Menu

Premium

De lofzang, niet de wanhoop heeft het laatste woord

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Psalm 22 en Matteüs 27,45-54

Als Psalm 22 gekozen wordt als schriftlezing, lijkt het me niet goed om de laatste tien verzen weg te laten zoals het rooster suggereert. Ten eerste omdat de psalm een eenheid is, een lied dat pas ‘zijn ding gedaan heeft’ als het uitgezongen is. Maar ten tweede ook omdat dit lied een belangrijk interpretatiekader vormt voor het verhaal van Jezus’ kruisiging en dood.

De evangelisten, met name Marcus en Matteüs, lijken deze psalm welhaast als leidraad gebruikt te hebben bij het vertellen van het kruisigingsverhaal. Voor de schildering van het onheil dat Jezus treft gebruiken ze beelden en uitdrukkingen uit de psalm – ik geef zo dadelijk een opsomming. Maar de psalm gaat verder dan het onheil: van vers 22 naar 23 vindt een omslag plaats naar de hoop, en daarna wordt vooruitgegrepen naar de lofzang, wereldwijd en altijddurend. Als je de psalm maar tot vers 22 leest, haal je de kracht weg uit de ‘kunstgreep’ van de evangelisten: want door deze psalm zo opzichtig te laten meeklinken in het kruisigingsverhaal, geven ze aan dat het tegen alle afschuwelijke feiten in een hoopvol verhaal is. Zonder met goedkope praatjes te komen, geven ze aan ieder die Psalm 22 kent het signaal dat het hierbij niet zal blijven.

Waarom hebt Gij Mij verlaten?

Intussen gaat Psalm 22 werkelijk over diepe nood, over intense eenzaamheid, over duisternis en dood. Er is veel fysieke taal (ontbindende botten, een smeltend hart, een uitgedroogde mond), er is sprake van vijanden die je als honden, stieren, of leeuwen belagen en tegen wie niets of niemand je in bescherming neemt. Maar zonder de fysieke nood te onderschatten, waag ik het te beweren dat de nood van de dichter in de eerste plaats ‘relationeel’ is: Godverlatenheid, isolement, dat je enkel verachting ontmoet, dat je met leedvermaak bejegend wordt, dat iedereen op je ondergang uit is. Dat je bestaan niet kostbaar is in de ogen van de mensen die op je pad komen, en dat nu zelfs God je lijkt te laten vallen.

Zoals ik twee jaar geleden ook al voor Goede Vrijdag in dit blad schreef: dat ‘relationele’ is een belangrijk gegeven. Het verhaal van de kruisiging wordt door de evangelisten verteld met een minimum aan fysiek detail. Het is een verhaal van kwaadwillige uitsluiting. Het bestaan van Jezus wordt respectloos te kijk gezet en tenietgedaan. Er wordt op geen enkele manier ingezoomd op de lichamelijke gruwelen – die blijven impliciet, en ze onderstrepen het volstrekte isolement waarin Jezus wordt weggewenst. Het is helemaal Psalm 22.

Psalm en passie

Laat ik de elementen uit de psalm noemen die in het passieverhaal terugkomen, in de volgorde waarin ze in de psalmtekst voorkomen:

Vers 2: Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten?

Vers 3: het roepen bij dag en bij nacht (Matteüs en Marcus situeren de schreeuw van Jezus aan het eind van uren van duisternis).

Vers 8: het bespotten en hoofdschudden.

Vers 9: de smalende opmerking dat God je maar redden moet als je op Hem hebt vertrouwd.

Vers 16: de uitgedroogde mond (de dorst).

Vers 17: het ‘doorboren’ van handen en voeten.

Vers 18: dat de mensen zich als toeschouwers opstellen.

Vers 19: dat ze je kleren onderling verdelen en er het lot over werpen.

Verder lezen

Het is niet zo verwonderlijk dat achteraf deze psalm als een voorzegging gelezen is van wat er met Jezus gebeurde. Bijvoorbeeld het ‘doorboren’ van handen en voeten lijkt in het evangelie precies uit te komen. Maar in de Hebreeuwse tekst van Psalm 22 staat op de plaats van het werkwoord de onbegrijpelijke term ka’ari. De Septuaginta schrijft op die plek: ‘zij hebben mijn handen en voeten gegraven.’ De oude vertalers lazen blijkbaar ka’aru in plaats van ka’ari. Buber en Rosenzweig vertalen: ‘zij binden mijn handen en voeten.’

Dat wij inmiddels gewend zijn om in Psalm 22 zo trefzeker over het ‘doorboren’ van handen en voeten te lezen, komt doordat we de psalm inmiddels lezen in het licht van Jezus. Dat is legitiem, zolang we ons ervan bewust zijn dat de psalm niet een voorspelling van de kruisiging was. Eerder is het andersom: omdat de psalm zo treffend het innerlijke lijden van de gekruisigde verwoordt, hebben de evangelisten de kruisiging verteld in termen en zinnen die aan de psalm zijn ontleend. Het verdobbelen van Jezus’ gewaad bijvoorbeeld: het gaat er niet om of het echt precies zo gebeurd is (want dan zouden we ook nog de verschillende versies van de evangelisten met elkaar moeten harmoniseren), maar het wordt zo verteld omdat Jezus in de oren van de evangelisten het programma van Psalm 22 doorleeft en doorlijdt. En dát is belangrijk, omdat dit programma niet bij Psalm 22,22 stopt.

Door de diepte heen getrokken

Dat de psalm zich uit het schrijnende isolement omhoog kan zingen tot een wereldwijde en generaties durende lofzang, vindt zijn grond in God. Het wordt verwoord in het laatste woord van de psalm: ‘asah – ‘Hij heeft het gedaan’ of ‘Hij doet het’. De Septuaginta vult hier het woord kurios toe: de Heer heeft het gedaan. Dat vind ik een fascinerend gegeven voor Goede Vrijdag. We hebben ons zo vaak verstrikt in de vraag ‘wie het gedaan heeft’, oftewel, in welke mate de Eeuwige verantwoordelijk gehouden moet worden voor wat Jezus op deze dag is overkomen. Psalm 22, het lied dat opent met de schreeuw van de van God verlatene, eindigt met de slotsom: de Eeuwige heeft het gedaan. Maar kijk dan wel wat Hij gedaan heeft: Hij heeft zijn geliefde door de diepte heen getrokken. Hij bewerkt dat het laatste woord niet aan de wanhoopskreet is, maar aan de lofzang.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken