Menu

Premium

De messiaanse koning, Johannes de Doper en Jezus

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Jesaja 11:1-10 en Matteüs 3:1-12

Op deze tweede adventszondag treft de profetenlezing uit Jesaja duidelijk een andere toon dan de evangelielezing uit Matteüs: de optimistische verwachting van de messiaanse koning versus Johannes die de komende toorn aankondigt in zijn spreken over ‘Hij die na mij komt’.

De eerste twaalf hoofdstukken van het boek Jesaja bevatten profetieën over Juda en Jeruzalem ten tijde van de koningen Uzzia, Jotam en Achaz. Het is de periode van naderend onheil vanwege de dreiging door de koning van Assyrië, hetgeen grotendeels de toonzetting van deze hoofdstukken bepaalt. Zo niet in de eerste lezing voor deze dag, waarin juist sprake is van een hoopvol perspectief. Deze tekst ligt in het verlengde van 7,10-14, de Immanuël-profetie (Vierde Advent), en 9,1-6, de bekendmaking van zijn betekenisvolle namen (Kerstnacht).

Een nieuw begin

De eerste lezing opent met een aan de natuur ontleende metafoor (11,1): het ontluiken van een nieuwe loot aan een oude neergemaaide tronk (10,33vv.). In 6,13 is dit al een beeld van Israël, dat weer opbloeit als de Rest (zie ook 4,2). Het davidische koningshuis komt ter sprake met de vermelding van Isaï (11,1.10), de vader van David. Een situatie van uitzichtloosheid gaat over in een nieuw begin, gemarkeerd met de komst van een nieuwe telg in de lijn van David. Het vervolg van de lezing schetst het karakter van zijn goddelijk geïnspireerde heerschappij. Hij wordt bezield door de Geest des Heren (11,2) en hij heeft nadrukkelijk oog voor de kwetsbaren en de weerlozen in het land (11,3-5). Maar het meest opmerkelijk is dat er in die dagen sprake zal zijn van een alomvattende shalôm, die zelfs merkbaar zal zijn in het dierenrijk (11,6-8) en doorwerkt in alle mensen (11,9). Feitelijk staat het aanbreken van een messiaanse tijd in deze tekst centraal, meer dan de individuele karaktertrekken van de telg uit het huis van David.

Typisch Johannes?

Het optreden van de Doper staat bij Matteüs in het perspectief van het aantreden van de Messias. Hij is de wegbereider voor de komst van de Heer. Daarom schrijft de evangelist bij de aanvang van zijn bericht over Johannes (3,1) ook bewust: ‘in die dagen’, dat wil zeggen de dagen van Jezus, de Nazoreeër (2,23b). Matteüs (3,3) heeft het Jesajacitaat uit de Griekse Septuagint (Jes. 40,3) ook zodanig aangepast dat het in de nieuwe context onomwonden naar Jezus de Heer verwijst!

Historisch gezien heeft Johannes de Doper waarschijnlijk een geheel eigen (stem)geluid en een specifieke boodschap verkondigd. We weten dat Johannes eigen volgelingen had die actief zijn leer aanhingen (vgl. Mat. 9,14; 11,2b; 21,32). Er is aanvankelijk wellicht sprake geweest van zoiets als een doperse beweging, vergelijkbaar met de beweging die Jezus op gang bracht. Later heeft de vroegchristelijke kerk de persoon van Johannes en zijn prediking op strategische wijze geannexeerd, of beter: ‘geïncorporeerd’ in de verkondiging van het evangelie, mogelijk ingegeven door een situatie van onderlinge concurrentie. Die incorporatie is zeer effectief gebleken. Johannes vervult nu in het Nieuwe Testament een duidelijk ondergeschikte rol. Vergelijk in dit verband ook de woorden die hem in het Johannesevangelie (3,30) in de mond gelegd worden. De boodschap van Johannes kreeg meer en meer een afgeleide betekenis en was alleen nog maar te begrijpen tegen de achtergrond van Jezus en de verkondiging van zijn evangelie. Als gevolg daarvan beluisteren we de stem van deze boeteprediker nu slechts indirect en vernemen we in het Nieuwe Testament slechts een flauwe echo van zijn oorspronkelijke boodschap. Misschien is dat ten koste gegaan van zijn karakteristieke prediking. De joodse historicus Flavius Josephus maakt in zijn geschriften ook melding van Johannes, maar zijn informatie is beperkt. Een reconstructie van het leven en werken van Johannes is zodoende een hachelijke zaak.

Men heeft wel verondersteld dat Johannes nauwe banden onderhield met de gemeenschap van Qumran aan de Dode Zee, of zelfs dat hij er enige tijd deel van heeft uitgemaakt. Er is zelfs gespeculeerd over de vraag of Johannes misschien schuilgaat achter de veelvuldig in de Dode Zeerollen genoemde figuur van

de ‘Leraar der gerechtigheid’. Elke veronderstelde relatie van Johannes met Qumran blijft echter een hypothese die niet geverifieerd kan worden, maar die wél de fantasie blijft prikkelen over het eigene van deze boeteprediker. In ieder geval zegt het wel iets over het ‘spirituele klimaat’ in de woestijn van Judea waar Johannes zich toe aangetrokken gevoeld moet hebben.

Accentverschillen

Matteüs heeft duidelijk de bedoeling gehad om Johannes te profileren als voorloper en aankondiger van de Messias. Maar verder lezend in het eerste evangelie ontstaat ook de indruk dat Jezus met zijn verkondiging in zekere zin verder gaat op de weg die Johannes al verkend had. In woord en daad blijken er duidelijke overeenkomsten te bestaan tussen Johannes en Jezus. Wellicht heeft de evangelist ervoor gekozen om bij Jezus het ascetische profiel en de gestrengheid van Johannes bij te stellen door meer nadruk te leggen op de vergeving en de barmhartigheid van God. Hier ligt immers een duidelijk contrast. Jezus vestigt zich niet definitief in de woestijn of op enige andere eenzame plaats, maar Hij keert altijd weer terug om mensen op te zoeken en hun het evangelie van Gods liefde voor te houden. Het nabij zijn van het Rijk der hemelen (vgl. 3,1 met 4,17b) krijgt zo bij Jezus op een duidelijk andere wijze gestalte dan bij Johannes. Het gaat niet om de dreiging met de toorn van God, zoals bij Johannes, maar om de herhaalde uitnodiging van Gods uitgestoken hand. Jezus legt er tevens de nadruk op dat de innerlijke gesteldheid van een mens vertaald moet worden in praktisch handelen. De ethiek van de mens als lakmoesproef voor het geloof in de barmhartige God.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken