Menu

Premium

De Naam die bevrijdt

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Numeri 6,22-27, Handelingen 4,8-12 en Lucas 2,21

Naamgeving en besnijdenis, dat is heel wat voor dat ene evangelievers dat voor vandaag is opgegeven. Ook in de eerste lezing, uit Numeri, komt de naam voor, dat wil zeggen: de NAAM. En ten slotte zien we in de apostellezing wat die Naam, nu weer die van Jezus, vermag.

Dat deze feestdag verwaarloosd is omdat hij vrijwel nooit op een zondag valt, is jammer, want hij kan gezien worden als een opmaat van de ontvouwing van deze Naam zoals die zichtbaar wordt in de tijd van Epifanie.

Het samenstel van lezingen voor deze feestdag is vrij willekeurig. Het woord en het begrip naam en Naam vormen het verbindende element. De besnijdenis valt daardoor wat weg, maar staat wel genoteerd! Jezus is een besneden jood.

Zegen

Ik begin bij Numeri, vooral omdat Eep Talstra daar een mooi artikel over geschreven heeft.

E. Talstra, ‘De zegen van Aäron. Numeri 6:22-27’, in: Interpretatie, tijdschrift voor bijbelse theologie 12/4 (2004), 41-43.

Over de zegen gaat het hier, de zegen van Aäron. Zegenen is het leggen van de Naam op de Israëlieten. Die Naam wordt in Genesis 1 door God zelf op de dieren gelegd en daarna op de mensen. Zij zijn door God gewild en bestemd. De schepping komt bij God vandaan en is in beweging naar voltooiing. Dat ligt in die zegen besloten, aldus Talstra. Wij leven niet in een lege ruimte, geregeerd door toeval en lot, maar in een wereld als gezegende ruimte, waar de Naam regeert, geloofd en… gezegend wordt (Ps. 103). Dit wereldwijde perspectief van de zegen komt in beeld bij de zegen van Abram (Gen. 12). Ook de volkeren mogen zich gezegend weten. Ook op hen wordt de Naam gelegd.

Ondertussen is het nog niet zover. De zegen is nog onderweg, de voltooiing staat nog uit. Wanneer in Numeri 6 de zegen ter sprake wordt gebracht, gaat het om de gemeente van Israël door wie God binnen zijn schepping een spoor van zegen gaande houdt tegenover de vloek van kwaad of schuld. Dáártoe wordt Israël en ook de gemeente van Christus gezegend, om midden in de wereld van de volkeren gestalte te zijn van de Naam die in die zegen op hen wordt gelegd. De zegen is met deze roeping verbonden. Waarover gaat het in deze zegen? Nu ik geen gemeentepredikant meer ben, worden over mij als kerkganger soms de meest exuberante teksten als zegenbede uitgestort. Vaak gaat daarin de betekenis van de zegen verloren. Is de tekst van Numeri niet voldoende? Ik vind van wel.

‘De Heer zegene je’ – het woord ‘zegenen’ markeert de route die God gaat vanaf de schepping tot de voltooiing. Aan dit onderweg zijn ontlenen de in de zegentekst nu volgende woorden hun betekenis: ‘Hij beware je’ – dat is Gods optreden tegen de vergeefsheid (Ps. 27,1). ‘JHWH doe zijn gelaat oplichten over jou’ – dat is Gods welwillendheid, vrijheid die aan bedreiging een einde maakt (Ps. 80,4.8.20). ‘Hij zij je genadig’ – Hij kiest de kant van, neemt het op voor wie om hulp vraagt (Ps. 25,16). ‘De Heer verheffe zijn gelaat over je’ – dat is iemand accepteren en nabij zijn. ‘Hij bereide jou vrede’ – sjalom, niet zozeer innerlijke, maar omvattende vrede. Vrede in alle verhoudingen. Vrede zoals God die voor de volkerenwereld bedoelt (Ps. 85,11). De aäronitische zegen schrijft zijn geschiedenis als een spoor van zegen in de wereld: sjalom! Dat gaat niet automatisch, exopere operato, maar door de beschikbaarheid van de verzamelde gemeente die de Naam ontvangt en draagt. De gemeente die gehoor geeft aan de Naam: Hoor Israël!

De Naam

Bij Lucas horen wij dat het kind van Jozef en Maria wordt besneden. Hij wordt ingelijfd in het volk waarop de Naam gelegd is, dat gezegend is om tot zegen te zijn. De roep van deze zegen wordt bij de besnijdenis ontvangen, zoals ook bij de doop. Kind van God zijn is gehoor geven aan deze roeping. De persoonlijke naam die het kind bij de besnijdenis ontvangt, drukt een persoonlijk stempel: als Jezus, God bevrijdt, zal dit kind de naam dragen die bij de aäronitische zegen gelegd is op het volk waarin het nu door zijn besnijdenis is ingelijfd. Zijn in de naam Jezus tot uitdrukking gebrachte bijzondere roeping is het bevrijder van Godswege te zijn; en ook de gedoopte gemeente waarop zijn naam gelegd is, heeft in de wereld geen andere roeping dan deze.

Ontvouwing van de Naam

Bevrijder, sootèr in het Grieks. De Handelingentekst voor deze zondag geeft een impressie van deze bevrijding, deze sootèria. De beweging van schepping naar voleinding, waar Talstra van spreekt en waarin hij de aäronitische zegen situeert, heeft in de Jezusbeweging een nieuwe impuls ontvangen. Het bevrijdend spreken en handelen van Jezus is door velen ervaren als bewaring Gods, als het oplichten van zijn gelaat, als genade van Godswege, als verheffing van zijn aangezicht: als sjalom. Kortom als zegen.

Deze zegen is niet doodgelopen in een graf, maar is daaruit opgestaan. Anderen (Hand. 4,4) zijn door zijn Geest gegrepen en bezield (4,8) en hebben zich met zijn Naam bekleed, onder wie Petrus en Johannes. Wij horen van hen in Handelingen 3,1-9 en wij ontmoeten hen vandaag in Handelingen 4. Het bevrijdend spreken en handelen, zoals zij dat van Jezus geleerd hebben, geschiedt nu ook door hen. Zij gaan in zijn spoor, op hun beurt bevrijdend, getuigend in woord en werk van de naam die op hen gelegd is, gestalte gevend aan Gods sootèria, dwars tegen weerstand, verzet en onbegrip in. Zo, in de werkelijkheid van deze opstanding, ontvouwt zich de naam van de besneden jood Jezus en baant de zegen van Aäron zich een weg in de menselijke geschiedenis.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken