genoemde werkzaamheden aan elkaar te knopen. De jaargang motetten wordt tussen 1974 en 1979 beproefd in de Oude Kerk, gezongen door de Sweelinckcantorij, in delen uitgegeven door de Commissie voor de Kerkmuziek, terwijl de complete uitgave en de bijbehorende dubbel-lp door de Van der Leeuw Stichting worden verzorgd. Dit magnum opus van Vogel blijkt achteraf gezien het compositorisch sluitstuk te zijn van de hoogtijdagen van de op Duits-lutherse leest gestoelde protestantse kerkmuziek. Er komt ondertussen meer en meer belangstelling voor anglicaanse kerkmuziek en ook invloeden vanuit de katholieke kerkmuziek, lichte muziek en wereldmuziek zijn waarneembaar in de protestantse kerkmuziek. Daarnaast raken andere genres dan het strofelied ondertussen ingeburgerd. Vogel buigt mee zonder zijn eigen idioom te verloochenen.

Pionier

Hiaten in de protestantse liturgische muziek worden enthousiast door Vogel ingevuld. Daardoor wordt hij – niet zozeer in zijn idioom, maar wel in zijn genrekeuze – een pionier. Het Nederlandstalige evangeliemotet wordt door Vogel op de kaart gezet, diverse passies en ordinariumtoonzettingen vloeien uit zijn pen voordat anderen deze vormen ter hand nemen. Ook in de onberijmde zangen als psalmen, beurtzangen en acclamaties neemt Vogel in de protestantse kerkmuziek het voortouw. Het is vooral dankzij deze genres dat het aandeel van Vogel – postuum – in het Liedboek (2013) zo groot is.

Doordat Willem Vogel in zijn lange leven steeds voor ogen hield wie zijn muziek moest uitvoeren, ontwikkelde hij een muzikale taal die aansloot bij (kerk)muzikale belevingswereld van de kerkgangers. Hij speelde in op de liturgische en kerkmuzikale behoeften van zijn tijd en gaf – en geeft nog altijd – zo mede vorm aan de klinkende religieuze identiteit van het Nederlands protestantisme.

Christiaan Winter is stadsbeiaardier van Alkmaar, dorpsklokkenist van De Rijp, docent aan de HKU-Nederlandse Beiaardschool, voorzitter van Beiaardcentrum Nederland en koordirigent. Hij werkt aan een dissertatie over de invloed van het werk van Willem Vogel op de Nederlandse protestantse liturgische muziek. Hij was van 1996 tot 2018 de directe opvolger van Willem Vogel als kerkmusicus van de Oude Kerk te Amsterdam.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken