‘Waarom verliezen mensen hun gevoel voor humor zodra zij een Bijbel openslaan? Voor mij is er juist veel geestigheid en plezier in te vinden’, vindt Kees Posthumus. ‘Van Genesis tot aan Openbaring – de lach ligt er vaak voor het oprapen.’
De paaslach: vol levenskracht
De Paaslach
Dit artikel is een gratis introductie op het themanummer van Open Deur over De Paaslach (2022, nr. 4). Onderaan het artikel vind je de andere bijdragen uit het nummer. Ben je benieuwd naar andere nummers van Open Deur? Bekijk dan alle artikelen.
Mag je lachen in de kerk? Het kan gevoelig liggen… Maar er is een tijd geweest dat in ieder geval met Pasen een uitbundige lach klonk. Wat was dat voor lach, die paaslach?
Laag en dierlijk
Vanaf de late middeleeuwen tot in de negentiende eeuw is er een tijd geweest waarin lachen in een katholieke kerkdienst minstens één keer per jaar zelfs min of meer verplicht was. Dat was op het hoogfeest van Pasen. In de preek diende dan een grap of een anekdote verteld te worden die de kerkgangers aan het lachen bracht: de paaslach, ‘risus paschalis’ in het Latijn.
Het is een opmerkelijk verschijnsel, want de meeste middeleeuwse theologen waren niet zo gesteld op de lach. Lachen had iets ongecontroleerds, iets onbeheersts. Het werd verbonden met het lagere, het dierlijke in de mens. Misschien herinnert u zich de roman of de daarop gebaseerde film ‘De naam van de roos’ van Umberto Eco. Ik zal de clou niet verklappen, maar de vraag of de lach geoorloofd is en of Jezus ooit gelachen heeft, speelt in het verhaal een grote rol.
Recht staan
Maar de vreugde van Pasen, zo vond men in de late middeleeuwen, mocht zich in de liturgie laten horen in een uitbundige lach. Want met Pasen wordt de overwinning van het leven op de dood gevierd: door alle pijn, lijden en ellende heen is er toekomst, is er nieuw leven. De dood mag uitgelachen worden: hij delft het onderspit, dankzij de opstanding van Jezus. Daarom mogen christenen op Pasen blij zijn. Het is een oude kerkelijke traditie dat er daarom op die dag ook niet geknield hoeft te worden in de kerk: de opstanding van Jezus mag ook ons doen recht staan.
Paassprookjes
Interessant is dat de paaslach in geen enkel officieel kerkelijk document is terug te vinden. Er zijn geen liturgische handschriften of kerkboeken die de paaslach noemen. Toch weten we uit allerlei bronnen dat het gebruik vanaf de veertiende eeuw heeft bestaan en het heeft volgehouden tot in de achttiende eeuw, in Beieren zelfs tot in de negentiende eeuw. Het is een vorm van geleefd geloof die stilzwijgend werd getolereerd.
De priester diende in de preek met Pasen een verhaaltje te vertellen dat de mensen blij maakte, en liefst een verhaal met een verrassende, komische wending. ‘Paassprookjes’ werden ze wel genoemd.
In een aantal gedrukte preekboeken zijn er voorbeelden van bewaard, om zo de priester te hulp te komen die geen ster was in het zelf bedenken van verhalen. Als voorbeeldig golden de preken en ook de paasgrappen van de zeventiende-eeuwse priester en dichter Abraham a Sancta Clara, die hofpredikant in Wenen was. Zijn humor zou ons nu niet meer bevallen. Zij is vaak grof en beledigend en zijn preken zijn soms doortrokken van antisemitisme. Maar in zijn tijd vonden zijn preekbundels met titels als ‘De welgevulde wijnkelder’ in katholieke kring gretig aftrek.
Plat en krenkend
Het platvloerse en vaak ook krenkende karakter van veel voor de paaslach gebruikte verhalen kon geen waardering vinden in de ogen van de kerkhervormers van de zestiende eeuw. Dit betekende min of meer de doodsteek voor de paaslach in de protestantse traditie.
Maar in de katholieke wereld hield het gebruik nog eeuwen stand. Pas in de negentiende eeuw werd er van hogerhand stelling tegen genomen. Dat had verschillende achtergronden: enerzijds de invloed van de Verlichting, die afstand nam van volkse uitingen van het geloof, anderzijds het streven naar een uniforme en strak geregelde liturgie. Daar paste de paaslach niet bij. In 1835 verboden bijvoorbeeld de richtlijnen van het Beierse bisdom Regensburg het gebruik van ‘fabeltjes, rijmelarijen en obscure vertelsels’ in de preek.
De paaslach raakte zo ook in katholieke kring in onbruik.
In de twintigste eeuw beleefde de paaslach een soort terugkeer, maar dan op een ander moment in het liturgisch jaar, namelijk op de zondag voorafgaand aan de veertigdagentijd – de carnavalszondag. In het laatste kwart van de vorige eeuw werd het, vooral in het katholieke zuiden van Nederland, maar ook in Vlaanderen en Duitsland, gebruikelijk op die zondag een carnavalsmis in de kerk te vieren. Menige voorganger hield (en houdt soms nog) een humoristische preek, soms in het plaatselijke dialect en soms zelfs op rijm. Er mag weer gelachen worden in de kerk.
Ondanks alles
Verschillende theologen hebben de laatste jaren gepleit voor een eerherstel van de paaslach, uiteraard zonder de kwetsende kanten ervan. Dat pleidooi heeft te maken met een theologische herwaardering van de lach. De lach toont levenskracht en levensvreugde, door alle tranen heen. ‘Humor ist wenn man trotzdem lacht’, zei de Duitse dichter Otto Julius Bierbaum: ‘humor is als je ondanks alles toch lacht.’ Die lach ontkent de duistere kanten van het leven, de kwetsbaarheid en gekwetstheid niet, maar wil er zich niet bij neerleggen. De lach kan ons er bovenuit tillen. De lach kan ons een ervaring geven van opstaan en doorgaan.
Peter Nissen was hoogleraar kerkgeschiedenis, spiritualiteitsstudies en oecumenica aan de Radboud Universiteit in Nijmegen en geniet nu van zijn emeritaat.
Lees meer uit dit nummer van Open Deur
Holkje van der Veer
Stephan de Jong
Nee, dijenkletsers vind je niet in de Bijbel. En kerk en geloof staan niet bekend als lachmachines. Maar de humor hoort er wel bij, ook al beweerde de woestijnvader Ephraïm de Syriër in de vierde eeuw dat de lach het begin is van de vernietiging van de ziel.
Folly Hemrica
Wat maakt dat we iets grappig vinden? Dat het anders loopt dan we dachten. Een grap ontregelt ons. Vandaar dat sommigen aan Jezus denken als aan een clown: hij was een meester in omkeringen.
Willem van Reijendam
Toen ik voor het eerst geconfronteerd werd met het woord ‘paaslach’, kreeg ik daarbij het beeld van de vrolijkheid, een soort opluchting, die bij Pasen hoort. Ik weet dus pas sinds kort dat er een periode is geweest dat de ‘risus paschalis’ een paasritueel was met grappende en grollende priesters, die, met het kerkvolk, de dood en de duivel uitlachten, tot paus Clemens X het niet meer leuk vond.
Iris Boter
Een verhaal over Uil en Eekhoorn. Ondanks dat Uil heel veel verdrietigs heeft meegemaakt kan hij nog steeds lachen samen met zijn vrienden.
Stephan de Jong
Veronica had Jezus’ tranen gezien: tranen van pijn en verdriet, tranen die de pijn en het verdriet van alle mensen weerspiegelden. Met haar zweetdoek zou Veronica Jezus’ gezicht hebben afgeveegd. Op wonderlijke wijze bleef in die doek een afdruk van diens gelaat achter. De legende is virtuoos naverteld door de Zweedse schrijfster Selma Lagerlöf in haar bekende bundel Christuslegenden.
Tanja Viveen-Molenaar
Niemand woont voor zijn of haar plezier in het verpleeghuis. Afhankelijkheid, achteruitgang en ziekte zijn er dagelijkse realiteit. Altijd als ik er binnen stap, raakt het me weer. In de tijd voor Pasen wordt dit verdriet als het ware uitvergroot. Dan staan we stil bij het lijden en sterven van Jezus dat ons lijden, loslaten en sterven raakt.
Harold Schorren
Jezus is de eerste niet en niet de enige die opstaat uit het graf. In de Bijbel zijn eerder mensen uit de dood opgewekt of opgestaan.