Menu

Basis

De kerkvaders

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

‘Abraham heeft zich erop verheugd mijn dag te zien’

Het vers dat de aanleiding vormde om dit jubileumnummer aan Abraham te wijden (Johannes 8,57), komt relatief weinig voor in de geschriften van de kerkvaders. Belangrijker voor hen is het vers dat eraan voorafgaat: ‘Uw vader Abraham heeft zich erop verheugd mijn dag te zien en hij heeft die gezien en zich verblijd’ (NBG 1951). Zij concluderen hieruit dat Abraham door openbaring voorkennis heeft gehad van de komst van Christus, van de incarnatie van de Zoon van God, en van zijn sterven ten behoeve van de mensheid.
Hans van Loon is emeritus onderzoeker bij het Centrum voor Patristisch Onderzoek en Tilburg University.

De gastvrijheid van Abraham wordt geprezen en aan de gelovigen ten voorbeeld gesteld.

De twee verhalen uit de Abraham-cyclus die het meest in verband worden gebracht met dit zien van de dag van Christus zijn dat over de beproeving van Abraham (Genesis 22) en dat over de verschijning van de Heer (Genesis 18).

Hermeneutiek

Eerst een paar woorden over de hermeneutiek van de kerkvaders, die afwijkt van die van moderne exegeten. Historisch-kritisch onderzoek is hun vreemd; zij gaan er over het algemeen vanuit dat de verhalen over Abraham feitelijk zo hebben plaatsgevonden. Ze onderscheiden een letterlijke of historische interpretatie en een geestelijke interpretatie, waarbij de één in zijn uitleg meer accent legt op de eerste methode en de ander meer op de tweede. Verbonden aan de letterlijke zin is de ethische betekenis. Zo wordt alom de gastvrijheid van Abraham geprezen, die de gelovigen ten voorbeeld wordt gesteld.

Bij de geestelijke interpretatie is het van belang dat de kerkvaders de Bijbel als één geheel zagen, waarvan Christus het middelpunt is. Ook de oudtestamentische teksten verwijzen naar Christus en zijn heilswerk. Naast profetieën, zoals Micha 5,1-3, die zij in Christus vervuld zien, wordt veelvuldig gebruik gemaakt van typologieën en allegorieën. Bij een typologie wordt een persoon, een object of een uit het Oude gebe Testament gezien als een type, een voorafschaduwing, van Christus of van iets wat met hem samenhangt. Zo kan Melchisedek (Genesis 14,18-20) worden beschouwd als een type van Christus. Bij een allegorie wordt een heel verhaal geduid, waarbij allerlei componenten uit het verhaal betekenis krijgen. De hieronder vermelde uitleg van het verhaal van Abrahams beproeving door Origenes kan men een allegorie noemen. Overigens kunnen de vaders zich voor zowel de typologie (1 Korintiërs 10,6.11) als de allegorie (Galaten 4,21-31) op Paulus beroepen, naast vele andere voorbeelden in het Nieuwe Testament.

Abraham realiseerde zich dat wat hij deed een voorafschaduwing was van wat later met Christus zou gebeuren.

De beproeving van Abraham

Dat Abraham de dag van Christus zag, wordt door de kerkvaders vooral verbonden met het verhaal van zijn beproeving (Genesis 22). Al bij Origenes (ca. 185-254) vinden we de visie dat Abraham zich realiseerde dat wat hij deed een voorafschaduwing was van wat later met Christus zou gebeuren. In een preek over het offer van Isaak noemt hij dit expliciet:

Abraham wist dat hij vooraf een beeld van een toekomstige waarheid was, hij wist dat Christus uit zijn zaad geboren zou worden, en dat die geofferd zou worden als een waarachtiger slachtoffer voor de hele wereld en dat hij zou opstaan uit de doden.(Origenes, Homilie over Genesis 8)

Zijn uitwerking hiervan bevat allerlei elementen die bij latere kerkvaders terugkeren. Dat Isaak zelf het hout moest dragen (Genesis 22,6) verwijst er volgens Origenes naar dat Christus zijn eigen kruis op zich nam. En Abrahams antwoord op de vraag van zijn zoon waar het lam is – ‘God zal zich zelf van een offerlam voorzien, mijn jongen’ (Genesis 22,8) – wijst vooruit naar Christus, die zichzelf vrijwillig als een lam heeft gegeven. Verder wordt het woord van de engel, die zegt dat Abraham ‘zijn geliefde zoon niet heeft gespaard’ (Genesis 22,13.16 LXX), in verband gebracht met het woord van Paulus, dat God ‘zijn eigen Zoon niet heeft gespaard’ (Romeinen 8,32; in de Septuaginta, de Griekse vertaling van de Hebreeuwse Bijbel, wordt hetzelfde Griekse werkwoord gebruikt als in Romeinen).

De ram die uiteindelijk door Abraham geofferd mag worden in de plaats van Isaak, is evenals Isaak zelf een type van Christus. Origenes ziet in deze dubbele typologie een verwijzing naar de menswording van het Woord van God. De ram die sterft, staat voor de mensheid van Christus, Isaak die blijft leven voor het goddelijke Woord. Voor zijn visie dat Abraham al geloofde in de opstanding steunt Origenes op de Hebreeënbrief (11,19), waar gezegd wordt dat de aartsvader bij zichzelf zei ‘dat het voor God mogelijk moest zijn iemand uit de dood op te wekken’.

Tot slot, terwijl de kerkvaders in het Oude Testament talrijke typen zien van Christus, valt het op dat Abraham relatief weinig als zodanig wordt voorgesteld. Wellicht hangt dat ermee samen dat voor hen Isaak een type van Christus is en het enigszins wringt als zijn vader dat dan ook zou zijn. Soms wordt Abraham, in overeenstemming hiermee, een type van God de Vader genoemd. Als Abraham al als type wordt gezien, dan vooral van de gelovigen, zowel uit de Joden als uit de heidenen.

De verschijning van de Heer

Bij de letterlijke interpretatie van het verhaal waarin Abraham bezoek krijgt van drie mannen (Genesis 18), wordt vooral zijn gastvrijheid geroemd. Hij wacht niet af tot er iemand een beroep op hem doet, nee, hij zit op de uitkijk en, ondanks zijn hoge leeftijd, snelt hij de mannen tegemoet.

Een belangrijke vraag is wie die mannen representeren. In de Hebreeuwse tekst staat dat de heer aan Abraham verscheen (Genesis 18,1) en in de loop van het verhaal keert de godsnaam een aantal keren terug ter aanduiding van Abrahams gesprekspartner. Degene bij wie Abraham pleit voor Sodom en Gomorra wordt eveneens met ‘heer’ aangeduid, terwijl de twee die naar Lot gaan ‘engelen’ worden genoemd. Op enkele uitzonderingen na, zoals Origenes en Hieronymus (ca. 347-420), kenden de vaders geen Hebreeuws. Zij waren dus afhankelijk van Griekse en Latijnse vertalingen van de Schrift. In de Septuaginta staat in Genesis 18,1 dat God (ho theos) aan Abraham verscheen, terwijl zowel ‘heer’ (Jhwh) als ‘Heer’ (adonai) met (ho) kyrios wordt vertaald, en in het Latijn met dominus. De vaders konden in de bijbelteksten dus geen onderscheid zien tussen de Godsnaam en de titel ‘Heer’, wat consequenties kon hebben voor hun interpretatie.

In de eerste eeuwen van het christendom ging men er over het algemeen vanuit dat Christus hier met twee engelen aan Abraham verscheen. Zo schrijft Tertullianus (ca. 160-220): ‘En als hij [Jezus] toevoegt, “Abraham heeft mijn dag gezien en hij heeft zich verheugd”, dan toont hij daarmee beslist aan dat eertijds de Zoon door Abraham is gezien, niet de Vader’ (Tegen Praxeas 22). Elders maakt hij onderscheid tussen de verschijning aan Abraham en de incarnatie: evenals de engelen had Christus bij Abraham tijdelijk een lichaam aangenomen zonder geboren te worden, maar bij de menswording werd hij geboren om ook te kunnen sterven en weer op te staan. Als in de loop van de vierde eeuw de triniteitstheologie zich verder ontwikkelt, krijgt een andere interpretatie de overhand: de drie mannen stellen de drie goddelijke personen voor: Vader, Zoon en heilige Geest. Hun goddelijkheid kan niet worden gezien, maar zij hebben een zichtbare vorm aangenomen. De vaders wijzen erop dat onmiddellijk nadat er gezegd wordt dat Abraham drie mannen ziet, hij hen aanspreekt met ‘Heer’ in het enkelvoud. Gezamenlijk verbeelden deze drie dus de ene God. In de woorden van Ambrosius van Milaan (ca. 335-397):

Zie om te beginnen het mysterie van het geloof. God is aan hem verschenen en hij heeft er drie aanschouwd. Hij voor wie God oplicht, ziet de Triniteit, hij ontvangt de Vader niet zonder de Zoon, en hij belijdt de Zoon niet zonder de heilige Geest.

(Ambrosius, Over Abraham I.5.33)

Deze visie is met name in de oosterse kerk van blijvende invloed geweest. De icoon van ‘de gastvrijheid van Abraham’ wordt ook die van ‘de oudtestamentische Drie-eenheid’ genoemd. Traditioneel worden Abraham en Sara daarop met drie engelen weergegeven, maar op de bekendste versie, die van de Russische schilder Andrej Roebljov (ca. 1360-1430), zijn de aartsvader en -moeder weggelaten, zodat alle nadruk komt te liggen op de representatie van de Drie-ene God.

Augustinus van Hippo (354-430) suggereert eveneens dat de drie ‘mannen’, die volgens hem engelen waren, en die met ‘Heer’ worden aangesproken, een zichtbare aanduiding vormen van de Drie-eenheid, dezelfde substantie in drie personen. Hij wijst expliciet de gedachte af dat het om Christus en twee engelen zou gaan (dit verkondigden de Arianen om daarmee hun leer te ondersteunen dat de Zoon van een lagere substantie is dan de Vader). Volgens hem was God in alle drie de engelen aanwezig. Hij onderbouwt deze visie door erop te wijzen dat zowel de ene engel met wie Abraham naderhand spreekt, ‘Heer’ wordt genoemd (Genesis 18,22-33), als ook Lot de twee andere engelen die bij hem op bezoek komen met ‘Heer’ aanspreekt (Genesis 19,18). Justinus de Martelaar († ca. 165) had enkele eeuwen daarvoor dezelfde uitspraak van Lot aangehaald in zijn gesprek met de Jood Trypho, maar er een andere uitleg aan gegeven. Volgens Justinus bezoekt Christus met twee engelen Abraham en Sara. De twee engelen gaan daarna alvast vooruit naar Lot, terwijl de Heer met Abraham spreekt over Sodom. Nadat het gesprek met Abraham is beëindigd, gaat ook de Heer naar Lot. Als hij daar aangekomen is, richt Lot zich niet meer tot de twee engelen, maar tot de Heer.

Abraham kende weliswaar de Tora niet, maar hij kende in zijn hart de natuurlijke wet.

Abraham als voorbeeld

Voor de kerkvaders is Abraham het grote voorbeeld voor de christenen; er werd wel gezegd dat we een tweede Abraham moeten zijn. Om te beginnen wat betreft het geloof. De apostel Paulus noemt hem immers de vader van alle gelovigen (Romeinen 4,11-12.16-17; Galaten 3,7). Zijn geloof wordt onder andere zichtbaar als Abraham zijn land en zijn familie verlaat, als God dit van hem vraagt, en als hij zelfs bereid is zijn zoon te offeren, door wie hem nageslacht is beloofd, vertrouwend dat God hem uit de dood kan opwekken. Maar de aartsvader had ook al geestelijk zicht op de komst van Christus en op de verlossing die hij zou brengen. Zelfs in het geloof in Christus wordt hij dan ook wel als een voorbeeld voor de gelovigen gezien.

Nauw verbonden met zijn geloof is Abrahams toewijding aan God, en ook daarin staat hij model. Deze toewijding wordt gezien als de hoogste deugd, waarvoor andere deugden, als er een conflict is, moeten wijken. Abraham wordt zozeer op een voetstuk geplaatst dat ook beslissingen en handelingen waar moderne exegeten ethische vraagtekens bij zetten (of die ze zonder meer afwijzen), door de vaders in positieve zin worden geduid. Aangezien God zelf hem de opdracht had gegeven Isaak te offeren, getuigt het van Abrahams enorme toewijding dat hij, tegen zijn eigen verlangens en gevoelens in, bereid was daaraan gehoor te geven. Ambrosius redeneert zelfs dat Abraham God gehoorzaamde door naar Egypte te reizen, terwijl in de Bijbel slechts staat dat de aanleiding voor die tocht een hongersnood was. De zorg voor zijn vrouw moest aan die gehoorzaamheid ondergeschikt zijn. Andere kerkvaders benadrukken dat Abraham niet loog, want Sara was werkelijk zijn (half)-zuster (Genesis 20,12), of ze gaan ervan uit dat de aartsvader vertrouwde dat God zijn vrouw zou beschermen.

Abrahams gastvrijheid is al eerder langsgekomen. Zijn nederigheid komt tot uiting als hij Lots keuze voor het vruchtbaarste gedeelte van het land respecteert. En zijn geduld blijkt uit zijn wachten tot de belofte van een zoon wordt ingelost. In het algemeen wordt de vrijheid geprezen die Abraham heeft ten aanzien van zijn eigen verlangens en begeerten. Die vrijheid maakt het hem volgens de vaders mogelijk om zijn land en zijn familie te verlaten, om zelfs afstand te doen van zijn zoon.

Vooral vanaf de vierde eeuw hechten de kerkvaders er grote waarde aan dat een christen ook vrij is van zijn seksuele begeerten. Zij bespreken in dat verband de relaties die Abraham had met Sara, Hagar en Ketura. De één betoogt dat Abraham alleen seks had met Hagar om een kind te krijgen, niet om zijn seksuele behoeften te bevredigen. Bovendien deed hij het op verzoek van Sara, en om die reden is er geen sprake van overspel. Een ander redeneert dat de wet die overspel verbiedt, pas in een latere tijd is gegeven, dus die was op Abraham nog niet van toepassing.

Deze laatste redenering is overigens in strijd met een andere visie, die we bij diverse kerkvaders tegenkomen: Abraham kende weliswaar de wet niet, die pas via Mozes is gegeven, maar hij kende in zijn hart de natuurlijke wet. God had deze wet bij de schepping aan de mensen gegeven, maar door de zonde waren de meesten haar vergeten. Daarom moest later de wet van Mozes worden toegevoegd. Onder degenen die de natuurlijke wet niet waren vergeten, was Abraham de uitmuntendste.

Nog geen vijftig en Abraham gezien

Tot slot nog enkele woorden over Johannes 8,57: U bent nog geen vijftig en u zou Abraham gezien hebben? De vroege kerkvader Irenaeus (ca. 130-200) heeft een unieke interpretatie van het eerste gedeelte van deze zin. Hoewel hij bisschop van Lyon was, was hij afkomstig uit Galatië en hij schrijft zelf dat hij in zijn jeugd Polycarpus, de bisschop van Smyrna, heeft ontmoet, die op zijn beurt de apostel Johannes persoonlijk gekend zou hebben. Hij zegt dat Jezus volgens de mondelinge traditie tussen de veertig en de vijftig jaar oud was, toen hij door Galilea en Judea trok. Hij was weliswaar ongeveer dertig jaar toen hij gedoopt werd (Lucas 3,23), maar toen hij een gewaardeerd leraar was, kan hij niet zo jong zijn geweest, hij moet een hogere leeftijd hebben gehad. Ter ondersteuning van zijn bewering haalt hij het onderhavige vers aan en stelt dat je niet zegt van iemand die begin dertig is dat hij ‘nog geen vijftig’ is, maar eerder van iemand die de veertig is gepasseerd. Voor Cyrillus van Alexandrië (ca. 378-444), die het vers het vaakst citeert, is het vooral een aanleiding om op het antwoord van Jezus in te gaan: ‘Waarachtig, ik verzeker u, voordat Abraham er was, ben ik er’ (Johannes 8,58). Samen met andere bijbelverzen (zoals Johannes 1,1; 1,30 en 1 Johannes 1,1) wijst dit gedeelte volgens de aartsbisschop erop dat de Zoon van God, die in Jezus Christus mens is geworden, er al vóór zijn incarnatie was, niet alleen vóór Abraham, maar van eeuwigheid.

Literatuur

• Ambrosius van Milaan, Over Abraham, in Theodosia Tomkinson (vert.), Saint Ambrose of Milan: On Abraham (Etna, CA: Center for Traditionalist Orthodox Studies 2000).

• Augustinus van Hippo, Over de Drie-eenheid II.10-12, in Edmund Hill (vert.) en John E. Rotelle (red.), The Trinity (The Works of Saint Augustine) (Brooklyn, NY: New City Press 1990), 110-13.

• Theresia Heither en Christiana Reemts, Biblische Gestalten bei den Kirchenvätern: Abraham, (Münster: Aschendorff, 2005).

• Justinus de Martelaar, Dialoog met Trypho 56, in Thomas B. Falls (vert.), Saint Justin Martyr: The First Apology; The Second Apology; Dialogue with Trypho; Exhortation to the Greeks; Discourse to the Greeks; The Monarchy or The Rule of God (Fathers of the Church 6) (Washington, DC: Catholic University of America Press, 1948), 231-37.

• Origenes, Homilieën over Genesis 3-11, in Ronald E. Heine (vert.), Origen: Homilies on Genesis and Exodus (Fathers of the Church 71) (Washington, DC: Catholic University of America Press, 1981), 89-175.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken