Menu

Basis

De Ordo Virtutum

Een mysteriespel in woord, beeld, klank en handeling

Binnen het muzikale werk van Hildegard van Bingen neemt het gezang en mysteriespel Ordo Virtutum (de Rei der Deugden) een bijzondere plaats in. Het werd gecomponeerd door Hildegard zelf. In 1152 werd het opgevoerd bij de viering van de intrede van Hildegard en haar medezusters in het klooster De Rupertsberg te Bingen. Dit nieuwe klooster werd ervaren als ‘een nieuw Jeruzalem’. Waarschijnlijk is toen de Rei der Deugden opgevoerd.

De Ordo Virtutem wordt wel het eerste middeleeuwse zedendrama genoemd. Het heeft de vorm van een liturgisch drama. Hierin staan de deugden centraal in hun strijd om de ziel tegenover de duivel en zijn manipulaties. De deugden leren de ziel zich te richten op het wezenlijke en behoedzaam te zijn in de omgang met zichzelf en anderen. Vermoedelijk werden alle gezongen rollen door de zusters van het klooster uitgevoerd. De rol van diabolus (duivel) is daarentegen voorbehouden aan een man, wellicht een geestelijke uit het klooster. Zijn rol is een pure spreekrol. Want waar de harmonie van de muziek altijd dient om God te eren, is de duivel in het deugdenspel slechts in staat tot aritmisch, lawaaierig geraas. Daarom kan de Ordo Vitutum gezien worden als een Gesamtkunstwerk ter ere van God in zijn verwevenheid van woord, klank, betekenis, handeling en innerlijk gebeuren. Op deze wijze gaf Hildegard als componist indringend gestalte aan Gods opdracht ‘Ontsluit de kluis der mysteriën’, tijdens de inwijding van haar klooster De Rupertsberg, dat zij samen met haar medezusters bouwde. De Ordo Virtutum vormt als het ware de bekroning van haar ‘leerweg’ in Scivias. Wat God liet zien in beeld, vervolgens uitlegde in woord, vertaalt zich nu in klank, gelijkluidend met de hemelse harmonieën.

Opbouw van de Ordo Virtutum

In de proloog ontwaren de patriarchen en profeten, op weg naar het hemels Jeruzalem, de deugden zwevend als wolken.

Patriarchen en profeten
‘Wie zijn deze, wie als wolken?’

Deugden
‘O heiligen van het oude verbond, wat bewondert gij in ons?
Het Woord van God licht helder op in de gedaante van een mens, en daarom schitteren wij met die, opbouwend de ledematen van zijn mooie lichaam.’

In de eerste episode beklagen de zielen, bezwaard door hun lichaam en ronddolend als pelgrims, hun droevig lot. Verbonden met de stoffelijke wereld, stellen ze zich toch strijdvaardig op om hun verloren erfdeel te herkrijgen. Klachten van de zielen in het vlees geplaatst:

‘O pelgrims zijn wij.
Wat hebben wij gedaan, van de weg afdwalend tot zonden?
Koningsdochters hadden we moeten zijn, maar in de schaduw der zonden zijn we gevallen.
O levende zon, draag ons op uw schouders naar het meest rechtmatige erfdeel, dat wij in Adam hebben verloren!
O koning der koningen, in uw gevecht strijden wij.’

Als een ongelukkige ziel haar weeklacht laat horen, snelt ‘Kennis van God’ (Sc. III, 4) te hulp. Toch komt ze, doordat ze luistert naar de wanklanken van de duivel, niet tot inzicht. Dan heffen alle deugden hun rouwklacht aan.

Deugden
‘O een luid jammerend woord is dit van de allergrootste smart!
Ach, ach, een zekere wonderbaarlijke overwinning in een wonderbaarlijk verlangen naar God is opgestaan, waarin het vleesgenot zich ongemerkt schuilhield, och, och, waar de wil de wandaden niet kende en waar het verlangen van de mens voor losbandigheid vluchtte.
Rouwklaag, rouwklaag dus in dezen, gij Onschuld…’

En nu zullen de deugden – de goddelijke strijdkrachten, werkzame krachten die hun oorsprong vinden in God – met Nederigheid voorop, de strijd met de duivel aanbinden, want ze zijn begaan met het lot van de ongelukkige ziel. En aan het einde van de eerste episode klinkt het vastberaden: ‘Wij nu, wij allen wonen in den hoge’.

O almachtige Vader, uit u vloeit de bron in vurige liefde

De tweede episode is een ‘wapenschouw’. Opnieuw verschijnt Nederigheid met de gaven van de heilige Geest en Wereldverachting. Tenslotte de andere deugden: Hemelse liefde, Discipline, Eerbiedige schroom, Barmhartigheid, Overwinning, Lijdzaamheid en Onderscheidingsvermogen. In de derde episode krijgt de ziel berouw en roept de deugden daadwerkelijk te hulp. In een laatste poging om de ziel te verleiden spreekt de duivel haar aan in hoogmoed, hebzucht en eigenwijsheid. Maar Nederigheid verleent bijstand, waarna de episode eindigt met een aanroep tot Christus:

Deugden
‘O levende bron, hoe groot is uw aangename zoetheid, gij die het gelaat van die in u niet hebt verloren, maar scherp hebt voorzien hoe gij hen aan de val der engelen zoudt onttrekken zij, die meenden dat te hebben, waarvan het niet was geoorloofd dat het aldus in stand blijft: vanwaar, verheugt u, dochter van Sion, omdat God u velen teruggeeft die de slang van u heeft willen afsnijden, zij, die nu in een groter licht schitteren dan eerder hun geval was geweest.’

In de vierde episode voltrekt zich onder leiding van Overwinning de eindstrijd. Kuisheid heeft het laatste woord. Want door haar onbevlekte ontvangenis en maagdelijkheid werd Maria de nieuwe Eva en Moeder van Christus. Zo zorgde Hij voor vrijspraak van erfzonde en verlossing, en komt de duivel ten val. Als de ziel is bevrijd, klinkt lyrisch ‘O God, wie zijt Gij’:

Deugden
‘O God, wie zijt Gij, die in uzelf dit grote heilsplan hebt gehad, dat heeft vernietigd de helse ademtocht te midden van tollenaars en zondaars, die nu oplichten in hoogverheven goedheid!
Vanwaar, o koning, lof zij u.
O almachtige Vader, uit u vloeit de bron in vurige liefde:
leid uw zonen tot aan de rechtstreeks waaiende wind van zeilen van wateren, zó dat ook wij hen op deze wijze leiden tot aan het hemels Jeruzalem.’

In de epiloog zingen deugden en ziel ‘In den beginne’ en Christus gaat voor in een smeekgebed tot Zijn Vader, terwijl Hij zich toont in al zijn menselijkheid.

‘In den beginne zijn alle schepselen groenend in groeikracht geweest, in het midden bloeiden de bloemen; daarna daalde de groenende groeikracht.
En dat zag de man, de strijder en hij zei:
Dit weet ik, maar het gouden getal is nog niet vol.
U dus, vaderlijke spiegel aanschouw: in mijn lichaam tors ik vermoeidheid, zelfs mijn kleintjes laten mij in de steek.
Nu wees gedachtig, dat de volte die in het eerst is geschied niet moest verdorren, ook toen hebt u in u gehad dat uw oog nooit zou wijken tot gij tenslotte mijn lichaam zoudt zien, vol edelstenen
Want mij vermoeit dat al mijn ledematen huns weegs gaan tot spot.
Vader, zie, mijn wonden toon ik U.
Dus nu, alle mensen, buigt uw knieën tot uw Vader, opdat Hij Zijn hand naar u strekt.’

Betekenisvol is deze laatste scène, als Christus zich in een Sprechgesang wendt tot Zijn Vader en eindigt met een aansporing tot alle mensen, nog in het aardse vertoevend. Dit blijft muzikaal doorklinken, want vorm en inhoud zijn bij Hildegard één.

Mieke Kock-Rademakers is classicus, filosoof en vertaler. Zij doceerde klassieke talen en leidt meerdere leeskringen. Zij is de vertaalster van: Hildegard von Bingen, Scivias, Ken de wegen, Deel 1 t/m 3, Hilversum 2017.

Bronnen

Kock-Rademakers (vert.) M., Scivias, Ken de Wegen, Dl. I en Dl. II. Hilversum, 2015.

Kock-Rademakers (vert.) M., Scivias, Ken de Wegen, Dl. III. Hilversum, 2017. Met tekst en vertaling van Ordo Virtutum.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken